18 JANUARI 1991. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de lijst van de openbare en militaire ambten zoals bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 6° en 6, eerste lid, 6°, van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten (NOTA : vernietigd bij arrest van de Raad van State nr. 41.795 van 27-01-1993; zie B.St. 15-04-1993, p. 8337)
Art. 1-3
Artikel 1. De artikelen 5, eerste lid, 6°, 6, eerste lid, 6°, en 22, § 4 van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten treden terzelfdertijd als dit besluit in werking.
Art.2. De hierna te noemen personen mogen niet de werkelijke leiding hebben van een bewakingsonderneming, een beveiligingsonderneming of een interne bewakingsdienst, geen zitting hebben in de raad van bestuur van een bewakings- of beveiligingsonderneming, niet aangeworven worden door, of voor rekening werken van een bewakings- of beveiligingsonderneming en evenmin ingezet worden bij de activiteiten van een interne bewakingsdienst:
1° de personen die gedurende de vijf voorafgaande jaren in de hoedanigheid van definitief, tijdelijk of contractueel personeelslid een openbaar ambt hebben bekleed bij één van de volgende diensten:
a) bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbaar Ambt de bestuursdirectie van de Algemene Rijkspolitie en de dienst van het Rijksregister van de algemene directie van de Wetgeving en van de Nationale Instellingen;
b) bij het Ministerie van Justitie: de directie van de Burgerlijke en Criminele Zaken, de directie van de openbare veiligheid en de directie van het Centraal Strafregister;
c) bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken: de directie Veiligheid;
d) bij het Ministerie van Landsverdediging: de algemene dienst Inlichting en Veiligheid;
2° de personen die gedurende de vijf voorafgaande jaren lid zijn geweest van een overheidsdienst die een opdracht van administratieve of gerechtelijke politie vervult, of die gedurende de vijf voorafgaande jaren ambtenaar geweest zijn bij een bestuur of een instelling van openbaar nut en de hoedanigheid van agent of officier van gerechtelijke politie hadden;
3° de personen die gedurende de vijf voorafgaande jaren officier zijn geweest, vanaf de graad van kapitein-commandant, bij de Belgische strijdkrachten of die lid geweest zijn van het beroepskader, het aanvullend, tijdelijk of hulpkader in één van de volgende afdelingen van de Belgische Strijdkrachten:
a) de militaire politie;
b) de paracommando-eenheden;
c) de eenheden van de speciale verkenningsescadrons;
4° de personen die gedurende de vijf voorafgaande jaren rechter zijn geweest van de Rechterlijke Orde, magistraat van het openbaar ministerie, griffier of personeelslid van een griffie of een parket bij de hoven en rechtbanken.
Art. 3. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.