12 APRIL 1991. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 171, § 4, tweede lid, van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen.
Art. 1-6
Artikel.1. Elke vrijstelling van betaling van de bijdrage bepaald in artikel 170, § 2, van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen moet het voorwerp uitmaken van een tot de Minister van Tewerkstelling en Arbeid gerichte aanvraag.
De aanvraag moet ingediend worden bij de Administrateur-generaal van de Dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen, Belliardstraat 51, 1040 Brussel.
Art.2. Deze aanvraag tot vrijstelling dient vergezeld van een collectieve arbeidsovereenkomst of collectief akkoord, zoals bepaald in artikel 171 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen en moet worden ingediend door :
a) ofwel de Voorzitter van het paritair orgaan voor zover het gaat om een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in dit orgaan;
b) ofwel door de verantwoordelijke van de dienst of de instelling in geval van een nieuw of voorgezet collectief akkoord;
c) ofwel door de ondertekenende partijen indien het gaat om een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een onderneming of een groep van ondernemingen.
De aanvraag tot vrijstelling moet behoorlijk gemotiveerd ingediend worden uiterlijk zestig dagen na de neerlegging van het collectief akkoord of de collectieve arbeidsovereenkomst.
Bovendien moet ze de artikelen aanduiden die betrekking hebben op de initiatieven voor de tewerkstelling van de risicogroepen.
§ 2. Voor de werkgevers bedoeld in artikel 2 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités is een collectieve arbeidsovereenkomst vereist.
Art.3. De collectieve arbeidsovereenkomst of het collectief akkoord bedoeld in artikel 2 moet de inspanning ter bevordering van initiatieven tot tewerkstelling van risicogroepen omschrijven. Deze inspanning moet per jaar minstens 0,25 % van de loonmassa aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bedragen.
De aanvraag bedoeld in artikel 2 omvat een omstandige specificatie van :
- de berekening van deze inspanning;
- de concrete omschrijving van de initiatieven ter bevordering van de tewerkstelling van de risicogroepen.
Indien in de collectieve arbeidsovereenkomst sprake is van uitbreiding van het begrip laaggeschoolde werkloze of werknemer, dient een copie van de aangetekende brief, gericht aan de Voorzitter van de Evaluatiecommissie, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 27 februari 1989 tot uitvoering van Afdeling 2 - instelling van een bijdrage aan de Tewerkstellingsfonds - van Hoofdstuk VIII, van Titel III van de programmawet van 30 december 1988, gevoegd te worden.
Art.4. De geldig ingediende aanvraag tot vrijstelling schorst de verplichting tot betaling van de bijdrage bedoeld in artikel 170, § 2, van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid is ertoe gehouden de vrijstelling te verlenen of te weigeren binnen de drie maanden die volgen op de dag van de ontvangst van de aanvraag. De aanvraag wordt geacht ontvangen te zijn de derde dag die volgt op de dag van de afgifte ter post van de aanvraag, of de derde dag die volgt op de overmaking van de aanvraag door de Voorzitter van het paritair orgaan aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
De weigering van de aanvraag tot vrijstelling wordt met redenen omkleed.
Bij ontstentenis van een beslissing wordt de vrijstelling als verworven beschouwd.
Art.5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1991.
Art. 6. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.