26 APRIL 1990. - Besluit van de Vlaamse Executieve houdende uitvoering van de Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad van 27 april 1989 betreffende structurele sanering van de binnenvaart en van de Verordening (EEG) nr. 1102/89 van de Commissie van 27 april 1989 ter vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad inzake de structurele sanering van de binnenvaart.
HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Maatregelen met betrekking tot de binnenvaart-vloot.
Afdeling 1. - Jaarlijkse bijdragen.
Art. 2
Afdeling 2. - Sloopuitkering.
Art. 3-4
Afdeling 3. - Oud voor nieuw.
Art. 5
Afdeling 4. - Afronding en omrekening.
Art. 6
HOOFDSTUK III. - Sancties en controle.
Art. 7-9
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 10-11
HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan :
1° De Verordening van de Raad nr. 1101/89 : de Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad van 27 april betreffende de structurele sanering van de binnenvaart;
2° De Verordening van de Commissie nr. 1102/89 : de Verordening (EEG) nr. 1102/89 van de Commissie van 27 april ter vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen van de Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad inzake de structurele sanering van de binnenvaart, gewijzigd bij de Verordening (EEG) nr. 3685/89 van de Commissie van 8 december 1989;
3° De Dienst : De Dienst voor Regeling der Binnenvaart;
4° De betrokken lid-Staten : de lid-Staten bedoeld in artikel 3 van de Verordening van de Raad nr. 1101/89.
HOOFDSTUK II. - Maatregelen met betrekking tot de binnenvaart-vloot.
Afdeling 1. - Jaarlijkse bijdragen.
Art.2. § 1. Volgens de modaliteiten van de Verordening van de Raad nr. 1101/89 en de Verordening van de Commissie nr. 1102/89 zijn de eigenaars van de hierna vermelde vaartuigen een jaarlijkse bijdrage verschuldigd aan de Dienst :
1° vaartuigen die in België geregistreerd zijn en waarvan de eigenaar zijn woonplaats heeft in het Vlaamse Gewest;
2° vaartuigen die door een in het Vlaamse Gewest gevestigde onderneming worden geëxploiteerd tenzij wordt bewezen dat ze geregistreerd zijn in een van de andere betrokken lid-Staten;
3° vaartuigen als bedoeld in artikel 4,3 van de Verordening van de Raad nr. 1101/89, indien de eigenaar door het betalen van de bijdrage voor het jaar 1990 zijn definitieve keuze voor het Belgische Sloopfonds heeft kenbaar gemaakt.
§ 2. De jaarlijkse bijdrage dient te worden betaald aan de Dienst tegen afgifte van een bewijs van betaling :
- vóór 1 mei voor het jaar 1990;
- vóór 1 maart voor de volgende jaren.
§ 3. Voor de vaartuigen bedoeld in artikel 8, 1 a), van de Verordening van de Raad nr. 1101/89 die in de loop van een jaar in gebruik zijn genomen is de bijdrage verschuldigd naar rato van het aantal resterende kalendermaanden van het desbetreffend jaar na de dag van de ingebruikneming van het vaartuig.
Hetzelfde principe wordt toegepast bij het berekenen van de verhoging van de jaarlijkse bijdrage in geval van tonnagevergroting door verlenging van een vaartuig of in geval van vergroting van het voortstuwingsvermogen van duwboten.
Afdeling 2. - Sloopuitkering.
Art.3. § 1. Met het oog op het bekomen van een sloopuitkering volgens de voorwaarden en modaliteiten vastgesteld bij de voormelde Verordeningen, dienen de in artikel 2, § 1 van dit besluit vermelde eigenaars een aanvraag in te dienen bij de Dienst.
§ 2. Elke aanvraag dient vergezeld te zijn van :
1. een duplikaat van de geldige meetbrief van het vaartuig;
2. een attest uitgereikt door de gemeentelijke overheid, gedurende de maand voorafgaand aan de indiening van de aanvraag waaruit blijkt dat de maatschappelijke woonplaats op haar grondgebied gevestigd is. Als het een vennootschap betreft, wordt het voormeld attest vervangen door het uittreksel uit het handelsregister.
§ 3. Voor de toepassing van artikel 5 van de Verordening van de Raad nr. 1101/89 maken de volgende vaartuigen deel uit van de actieve vloot :
1° de bedrijfszekere vaartuigen die ten minste 1 reis hebben uitgevoerd gedurende het kalenderjaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag om sloopuitkering en die tijdens die periode over een van volgende documenten hebben beschikt :
a) het certificaat van onderzoek, afgegeven overeenkomstig de bepalingen van het Reglement betreffende het onderzoek van Rijnschepen, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 30 maart 1976;
b) het bijzonder certificaat, afgegeven krachtens het bijzonder reglement nopens het vervoer van brandende vloeistoffen op de binnenwateren, gevoegd bij het besluit van de Regent van 1 augustus 1948;
c) het normaal certificaat van goedkeuring en het tijdelijk certificaat van goedkeuring afgegeven overeenkomstig de bepalingen van het Reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn (ADNR), goedgekeurd bij koninklijk besluit van 2 december 1971;
d) het klasseringsbewijs, door een erkende instelling afgegeven bij toepassing van koninklijk besluit van 28 november 1963, gewijzigd bij koninklijk besluit van 27 maart 1969, betreffende de erkenning van de instellingen belast met het afgeven van de klasseringsbewijzen bedoeld in artikel 32 van de wet van 5 mei 1936 op de rivierbevrachting;
e) het communautair certificaat, afgegeven krachtens de Richtlijn (EEG) van de Raad van 4 oktober 1982 tot vaststelling van de technische voorschriften van binnenschepen;
f) de exploitatievergunning, afgegeven door de Dienst, bij toepassing van de wetgeving betreffende de vergunning voor de exploitatie van binnenschepen en betreffende de financiering van het Instituut voor Transport langs de Binnenwateren.
2° de bedrijfszekere vaartuigen die ten minste 10 reizen hebben uitgevoerd gedurende het kalenderjaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag om sloopuitkering.
§ 4. De eigenaar dient alle bijkomende gegevens en documenten voor te leggen die nodig worden geacht om de geldigheid van de aanvraag te kunnen beoordelen.
§ 5. De aanvaarding of de weigering van de aanvraag, voorzien in artikel 3 van dit besluit zal door de Dienst worden meegedeeld aan de eigenaar overeenkomstig artikel 6 van de Verordening van de Commissie, nr. 1101/89.
Art.4. § 1. Indien het schip wordt gesloopt vóór 1 december 1990 dient de eigenaar, na daadwerkelijke sloop, volgende documenten in te dienen bij de Dienst :
1° de akte van sloping uitgereikt op grond van de bepalingen van artikel 77bis van het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende het algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk indien de sloping in België heeft plaatsgevonden, of een attest uitgereikt door de bevoegde overheid van de betreffende lid-Staat, waaruit blijkt dat het schip daadwerkelijk werd gesloopt, indien de sloping in een van de overige lid-Staten van de Europese Gemeenschap heeft plaatsgevonden.
2° Het bewijs van betaling van de bijdrage voorzien in artikel 2, § 2 van dit besluit.
§ 2. Indien het schip vóór 1 december 1990 definitief uit de vaart wordt genomen in afwachting van de sloop, dient de eigenaar volgende documenten in te dienen bij de Dienst :
1° een verklaring, afgegeven door de autoriteiten belast met het beheer van de betreffende waterweg, waarin de precieze plaats wordt aangeduid waar het schip werd opgelegd;
2° het bewijs van betaling van de bijdrage voorzien in artikel 2, § 2 van dit besluit;
3° alle documenten betreffende het schip : geldige meetbrief, het bevrachtingsboekje, de verklaring inzake het behoren tot de Rijnvaart en de documenten bedoeld bij artikel 3, § 3, 1° van dit besluit.
§ 3. De eigenaar van een overeenkomstig § 2 van dit artikel definitief uit de vaart genomen vaartuig, mag dit slechts verplaatsen na hiertoe de toestemming van de Dienst te hebben bekomen.
§ 4. Een schip dat overeenkomstig § 2 van dit artikel definitief uit de vaart werd genomen dient vóór 1 september 1992 effectief te worden gesloopt. Het bewijs van de sloping dient te worden geleverd door voorlegging aan de Dienst van een van de documenten vermeld in § 1, 1° van dit artikel.
Afdeling 3. - Oud voor nieuw.
Art.5. § 1. De eigenaar die in het kader van de toepassing van artikel 8, 1 a) en 2 van de Verordening van de Raad nr. 1101/89 een vaartuig laat slopen, levert het bewijs van de sloping door voorlegging aan de Dienst van de documenten vermeld in artikel 4 van dit besluit.
§ 2. De eigenaar die in het kader van de toepassing van artikel 8, 1 a) en 2 van de Verordening van de Raad nr. 1101/89 een speciale bijdrage verschuldigd is, dient deze te storten op de daartoe door de Dienst aangeduide rekening.
§ 3. De eigenaar die voldaan heeft aan de voorwaarden van artikel 8 van de Verordening van de Raad nr. 1101/89 ontvangt van de Dienst een attest.
Afdeling 4. - Afronding en omrekening.
Art.6. Voor de vaststelling van de jaarlijkse bijdrage, van de speciale bijdrage van de sloopuitkering worden delen van een ton laadvermogen en van een kilowatt voortstuwingsvermogen naar boven afgerond tot een hele eenheid.
HOOFDSTUK III. - Sancties en controle.
Art.7. Op verzoek van de Dienst of van de ambtenaren en agenten belast met de controle en de toepassing van dit besluit, dienen de eigenaars van binnenvaartuigen bedoeld bij de Verordening van de Raad nr. 1101/89 en de Verordening van de Commissie nr. 1102/89 alle documenten te verstrekken die hen worden gevraagd.
Art.8. Worden inzonderheid belast met het opsporen en vaststellen van de overtredingen van de Verordening van de Raad nr. 1101/89, van de Verordening van de Commissie nr. 1102/89 en van dit besluit, de ambtenaren en agenten vernoemd in artikel 101 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1935, houdende het Algemeen Reglement der scheepvaartwegen van het koninkrijk.
Art.9. Bij niet of laattijdige betaling van de bijdrage bedoeld in artikel 2 of de bijzondere bijdrage bedoeld in artikel 5, § 2 van dit besluit, zullen, zonder ingebrekestelling, wettelijke verwijlintresten worden aangerekend met ingang van :
1° de data vermeld in artikel 2, § 2 van dit besluit voor de bijdrage;
2° de ingebruikneming van het schip voor de bijzondere bijdrage.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.10. Dit besluit heeft uitwerking op 1 januari 1990, met uitzondering van artikel 5, dat uitwerking heeft met ingang van 28 april 1989.
Art. 11. De (Vlaamse Minister) van Openbare Werken en Verkeer is belast met de uitvoering van dit besluit. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-02-1994>