4 NOVEMBER 1991. - Ministerieel besluit houdende inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 23 september 1991 houdende de uitvoering van artikel 174 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-12-1991 en tekstbijwerking tot 13-04-1995)
HOOFDSTUK I. - Voorafgaandelijke bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - De financïele tussenkomst.
Art. 2-3
HOOFDSTUK III. - De Erkenningscommissie.
Art. 4-29
HOOFDSTUK IV. - De indiening van het project en de vereffening van de financïele tussenkomst.
Art. 30-36
HOOFDSTUK V. - De terugstorting van de tussenkomst de voortijdige stopzetting van de toekenning van de financïele tussenkomst en de terugvordering.
Art. 37-39
HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepaling.
Art. 40
HOOFDSTUK VII. - Slotbepaling.
Art. 41
BIJLAGEN.
Art. N1, N2, N3, N4, N5, N6, N7
HOOFDSTUK I. - Voorafgaandelijke bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder:
1° de wet : de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen;
2° het koninklijk besluit : het koninklijk besluit van 23 september 1991 houdende de uitvoering van artikel 174 van de wet;
3° de Minister : de Minister van Tewerkstelling en Arbeid;
4° de risicogroepen : deze bepaald bij het koninklijk besluit van 12 april 1991 tot uitvoering van artikel 173 van de wet;
5° de werkzoekende : degene die behoort tot een van de risicogroepen;
6° het Tewerkstellingsfonds : het Fonds bedoeld bij artikel 1,6° van het koninklijk besluit;
7° de Dienst : de Dienst Inschakeling in het Arbeidsproces van de Administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
HOOFDSTUK II. - De financïele tussenkomst.
Art.2. De financïele tussenkomst van het Tewerkstellingsfonds bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit, wordt bepaald in de overeenkomst tot beroepsinschakeling, bedoeld in artikel 4 van hetzelfde besluit, in functie van het type van het project en van zijn auteur, en, naargelang het profiel van de betreffende werkzoekenden.
a) In geval van een project bedoeld in artikel 2, § 1, a) van het koninklijk besluit, mag deze tussenkomst, gedurende een maximale periode van 12 maanden, het maandelijks bedrag van 30 000 F of 15 000 F per werkzoekende niet overschrijden, dit naargelang deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt of niet.
In afwijking van het eerste lid, kan deze tussenkomst gelden voor een maximale periode van 24 maanden, in geval van de aanwerving van een gehandicapte, in de zin van artikel 1,3°, van het koninklijk besluit van 12 april 1991.
b) In geval van een project bedoeld in het artikel 2, § 1, b) van het koninklijkbesluit, bedraagt de globale tussenkomst voor het project, voor een periode van 12 maanden, maximum 406 224 F per persoon, bedoeld in het project.
c) in geval van een project bedoeld in het artikel 2, § 1, b) van het koninklijk besluit dat positieve akties voor vrouwen betreft, welke in artikel 1, 5° van het koninklijk besluit bedoeld zijn, mag de tussenkomst, voor een maximale periode van 12 maanden, de totale kost van het project welke het voorwerp uitmaakt van een collectieve arbeidsovereenkomst niet overschrijden.
(De periode van 12 maanden bedoeld in het eerste lid, a), b) en c) en de periode van 24 maanden bedoeld in het eerste lid, a) vangen aan op de datum van indienstneming of van het begin van de opleiding van elke betrokken persoon.
In geval van schorsing van de tussenkomst omwille van het ontbreken van prestaties, kan de periode van tussenkomst verlengd worden met drie maanden bovenop de voornoemde 12 en 24 maanden naar verhouding van het aantal dagen gedurende dewelke de tussenkomst geschorst is geweest.) <MB 1994-12-29/31, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 1991-01-01>
Art.3. § 1. De financïele tussenkomst voorzien in artikel 2 van dit besluit kan niet worden toegekend:
- wanneer aanwervings- of tewerkstellingspremies worden toegekend in uitvoering van decretale of reglementaire bepalingen die tot de bevoegdheid van de Gewesten behoren;
- wanneer het project de uitvoering betekent van een inspanning bestemd voor de risicogroepen, geconcretiseerd door een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten in toepassing van artikel 171;
- wanneer het gaat om een individuele opleiding in de onderneming georganiseerd door de VDAB of FOREM.
§ 2. De financïele tussenkomst voorzien in artikel 2 van dit besluit kan, onder andere, worden toegekend wanneer de aanwervingen aanleiding geven tot:
- vermindering van patronale sociale zekerheidsbijdragen overeenkomstig de van kracht zijnde wettelijke en reglementaire bepalingen;
- fiscale voordelen zoals voorzien door de van kracht zijnde reglementaire en wettelijke bepalingen;
- een tussenkomst toegestaan overeenkomstig de beslissingen en reglementen die de tussenkomsten van het Europees Sociaal Fonds regelen.
In geen geval mag de cumul van de voordelen bedoeld in het eerste lid met de financïele tussenkomst voorzien in artikel 2 van dit besluit een financiering van meer dan 100% van het project tot gevolg hebben.
§ 3. De werzoekende die aangeworven wordt in het kader van een project kan, voor de in dit kader eventueel gevolgde vorming, niet genieten van betaald educatief verlof toegekend in het kader van de voortdurende vorming van de werknemers, bedoeld in Hoofdstuk IV, afdeling 6, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
HOOFDSTUK III. - De Erkenningscommissie.
Art.4. De Erkenningscommissie oefent de taken uit die haar worden toegewezen door het koninklijk besluit, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Art.5. De Erkenningscommissie is samengesteld uit:
1° een voorzitter en een ondervoorzitter;
2° twee secretarissen;
3° vijf effectieve en vijf plaatsvervangende leden die de werkgevers vertegenwoordigen;
4° vijf effectieve en vijf plaatsvervangende leden die de werknemers vertegenwoordigen;
5° een effectief en een plaatsvervangend lid, die ieder de Gemeenschapsministers bevoegd voor tewerkstelling, vorming en onderwijs vertegenwoordigen.
Art.6. Het mandaat van de bij artikel 5, 3°, 4° en 5° bedoelde leden duurt vier jaar. Het kan worden hernieuwd. De leden blijven in functie totdat hun opvolgers zijn aangesteld.
Het mandaat van de leden eindigt:
1° wanneer de duur van het mandaat verstreken is;
2° in geval van ontslagneming;
3° wanneer de organisatie of de Minister die zij vertegenwoordigen, om hun vervanging verzoekt;
4° in geval van overlijden;
5° wanneer zij de leeftijd van zeventig jaar hebben bereikt.
Binnen drie maanden wordt voorzien in de vervanging van het lid waarvan het mandaat een einde heeft genomen voor het normaal verstreken was.
In dat geval voltooit het nieuwe lid het mandaat van degene die hij vervangt.
Art.7. De secretarissen worden gekozen tussen de personeelsleden van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
Art.8. De voorzitter, de ondervoorzitter en de secretarissen worden benoemd voor een termijn van vier jaar.
Art.9. De bij artikel 5,3° en 4° bedoelde leden worden door de Minister benoemd op voordracht van de werkgevers- en werknemersorganisaties die in de schoot van de Nationale Arbeidsraadvertegenwoordigd zijn.
Art.10. De bij artikel 5, 5° bedoelde leden worden door de Minister benoemd op de voordracht van de Gemeenschapsministers bevoegd voor tewerkstelling, vorming en onderwijs.
Art.11. De Erkenningscommissie beraadslaagt en beslist alleen dan geldig, wanneer ten minste drie van de gewone of plaatsvervangende leden die de werkgevers vertegenwoordigen en drie van de gewone of plaatsvervangende leden die de werknemers vertegenwoordigen, aanwezing zijn.
De Erkenningscommissie beraadslaagt en beslist evenwel geldig na een tweede bijeenroeping acht dagen later welke ook het aantal aanwezige leden zij.
Art.12. Alleen de bij artikel 5, 3° en 4° bedoelde leden zijn stemgerechtigd. Het stemrecht van deze wordt beperkt tot een stem per vertegenwoordigde organisatie.
De bij artikel 5, 1° en 5° bedoelde leden hebben raadgevende stem.
Art.13. § 1. De beslissingen en de adviezen van de Erkenningscommissie worden genomen bij eenparigheid van stemmen van de aanwezige leden en moeten redenen omkleed zijn.
§ 2. Wanneer de adviezen de eenparigheid niet hebben kunnen bereiken, moeten de verschillende standpunten medegedeeld worden.
§ 3. De Erkenningscommissie brengt zijn advies uit aan de Minister binnen een termijn van twee maanden, nadat de aanvraag bedoeld in artikel 30 van dit besluit op haar agenda geplaatst werd. Deze termijn begint te lopen op het ogenblik dat de gegevens bedoeld in artikel 30 van dit besluit beschikbaar zijn.
Bij ontstentenis van advies binnen de twee maanden, wordt dit beschouwd als zijnde uitgebracht.
Wanneer een advies verleend werd met eenparigheid, neemt de Minister een aan het advies conforme beslissing.
§ 4. Voor de uitvoering van artikel 6, 2, van het koninklijk besluit worden de beslissingen van de Erkenningscommissie genomen binnen de dertig dagen te rekenen vanaf de datum van bericht van ontvangst van de aanvraag bij haar ingediend.
Bij ontstentenis van beslissing binnen de verplichte termijn, beschikt de Minister over dertig dagen om de beslissing zelf te nemen.
Bij overschrijding van deze termijn, wordt de aanvraag als geweigerd beschouwd.
§ 5. De beslissingen van de Comissie ter kennis gebracht van de werkgever of van de promotor.
Art.14. Ieder plaatsvervangend lid wordt tot de vergaderingen van de Commissie uitgenodigd en mag deze bijwonen. Hij is niet stemgerechtigd, tenzij hij een gewoon lid vervangt.
Ieder gewoon lid dat verhinderd is een vergadering bij te wonen duidt zelf zijn vervanger aan onder de plaatsvervangende leden. De voorzitter wordt hiervan op de hoogte gebracht.
Een plaatsvervangend lid mag tegelijkertijd niet meer dan een gewoon lid vervangen.
Art.15. De Erkenningscommissie vergadert op initiatief van haar voorzitter of op verzoek van een lid.
In dit verzoek wordt melding gemaakt van de punten die het lid op de agenda wenst geplaatst te zien.
Art.16. De voorzitter stelt de datum van de vergadering vast en bepaalt de agenda ervan.
Art.17. De leden worden door toedoen van de voorzitter opgeroepen.
De oproeping vermeldt datum, plaats en agenda van de vergadering.
Art.18. De voorzitter gaat na of voldaan is aan de voorwaarden om geldig te kunnen beraadslagen en beslissen.
Hij leidt te besprekingen en zorgt voor de goede werking van de Erkenningscommissie.
Art.19. De ondervoorzitter vervangt de voorzitter bij diens verhindering. Indien de ondervoorzitter verhinderd is, wordt hij vervangen door een ambtenaar die door de Minister is aangewezen.
Het beheer van de dagelijkse activiteiten van de Erkenningscommissie wordt verzekerd door de Administratie van de werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
Art.20. De voorzitter vertegenwoordigt in de Erkenningscommissie de betrekkingen van deze commissie met derden.
Art.21. De voorzitter ondertekent de briefwisseling van de Erkenningscommissie.
Art.22. De secretarissen vervullen hun opdracht onder het gezag en onder leiding van de voorzitter.
Art.23. De secretarissen maken de notulen op van elke vergadering.
De notulen vermelden:
- de plaats van de vergadering en het uur waarop de vergadering wordt geopend en gesloten;
- de naam van de aanwezigen, met kennisgeving van diegenen die zich lieten verontschuldigen en de afwezige leden evenals van de organisatie welke deze leden heeft voorgedragen;
- de naam van de plaatsvervangende leden die de verhinderde gewone leden vervangen;
- de agendapunten;
- de vaststelling door de voorzitter, dat voldaan is aan de wettelijke voorwaarden om geldig te beraadslagen en beslissen.
De notulen dienen een getrouw verslag te zijn van de debatten, welke punt per punt de genomen beslissingen weergeven.
Art.24. De secretarissen bezorgen de notulen binnen veertien dagen aan de voorzitter.
De voorzitter ondertekent de notulen van de vergadering. Hij bezorgt ze binnen acht dagen aan de Minister.
Art.25. De notulen worden bezorgd aan de gewone en plaatsvervangende leden.
De notulen worden goedgekeurd bij de aanvang van de eerstvolgende vergadering van de Erkenningscommissie.
Art.26. De vergaderingen van de Erkenningscommissie zijn niet openbaar.
Art.27. Tenzij de Erkenningscommissie hierover anders beslist, worden de notulen van de vergaderingen niet aan derden medegedeeld.
Art.28. Het archief van de Erkenningscommissie wordt bij de Dienst bewaard.
Art.29. De in artikel 5, 3° en 4° bedoelde leden kunnen aanspraak maken op de terugbetaling van hun verplaatsingskosten overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling van de verplaatsingskosten.
Zij hebben de toelating om, in toepassing van artikel 17 van hetzelfde koninklijk besluit van 18 januari 1965, gebruik te maken van hun persoonlijk voertuig.
HOOFDSTUK IV. - De indiening van het project en de vereffening van de financïele tussenkomst.
Art.30. De werkgever of de promotor van het project dient bij de Minister zijn aanvraag in, vergezeld van een inlichtigenfiche, waarvan het model in bijlage 1 is vermeld.
§ 2. Bij de aanvraag van de werkgever of de promotor wordt het advies van de FOREM of de VDAB dat werd uitgebracht, bijgevoegd, als het project dat een vorming bevat hem werd voorgelegd.
§ 3. Wanneer het project uitgaat van een onderneming waar een ondernemingsraad bestaat, dan wordt diens advies bij de aanvraag gevoegd.
§ 4. Wanneer het project uitgaat van een groep van de ondernemingen die tot dezelfde activiteitssector behoort, vraagt deze groep van ondernemingen zelf het advies van het bevoegde paritaire comité.
§ 5. Wanneer het project een vorming, dient het vormingsprogramma bij de aanvraag te worden gevoegd. Wanneer de vorming geheel of gedeeltelijk verzekerd wordt de door de werkgever, dan brengt de ondernemingsraad zijn advies uit over het vormingsprogramma.
Art.31. De overeenkomst tot beroepsinschakeling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit, wordt opgesteld in drie exemplaren.
Art.32. Vanaf de ontvangst van de door de Minister getekende overeenkomst tot beroepsinschakeling, gaat de werkgever of de promotor over tot de uitvoering van het project en de aanwerving van de daarin bedoelde personen.
Deze worden in dienst genomen:
1° ofwel met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd, voltijds of deeltijds;
2° ofwel met een leerovereenkomst bedoeld bij de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst;
3° ofwel met een stageovereenkomst bedoeld bij het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces.
De werkgever stuurt naar de Dienst twee voor echt verklaarde afschriften van de arbeidsovereenkomst, de leerovereenkomst voor werknemers in loondienst of de stageovereenkomst.
Art.33. De overeenkomst bedoeld in artikel 32 van dit besluit moeten schriftelijk worden vastgelegd.
Ze moeten onder meer de referenties van het project en van hieronder vallende overeenkomst tot beroepsinschakeling vermelden.
Art.34. De in artikel 32 van dit besluit bedoelde overeenkomst of de overeenkomst tot beroepsinschakeling wordt, desgevallend vergezeld van een attest dat aantont dat de aan te werven persoon of degene die voor een opleiding in aanmerking komt, behoort tot een van de risicogroepen. Naargelang de betrokkene behoort tot een van deze categorieën, wordt dit attest afgeleverd door:
1. het Gewestelijk Werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, dat attesteert dat de betrokkene een langdurig werkloze is in de zin van artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 12 april 1991 tot uitvoering van artikel 173 van de wet;
2. de laaggeschoolde werkloze of de laaggeschoolde werknemer in de zin van artikel 1, § 2 of 7, van voornoemd koninklijk besluit, door middel van een verklaring op eer, waarvan het model zich in bijlage 2 bevindt;
3. het Rijksfonds voor sociale reclassering van minder-validen of een van haar rechtsopvolgers voor wat betreft de werzoekende in de zin van artikel 1, § 3, van voornoemd koninklijk besluit door middel van een afschrift van de kennisgeving van de inschrijving van de betrokkene bij het Rijksfonds of, bij ontstentenis hiervan, van de inschrijvingskaart;
4. de onderwijsinstelling, wat betreft een jongere met deeltijdse leerplicht in de zin van artikel 1, § 4, van voornoemd koninklijk besluit, volgens het in bijlage 3 vermeld model;
5. de persoon bedoeld in artikel 1, § 5, van voornoemd koninklijk besluit, door middel van een verklaring op eer waarvan het model zich in bijlage 4 bevindt;
6. Het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn wat betreft de werkzoekende in de zin van artikel 1, § 6, van voornoemd koninklijk besluit.
Art.35. De werkgever of de promotor is ertoe gehouden, op eenvoudig verzoek, aan de Erkenningscommissie alle informatie te verschaffen die haar toelaat het verloop van de overeenkomst tot beroepsinschakeling te volgen.
Art.36. § 1. De financïele tussenkomst wordt op het einde van elk trimester vereffend volgens de bepalingen van de overeenkomst tot beroepsinschakeling en de modaliteiten bepaald in de hiernakomende §§ 2 en 3.
§ 2. Om de financïele tussenkomst te bekomen, dient de werkgever of de indiener een voor echt verklaarde en ondertekende betalingsaanvraag in. Deze aanvraag wordt opgesteld in drie exemplaren en bij de Dienst, volgens het in bijlage 5 vermelde model, ingediend.
De aanvraag is vergezeld van de individuele prestatiestaten van de door het project beoogde personen.
Deze staten worden per kalendermaand opgesteld, volgens het in bijlage 5 vermelde model ingediend.
Bij een opleiding moet het regelmatig bijwonen van de lessen worden aangetoond door middel van een trimestrieel attest - waarvan het model in bijlage 7 is vermeld - afgeleverd door de verantwoordelijke van de opleidingsinstelling waar de betrokkene de lessen volgt.
In geval van en project bedoeld in artikel 2, § 1, b) van het koninklijk besluit, wordt, daarenboven, de betalingsaanvraag vergezeld van de nodige bewijsstukken tot staving van de in het kader van dit project werkelijk verrichte kosten.
§ 3. De betaling wordt uitgevoerd binnen de drie maanden die volgen op de ontvangst door de Dienst van de betalingsaanvraag vergezeld van de individuele prestatiestaten.
(§ 4. Het recht van de werkgever of de promotor op de toekenning van een financiële tussenkomst, waarvoor de betalingsaanvragen en de documenten bedoeld in § 2 niet werden ingediend binnen een termijn van 30 maanden vanaf het einde van de vervaltermijn, voorzien in de overeenkomst tot beroepsinschakeling, wordt teniet gedaan.
§ 5. Evenwel mogen de werkgevers of de promotors, voor wie de termijn bedoeld in § 4 zou verstreken zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, de betalingsaanvragen en de documenten bedoeld in artikel 1 indienen en hun recht op de financiële tussenkomst laten gelden tot uiterlijk 30 april 1995.) <MB 1995-03-02/40, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 13-04-1995>
HOOFDSTUK V. - De terugstorting van de tussenkomst de voortijdige stopzetting van de toekenning van de financïele tussenkomst en de terugvordering.
Art.37. De werkgever of de promotor stort aan het Tewerkstellingsfonds het volledige bedrag van de financïele tussenkomst terug:
1° wanneer hij eenzijdig een einde stelt aan de overeenkomst van de werkzoekendezonder dat deze verbreking gerechtvaardigd is door ofwel:
- overmacht, wanneer deze tot gevolg heeft dat de uitvoering van de overeenkomst definitief onmogelijk wordt en ze door een gemotiveerde beslissing van de Erkenningscommissie erkend wordt;
- motieven van economische aard erkend door het bevoegde paritaire comité;
- het stopzetten van de activiteiten van de onderneming;
- omstandigheden op voorhand vastgesteld door het bevoegde paritair leercomité, overeenkomstig artikel 35, 5°, van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, in geval van leerovereenkomst;
- redenen die vooraf als voldoende zijn erkend bij gemotiveerde beslissing van de Erkenningscommissie;
2° wanneer de Erkenningscommissie, bij gemotiveerde beslissing, vaststelt dat de werkgever of de promotor de verplichtingen die hem werden opgelegd door de overeenkomst tot beroepsinschakeling, niet naleeft.
Art.38. In de gevallen bedoeld in artikel 37 van dit besluit, gaat de Minister over tot de terugvordering van de onrechtmatig ontvangen sommen.
Bij een ter post aangetekend schrijven:
- stelt de Dienst de werkgever of de promotor op de hoogte van de beslissing van de Minister om over te gaan tot de terugvordering van de reeds uitbetaalde sommen;
- deelt hij hen de te volgen procedure mede voor de terugbetaling van deze sommen.
De terug te betalen sommen dienen, binnen de 60 dagen, te rekenen vanaf de datum van de beslissing, gestort te worden op de postchequerekening geopend op naam van : Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Overeenkomst 0,25%, Belliardstraat 53, 1040 Brussel.
Wanneer de terug te sturen sommen niet zijn gestort binnen de 60 dagen, zoals bedoeld in het vorige lid, geven zij aanleiding, ten voordele van het Tewerkstellingsfonds en voor de duur van de vertraging, tot een nalatigheidsintrest van 1% per kalendermaand te storten op de rekening bedoeld in het vorige lid.
De nalatigheidsintrest is niet verschuldigd wanneer het bedrag geen 100 F bedraagt.
Bij gebrek aan betaling door de werkgever of de promotor van de sommen waarvan de terugbetaling werd gelast door de Minister overenkomstig artikel 37 van dit besluit, maakt de Dienst het dossier over aan de Algemene Directie van Studïen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
Deze laatste Directie kan de invordering toevertrouwen aan de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen.
De ingevorderde sommen worden, onder inhouding van de eventuele kosten, gestort op de rekening bedoel op de rekening bedoeld in het derde lid.
Art.39. Wanneeer, bij gemotiveerde beslissing de Erkenningscommissie vaststelt dat het in werking gestelde project niet tegemoetkomt aan de objectieven van de nagestreefde beroepsinschakeling, verliest de werkgever of de promotor het voordeel van de financïele tussenkomst voorzien in artikel 2 van het koninklijk besluit vanaf de datum vastgesteld door de Erkenningscommissie.
De Dienst brengt de beslissing van de Erkenningscommissie ter kennis van de werkgever of de promotor binnen de 8 dagen na deze beslissing.
HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepaling.
Art.40. In afwachting van de aanduiding van de leden van de Erkenningscommissie bedoeld in artikel 5 van dit besluit, wordt deze Commissie samengesteld uit de personen die zetelen in de Evaluatiecommissie bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 27 februari 1989 tot uitvoering van Afdeling 2 - instelling van een bijdrage aan het Tewerkstellingsfonds - van Hoofdstuk VIII van Titel III van de programmawet van 30 december 1988.
HOOFDSTUK VII. - Slotbepaling.
Art.41. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1991.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. TEWERKSTELLINGSFONDS - 0,25%. Inlichtingenfiche in te vullen door de werkgever of de promotor die een tussenkomst wenst te bekomen van het Fonds. <Niet opgenomen om technische redenen. Zie B. St. 10-12-1991, p. 27840-27841>.
Art. N2. Bijlage 2. Model van attest voor de risicogroep bedoeld in artikel 1, § 2 of 7 van het koninklijk besluit van 12 april 1991. VERKLARING. <Niet opgenomen om technische redenen. Zie B. St. 10-12-1991, p. 27842>.
Art. N3. Bijlage 3. Model van attest voor de risicogroep bedoeld in artikel 1, § 4, van het koninklijk besluit van 12 april 1991. GETUIGSCHRIFT JONGEREN MET DEELTIJDSE LEERPLICHT. <Niet opgenomen om technische redenen. Zie B. St. 10-12-1991, p. 27843>.
Art. N4. Bijlage 4. Model van attest voor de risicogroep bedoeld in artikel 1, § 5, van het koninklijk besluit van 12 april 1991. VERKLARING. <Niet opgenomen om technische redenen. Zie B. St. 10-12-1991, p. 27844>.
Art. N5. Bijlage 5. VEREFFENING VAN DE (1) SCHIJF VAN HET BEDRAG VAN DE FINANCIELE TUSSENKOMST DOOR DE STAAT, TOEGEKEND INGEVOLGE DE OVEREENKOMST TOT BEROEPSINSCHAKELING. <Niet opgenomen om technische redenen. Zie B. St. 10-12-1991, p.27845>.
Art. N6. Bijlage 6 - INDIVIDUELE FICHE, Inlichtingen betreffende : DE WERKNEMER, LEERLING of DE PERSOON IN OPLEIDING. <Niet opgenomen om technische redenen. Zie B. St. 10-12-1991, p. 27846-27847>.
Art. N7. Bijlage 7. Driemaandelijks attest van nauwgezetheid inzake de georganiseerde opleiding. <Niet opgenomen om technische redenen. Zie B. St. 10-12-1991, p. 27848>.