12 AUGUSTUS 1991. - Koninklijk besluit betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht. (NOTA : opgeheven met inwerkingtreding op 09-07-2002; zie evenwel KB 2002-06-26/32, art. 4 en 5.) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-09-1991 en tekstbijwerking tot 29-06-2002.)
Art. 1-3
1991092350 1992003674 1994000710 1995000464 1995009305 1995801714 1996000046 1996002028 1996801734 1997000198 1997801968 1998000297 1999000299 1999003441 1999014145 2000009699 2002009610
Artikel 1. De uitzondering bepaald bij artikel 22, tweede lid, van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie, gewijzigd bij de wet van 30 januari 1991, is van toepassing op de agenten die deel uitmaken van de volgende diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht :
(1° en 2° opgeheven) <KB 2002-06-26/32, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 09-07-2002>
3° de korpsen van de gemeentpolitie met uitzondering van (...) van het burgerlijk administratief en logistiek personeel; (NOTA : het KB 2002-06-26/32 wordt opgeheven met uitzondering van art. 1, 3°, dat van kracht blijft tot aan de instelling van alle lokale politiekorpsen overeenkomstig artikel 248 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.) <KB 1998-04-16/44, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 18-05-1998> <KB 2002-06-26/32, art. 4 en 5; Inwerkingtreding : 09-07-2002>
(4° tot 14° opgeheven) <KB 2002-06-26/32, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 09-07-2002>
Art.2. <NOTA : het KB 2002-06-26/32 wordt opgeheven met uitzondering van art. 1, 3°, dat van kracht blijft tot aan de instelling van alle lokale politiekorpsen overeenkomstig artikel 248 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. KB 2002-06-26/32, art. 4 en 5; Inwerkingtreding : 09-07-2002> Artikel 1 is uitsluitend van toepassing op de diensten waarvoor de bevoegde overheid vooraf de wapens heeft bepaald die behoren tot de reglementaire uitrusting, alsook de bepalingen heeft vastgelegd betreffende het voorhanden hebben, het bewaren en het dragen van die wapens.
Voor de diensten (bedoeld onder 5°, 6°, 7°, 8° en 12° van artikel 1), wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de Minister die deze diensten onder hun bevoegdheid heeft op gelijkluidend advies van de Minister van Justitie. <KB 1991-10-29/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 31-10-1991> <KB 1993-10-29/31, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 30-11-1993>
(Voor de diensten bedoeld onder 9°, 10° en 11° van artikel 1, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de Minister die deze diensten onder zijn bevoegdheid heeft, na advies van de Minister van Justitie.) <KB 1991-10-29/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 31-10-1991>
Art. 3. Onze Minister van Justitie, Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.