24 MEI 1991. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de regels aangaande de procedure tot schorsing of intrekking van de vergunningen of erkenningen bepaald in de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-06-1991 en tekstbijwerking tot 09-03-2000)
HOOFDSTUK I. - (Algemene bepalingen). <Ingevoegd bij KB 2000-01-27/37, art. 1; Inwerkingtreding : 19-03-2000>
Art. 1
HOOFDSTUK II. - (Schorsing of intrekking van de vergunning, de erkenning of de identificatiekaart bij wijze van sanctie). <Ingevoegd bij KB 2000-01-27/37, art. 3; Inwerkingtreding : 19-03-2000>
Art. 2-10
HOOFDSTUK III. - (Intrekking van de vergunning of van de erkenning op verzoek van de belanghebbende). <Ingevoegd bij KB 2000-01-27/37, art. 4; Inwerkingtreding : 19-03-2000>
Art. 10bis, 11
HOOFDSTUK I. - (Algemene bepalingen).
Artikel 1. (De artikelen 2 tot en met 10 van dit besluit zijn van toepassing op de schorsing of de intrekking bij wijze van sanctie van :
1° de vergunning om een bewakingsonderneming te exploiteren of om een interne bewakingsdienst te organiseren;
2° de erkenning voor het exploiteren van een beveiligingsonderneming;
3° de erkenning voor het organiseren van een beroepsopleiding voor het bewakings- of het beveiligingspersoneel;
4° de identificatiekaart afgegeven aan het personeel van bewakingsondernemingen of interne bewakingsdiensten.
Het artikel 10bis van dit besluit is van toepassing op de schorsing of de intrekking op verzoek van de belanghebbende, van :
1° de vergunning om een bewakingsonderneming te exploiteren of de vergunning om een interne bewakingsdienst te organiseren;
2° de erkenning voor het exploiteren van een beveiligingsonderneming.) <KB 2000-01-27/37, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 19-03-2000>
Verderop in het bepalend gedeelte zullen de woorden " de belanghebbende " doelen op de persoon - natuurlijke persoon of rechtspersoon - die een vergunning of erkenning heeft gekregen, dan wel op de natuurlijke persoon die een identificatiekaart onder zich houdt.
HOOFDSTUK II. - (Schorsing of intrekking van de vergunning, de erkenning of de identificatiekaart bij wijze van sanctie).
Art.2. Alvorens een vergunning of erkenning te schorsen of in te trekken of een identificatiekaart blijvend of voor een bepaalde termijn in te trekken, brengt de Minister van Binnenlandse Zaken of de ambtenaar die hij daartoe machtigt de belanghebbende bij een ter post aangetekende brief op de hoogte van :
1° alle hem ten laste gelegde feiten;
2° de schorsings- of intrekkingsmaatregel die hij beoogt te nemen;
3° het recht van de belanghebbende om inzage te nemen van zijn dossier en om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman van zijn keuze;
4° de plaats waar het dossier kan worden ingezien en de termijn waarover hij daartoe beschikt.
Art.3. De Minister van Binnenlandse Zaken of de ambtenaar die hij daartoe machtigt kan eenieder horen die inlichtingen kan verstrekken.
Indien dat verhoor niet heeft plaatsgehad voordat de in artikel 2 bedoelde brief is verzonden, kan dat verhoor alleen worden afgenomen in tegenwoordigheid van de belanghebbende of nadat deze behoorlijk is opgeroepen.
Indien het verhoor plaats heeft gehad voordat de bewuste brief is verzonden, bevat het dossier de processen-verbaal van het verhoor.
Art.4. De belanghebbende beschikt vanaf de ontvangst van de brief bedoeld in artikel 2 over een termijn van 15 werkdagen om het, te zijnen laste aangelegde dossier ter plaatse in te zien en er een afschrift van te verkrijgen.
Art.5. Tot uiterlijk 30 werkdagen na de ontvangst van de brief bedoeld in artikel 2 kan de belanghebbende zijn verdedigingsmiddelen meedelen per aangetekende brief.
Na de verdedigingsmiddelen van de belanghebbende te hebben onderzocht, roept de Minister van Binnenlandse Zaken of de ambtenaar die hij daartoe machtigt de belanghebbende op om hem te horen.
Van het verhoor wordt proces-verbaal opgemaakt; er wordt voorlezing van gedaan, de belanghebbende wordt verzocht het te ondertekenen en ontvangt er een afschrift van. Indien de belanghebbende weigert te ondertekenen wordt dit vermeld in het proces-verbaal en wordt de reden van de weigering opgegeven.
Indien de betrokkene afstand doet van het verhoor of zich er niet op aanmeldt, maakt de Minister van Binnenlandse Zaken of de ambtenaar die hij daartoe machtigt, naar gelang van het geval, een proces-verbaal van afstand of van niet-verschijnen op.
Art.6. De Minister van Binnenlandse Zaken neemt binnen de twee maanden na het afsluiten van het proces-verbaal van het verhoor, van afstand of van niet-verschijnen, een beslissing waarvan hij de belanghebbende per aangetekende brief in kennis stelt. Deze kennisgeving dient in elk geval binnen zes maanden na de kennisgeving bedoeld in artikel 2 te geschieden.
Indien de Minister van Binnenlandse Zaken geen uitspraak doet binnen de termijn van twee maanden voorgeschreven in het eerste lid, of indien hij geen kennis geeft van zijn beslissing binnen de termijn van zes maanden voorgeschreven in het eerste lid, wordt hij geacht af te zien van elke schorsings- of intrekkingsmaatregel ten aanzien van de feiten die de belanghebbende ten laste zijn gelegd.
Art.7. In het geval de Minister van Binnenlandse Zaken een schorsing of intrekking overweegt wegens het uitoefenen van activiteiten die overenigbaar zijn met de openbare orde of met de inwendige of uitwendige veiligheid van de Staat, wordt elk van de in de artikelen 4 en 5 vastgestelde termijnen teruggebracht op twee werkdagen.
De in artikel 6, eerste lid bepaalde termijn voor de beslissing wordt teruggebracht op 14 werkdagen en die voor de kennisgeving op 30 werkdagen.
Art.8. In het geval een schorsing of intrekking overwogen wordt wegens feiten die een ernstige of onmiddellijke bedreiging van de openbare orde uitmaken en de Minister van Binnenlandse Zaken een onmiddellijke maatregel neemt zoals omschreven in artikel 8, § 5 van de wet, stelt hij de belanghebbende, tegelijkertijd met de kennisgeving voorzien in artikel 2, op de hoogte van de onmiddellijke maatregel en van de redenen ertoe.
Art.9. Het nemen van een onmiddellijke maatregel heeft geen invloed op het verloop van de procedure bepaald in de artikelen 2 tot en met 7.
Art.10. Zolang de onmiddellijke maatregel van kracht is kan de betrokkene een met redenen omkleed verzoek indienen tot opheffing ervan.
Indien de Minister van Binnenlandse Zaken de maatregel niet langer noodzakelijk acht, trekt hij deze onmiddellijk in.
HOOFDSTUK III. - (Intrekking van de vergunning of van de erkenning op verzoek van de belanghebbende).
Art. 10bis. <Ingevoegd bij KB 2000-01-27/37, art. 4; Inwerkingtreding : 19-03-2000> § 1. De belanghebbende richt het verzoek tot vrijwillige intrekking van de vergunning of van de erkenning per aangetekende brief tot de Minister van Binnenlandse Zaken.
§ 2. Het verzoek tot vrijwillige intrekking van de vergunning of de erkenning bevat de volgende documenten en stavingsstukken :
1° indien de belanghebbende een bewakingsonderneming of een interne bewakingsdienst is, alle identificatiekaarten zoals bedoeld in artikel 8, § 3 van de voornoemde wet, die opgemaakt zijn op naam van de onderneming of van de dienst;
2° het bewijs van werkelijke stopzetting van alle activiteiten. Dit bewijs wordt als volgt geleverd :
a) ingeval de belanghebbende is ingeschreven in het handelsregister, door het bewijs van doorhaling van deze inschrijving voor al wat de activiteiten aangaat waarvoor een vergunning is afgegeven of waarvoor de belanghebbende erkend is;
b) ingeval de belanghebbende een rechtspersoon is en het maatschappelijk doel van die rechtspersoon uitsluitend bestaat uit de activiteiten waarvoor hij een vergunning heeft gekregen of waarvoor hij erkend is, of indien de belanghebbende een vereniging zonder winstoogmerk is, het bewijs van wijziging van de statuten die de schrapping van deze activiteiten inhoudt;
c) in alle andere gevallen, sociale, boekhoudkundige, fiscale documenten of andere schriftelijke bewijsmiddelen, met uitzondering van de getuigenis.
§ 3. Het besluit tot intrekking van de vergunning of de erkenning zal uitwerking hebben vanaf de datum van het verzoek tot intrekking, bedoeld in § 1.
Art. 11. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.