15 MEI 1991. - Koninklijk besluit tot bepaling van de toekenningsmodaliteiten van de bijkomende vergoeding vermeld in artikel 21, § 6, van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari1980.
HOOFDSTUK I. - Indienen van de aanvraag.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - Toekenningsprocedure.
Art. 5-10
HOOFDSTUK III. - Verplichtingen en sancties.
Art. 11-15
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 16-18
HOOFDSTUK I. - Indienen van de aanvraag.
Artikel 1. De aanvraag om een bijkomende vergoeding wordt door de gewetensbezwaarde bij een ter post aangetekende brief of rechtstreeks tegen ontvangstbewijs ingediend bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente van zijn hoofdverblijfplaats.
Als hoofdverblijfplaats dient te worden verstaan, de plaats waar belanghebbende in de bevolkingsregisters is ingeschreven.
Art.2. Op de aanvraag wordt vermeld :
1° de naam, voornamen, geboorteplaats en -datum en het adres van de aanvrager alsook de datum van zijn werkelijke indiensttreding en de instelling waarvoor hij is aangewezen;
2° alle inlichtingen betreffende zijn sociale en materiële toestand.
Bij aanvraag worden gevoegd :
1° een bewijs van gezinssamenstelling afgeleverd door het gemeentebestuur van de hoofdverblijfplaats;
2° een aangifte van de bestaansmiddelen betreffende de inkomsten van de betrokkene en van de andere personen die tot zijn gezin behoren, opgemaakt volgens het voor de toepassing van de reglementering betreffende het bestaansminimum vastgesteld model;
3° gebeurlijk een aangifte van de ouders en verwanten in de eerste graad van de betrokkene die niet tot zijn gezin behoren, waaruit blijkt dat zij te zijnen gunste niet financieel tussenbeide komen.
De aangifte wordt gedateerd en ondertekend door de betrokkene. In de aangifte wordt vermeld dat de meegedeelde inlichtingen volledig en oprecht zijn.
Art.3. De aanvraag wordt ten vroegste ingediend op de datum waarop de datum van werkelijke indiensttreding aan de gewetensbezwaarde betekend is en ten laatste op de laatste dag van de tweede maand voorafgaand aan de maand gedurende welke hij met onbepaald verlof zal worden gezonden.
Art.4. Op de dag zelf van de ontvangst van de aanvraag stuurt of overhandigt, al naargelang van het geval, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de aanvrager een ontvangstbewijs.
HOOFDSTUK II. - Toekenningsprocedure.
Art.5. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn doet een onderzoek naar de bestaansmiddelen van de betrokkene. De wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het onderzoek naar de bestaansmiddelen en de betrekking ervan inzake toekenning van het bestaansminimum zijn van toepassing.
Art.6. Binnen dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag, stuurt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan de Minister van Binnenlandse Zaken het dossier van de aanvraag toe en een advies waarin met name vermeld is :
- of de betrokkene geacht moet worden geen toereikende bestaansmiddelen te hebben in de zin van artikel 21, § 6, van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden en niet in staat is ze te verwerven;
- als dat het geval is :
- vanaf welke datum de betrokkene aanspraak kan maken op een bijkomende vergoeding;
- het voor de bijkomende vergoeding voorgestelde bedrag, rekening houdend met de bestaansmiddelen die de betrokkene geniet.
Dezelfde dag meldt het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn schriftelijk aan de aanvrager de overzending van het dossier en van het advies.
Art.7. De Minister van Binnenlandse Zaken kan elk administratief onderzoek bevelen om de hoofdverblijfplaats te bepalen van de gewetensbezwaarde die een aanvraag om een bijkomende vergoeding heeft ingediend.
Art.8. Binnen dertig dagen volgend op de overzending van het dossier naar de Minister van Binnenlandse Zaken verleent of weigert deze de bijkomende vergoeding.
Zijn beslissing wordt met redenen omkleed, binnen acht dagen bij een ter post aangetekende brief aan de betrokkene betekend en wordt meegedeeld aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
De beslissing tot toekenning vermeldt het toegekende bedrag en de datum vanaf welke de bijkomende vergoeding wordt betaald.
Art.9. De bijkomende vergoeding wordt per dag of per maand vastgesteld. Zij is niet verschuldigd voor de periodes die niet gelijkgesteld worden met periodes van werkelijke dienst. Zij wordt maandelijks betaald na het vervallen van de termijn.
De eerste betaling van de bijkomende vergoeding, eventueel onder de vorm van een voorschot, geschiedt binnen de vijftien dagen na de beslissing.
Art.10. De beslissing tot toekenning heeft uitwerking op de datum van het opstellen van het ontvangstbewijs van de aanvraag behoudens indien deze datum gelegen is voor deze van de werkelijke indiensttreding van de gewetensbezwaarde, in welk geval de beslissing uitwerking heeft op de datum van de werkelijke indiensttreding.
HOOFDSTUK III. - Verplichtingen en sancties.
Art.11. De gewetensbezwaarde aan wie een bijkomende vergoeding wordt toegekend, moet bij de Minister van Binnenlandse Zaken onmiddellijk aangifte doen van elk nieuw gegeven dat een weerslag kan hebben op het hem toegekende bedrag.
Art.12. De bijkomende vergoeding wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken herzien of ingetrokken, hetzij op verzoek van de betrokkene, hetzij ambtshalve, in voorkomend geval na advies van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art.13. De terugbetaling van de bijkomende vergoeding kan ten laste van de gewetensbezwaarde worden gevorderd in geval van verzuim of valse aangifte van zijnentwege of bij een materiële fout.
Art.14. Onverminderd de toepassing van tucht- of penale straffen kan aan de gewetensbezwaarde die verzuimt bestaansmiddelen aan te geven waarvan hij het bestaan kent, het recht op de bijkomende vergoeding geweigerd worden of kan de uitbetaling ervan geschorst worden. De beslissing wordt genomen door de Minister van Binnenlandse Zaken en met redenen omkleed. De gewetensbezwaarde wordt vooraf gehoord en verzocht zijn eventuele verweermiddelen voor te leggen.
Art.15. De beslissingen genomen krachtens de artikelen 12, 13 en 14 worden aan de betrokkene betekend bij een ter post aangetekende brief.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.16. De kosten voor het sociaal onderzoek door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verricht zijn vastgesteld op duizend frank per gewetensbezwaarde en per onderzoek. Dit bedrag is ten laste van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en wordt betaald aan het gevatte openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art.17. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt (en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1994). Evenwel behouden de beslissingen tot toekenning van de bijkomende vergoeding, genomen krachtens dit besluit, hun uitwerking tot op het einde van de diensttijd van de betrokkenen. <KB 1993-07-14/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 18-09-1993>
Art. 18. Onze Eerste Minister, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Staatssecretaris voor Maatschappelijke Emancipatie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.