28 JUNI 1991. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de pensioenregeling van de voorzitter van het Toezichtscomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, alsmede van de pensioenregeling van zijn rechthebbenden.
Art. 1-13
Artikel 1. De Kruispuntbank van de sociale zekerheid is verplicht voor elke voormalige voorzitter van het Toezichtscomité, alsmede voor zijn rechthebbenden, in een overeenkomstig dit besluit vastgesteld pensioen te voorzien.
Art.2. De voormalige voorzitter die de leeftijd va 60 jaar heeft bereikt, kan aanspraak maken op een rustpensioen voor zover hij zijn mandaat gedurende een totale periode van ten minste twaalf maanden heeft uitgeoefend.
Art.3. Het jaarbedrag van het rustpensioen wordt verkregen door de vermenigvuldiging van de laatste aan de betrokkene in zijn hoedanigheid van voorzitter toegekende jaarwedde met een breuk waarvan de noemer 360 is en waarvan de teller gelijk is aan de in maanden uitgedrukte totale duur van het mandaat of van de mandaten.
De wedde die tot grondslag dient voor de berekening van het pensioen, wordt vastgesteld met inaanmerkingneming van het op de ingangsdatum van het pensioen toepasselijke geldelijke statuut.
Art.4. Het rustpensioen gaat in de eerste dag van de maand volgend op die waarin de betrokkene zijn pensioenaanvraag indient en ten vroegste de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt.
Art.5. Het recht op overlevingspensioen wordt geopend voor de langstlevende echtgenoot van een voormalig voorzitter voor zover het huwelijk ten minste één jaar heeft geduurd.
Een nieuw huwelijk van de langstlevende echtgenoot brengt het verlies van het recht op het overlevingspensioen mee.
Art.6. Het overlevingspensioen is gelijk aan 60 p.c. van het rustpensioen waarop de overleden echtgenoot kon of had kunnen aanspraak maken op de dag van zijn overlijden.
Art.7. Het overlevingspensioen gaat in de eerste dag van de maand volgend op die waarin de echtgenoot is overleden voor zover de pensioenaanvraag wordt ingediend binnen de twaalf maanden die volgen op het overlijden. In de andere gevallen gaat het in de eerste dag van de maand volgend op die van de aanvraag.
Art.8. Onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten voorzien in de artikelen 9, 10, 11 en 13 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, wordt het recht op overlevingspensioen geopend voor de wezen van een voormalig voorzitter.
Het pensioen van een wees wordt vastgesteld op 6/10 van het overlevingspensioen van de langstlevende echtgenoot; dat van twee wezen bedraagt 8/10 van hetzelfde pensioen; dat van drie of meer wezen is gelijk aan het gehele pensioen.
Art.9. De in toepassing van dit besluit toegekende pensioenen zijn onderworpen aan de bepalingen betreffende de maximumbedragen en de cumulatieregels, voorzien bij de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen en bij het koninklijk besluit van 13 april 1982 tot uitvoering van artikel 11 van de programmawet van 2 juli 1981.
Art.10. De in toepassing van dit besluit toegekende pensioenen zijn inzake betalingsmodaliteiten, koppeling aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk en aanpassing aan de evolutie van de aan het ambt van voorzitter verbonden maximumwedde, onderworpen aan dezelfde regels als die welke van toepassing zijn op de betaling, de indexering en de perekwatie van de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de Openbare Schatkist.
Art.11. De aan de voorzitter toegekende wedde is onderworpen aan de afhouding die is voorzien bij artikel 60 van de voornoemde wet van 15 mei 1984.
De opbrengst van deze afhouding wordt gestort aan de Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
Art.12. Dit besluit treedt in werking op de datum vastgesteld bij artikel 3 van het koninklijk besluit van 13 augustus 1990 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, zonder dat deze inwerkingtreding mag voorafgaan aan de datum waarop de voorzitter van het Toezichtscomité in functie is getreden.
Art. 13. Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Pensioenen en Onze Staatssecretaris voor Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.