6 NOVEMBER 1990. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bedrag van en van de nadere regels omtrent de bijdrage van de privaatrechtelijke instellingen waarvoor gewetenbezwaarden worden aangewezen.
Art. 1-9
Artikel 1. De bijdrage verschuldigd door de privaatrechtelijke instellingen waarvoor gewetensbezwaarden worden aangewezen, wordt vastgesteld op drieduizend frank per maand en per gewetensbezwaarde in dienst.
Art.2. De bijdrage blijft verschuldigd voor alle gevallen van afwezigheid of verlof die tellen als dienst.
De bijdrage is niet verschuldigd wanneer de gewetensbezwaarde met verlof is om buitengewone redenen, met seizoenverlof is of onwettig afwezig zijn.
Art.3. Wanneer de gewetensbezwaarde zijn dienst aanvat uiterlijk de vijftiende dag van de maand blijft de bijdrage voor de volledige maand verschuldigd. Wanneer hij zijn dienst na de vijftiende dag van de maand aanvat, dan is de bijdrage verschuldigd vanaf de maand daaropvolgend.
Wanneer de gewetensbezwaarde met onbepaald verlof huiswaarts wordt gezonden uiterlijk de vijftiende dag van de maand, is de bijdrage voor deze maand niet verschuldigd. Wanneer hij na de vijftiende dag van de maand met onbepaald verlof huiswaarts wordt gezonden dan is de bijdrage voor de volledige maand verschuldigd.
In elk geval is de bijdrage niet verschuldigd voor de maanden dienst die de gewetensbezwaarde na zijn diensttijd moet presteren, opgelegd krachtens de artikelen 18, eerste lid en 19, eerste lid van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980.
Art.4. De bijdrage moet uiterlijk op de twintigste dag van de lopende maand worden vereffend.
Art.5. De schorsing van de erkenning van de instelling kan worden uitgesproken wanneer na twee herinneringen bij ter post aangetekende brieven, de bijdrage niet vereffend is.
De erkenning kan aan een instelling ontnomen worden wanneer gedurende een periode van zes maanden, al dan niet achtereenvolgend, niet werd betaald.
Artikel 9, tweede tot vierde lid, en artikel 11 van het koninklijk besluit van 4 september 1989 betreffende de voorwaarden en de erkenningsprocedure voor de privaatrechtelijke instellingen waarin gewetensbezwaarden kunnen worden aangewezen, zijn van toepassing.
Art.6. De instelling waarvoor het quotum voor de toewijzing van gewetensbezwaarden maximum twee bedraagt, kan door de Minister van Binnenlandse Zaken van de betaling van de bijdrage worden vrijgesteld indien zij financieel onvermogend is.
De aanvrag om vrijstelling moet gemotiveerd zijn en, per aangetekende brief, aan de provinciegouverneur waar de zetel van de instelling is gevestigd, worden gericht.
De gouverneur stuurt de aanvraag, samen met zijn advies, naar de Minister van Binnenlandse Zaken, die haar zal voorleggen aan een adviescommissie bedoeld in artikel 7.
Wanneer de Minister van Binnenlandse Zaken meent het advies van deze commissie niet te kunnen volgen moet zijn beslissing dienaangaande met redenen zijn omkleed.
De vrijstelling wordt voor één jaar toegekend en kan worden vernieuwd. Zij heeft geen terugwerkende kracht.
Art.7. Bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken wordt een commissie opgericht die tot opdracht heeft de Minister een advies te bezorgen omtrent de vragen tot vrijstelling bedoeld in artikel 6.
Deze commissie is samengesteld uit elf leden, nl. :
1° de Directeur-generaal van de Wetgeving en van de Nationale Instellingen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken die de functie van voorzitter uitoefent;
2° de leidende ambtenaar van de dienst Gewetensbezwaarden die de functie van secretaris uitoefent;
3° zeven leden aangewezen door de Minister van Binnenlandse Zaken :
- één op voordracht van de Minister van Begroting;
- één op voordracht van de Minister van Financiën;
- één op voordracht van de Minister die de Sociale Zaken in zijn bevoegdheid heeft;
- één op voordracht van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid;
- één op voordracht van de Minister of Staatssecretaris die de Volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft;
- één lid van een nederlandstalige instelling en één lid van een franstalige instelling die representatief zijn voor de gewetensbezwaarden;
4° één lid aangewezen door de Executieve van de Franse Gemeenschap en één lid aangewezen door de Vlaamse Executieve.
De Commmissie beraadslaagt pas geldig als de meerderheid van haar leden aanwezig is.
De adviezen worden bij meerderheid van de aanwezige leden uitgebracht.
Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Art.8. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 9. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.