25 JANUARI 1990. - Koninklijk besluit genomen ter uitvoering van de wet van 14 december 1989 houdende bepalingen inzake de solidariteits-, matigings-, consoliderings- en bijzondere bijdragen ten laste van de zelfstandigen, alsmede inzake de vermindering van de kinderbijslag voor zelfstandigen.
Art. 1-8
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° " koninklijk besluit nr. 289 " : het koninklijk besluit nr. 289 van 31 maart 1984 houdende tijdelijke maatregelen inzake matiging van de inkomsten der zelfstandigen met het oog op de vermindering van de openbare lasten en het financieel evenwicht van het sociaal statuut der zelfstandigen;
2° " koninklijk besluit nr. 464 " : het koninklijk besluit nr. 464 van 25 september 1986 tot consolidering van de maatregelen inzake matiging van de inkomsten der zelfstandigen;
3° " Rijksinstituut " : het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;
4° " bijzondere bijdragen " : de bijdragen bedoeld bij artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 38 van 30 maart 1982 tot instelling, in de sector van de zelfstandigen, van een bijzondere tijdelijke bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen en de bijdragen bedoeld bij het eerste artikel van de koninklijke besluiten nr. 160 van 30 december 1982, nr. 218 van 7 november 1983 en nr. 290 van 31 maart 1984 tot instelling, in de sector van de zelfstandigen, van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en van de gezinnen zonder kinderen;
5° " solidariteitsbijdrage " : de bijdrage bedoeld bij artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 12 van 26 februari 1982 houdende de sociale solidariteitsbijdrage ten laste van de genieters van bedrijfsinkomsten die niet aan de index van de consumptieprijzen gebonden zijn, en van de bijdrage bedoeld bij artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 186 van 30 december 1982 houdende de sociale solidariteitsbijdrage verschuldigd voor het jaar 1983 door de genieters van bedrijfsinkomsten die niet aan de index van de consumptieprijzen gebonden zijn;
6° " matigingsbijdragen " : de bijdragen bedoeld bij het artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 289;
7° " consolideringsbijdragen " : de bijdragen bedoeld bij het artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 464.
Art.2. Wanneer de afrekening van de matigingsbijdragen of van de consolideringsbijdragen aan de verzekeringsplichtige geadresseerd wordt buiten een termijn van zesendertig maanden te rekenen vanaf de begindatum van de aanrekening van de nalatigheidsintresten bedoeld, naargelang het geval, bij het artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit nr. 289 of bij het artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 464, wordt de loop van deze nalatigheidsintresten geschorst :
1° tot 31 december van het kalenderjaar waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn;
2° vanaf de eerste januari van het vierde kalenderjaar dat volgt op datgene waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn tot het einde van de tweede kalendermaand die volgt op de verzending van de afrekening.
Bij regularisatie van de bovenvermelde afrekening blijft de schorsing van de nalatigheidsintresten beperkt tot de periode die verworven was krachtens het eerste lid.
Art.3. § 1. Hoofdstuk V van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen is van toepassing op de aanvragen om volledige of gedeeltelijke vrijstelling van de solidariteitsbijdragen, de matigingsbijdragen, de consolideringsbijdragen en de bijzondere bijdragen, met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 88, 89, 91 en 94, § 2, 2° en 3° en § 4.
§ 2. De zelfstandigen die een vrijstelling wensen te bekomen moeten een aanvraag indienen.
Zo de betrokkene overleden is vooraleer hij dergelijke aanvraag indiende, dan mag deze door zijn rechthebbenden worden ingediend.
§ 3. Opdat de aanvraag van een zelfstandige ontvankelijk zou zijn, dient er te worden voldaan aan de twee volgende voorwaarden :
1° de aanvraag moet worden ingediend bij de griffie van de Commissie voor vrijstelling van bijdragen bij een ter post aangetekend schrijven of door het neerleggen van een verzoekschrift;
2° de aanvraag dient gedaan te zijn binnen de twee jaar. Naargelang van het geval begint deze termijn te lopen :
a) vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op de maand waarop de door de aanvraag beoogde bijdrage betrekking heeft, wat de bijzondere bijdragen betreft;
b) vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene in de loop waarvan een afrekening werd verstuurd, wat de solidariteitsbijdragen, de matigingsbijdragen en de consolideringsbijdragen betreft;
c) vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene in de loop waarvan een afrekening werd verstuurd van een regularisatie van solidariteitsbijdragen, van matigingsbijdragen of van consolideringsbijdragen, voor wat betreft het bijdragesupplement dat die regularisatie met zich brengt.
§ 4. Zo de in § 2 bedoelde persoon overleden is in de periode gedurende welke de termijn loopt om een aanvraag om vrijstelling in te dienen, wordt de in § 3, 2° bedoelde termijn in voorkomend geval ten gunste van de rechthebbenden verlengd, zodanig dat hij ten vroegste één jaar na het overlijden verstrijkt.
De bepalingen van § 3, 1° zijn van toepassing op de door de rechthebbenden ingediende aanvragen.
§ 5. De aanvraag om vrijstelling van de bijzondere bijdragen wordt door de griffier van de Commissie geregistreerd, waarna hij hiervan kennis geeft aan het sociaal verzekeringsfonds waarbij de zelfstandige aangesloten is.
De aanvraag om vrijstelling van de solidariteitsbijdragen, de matigingsbijdragen en de consolideringsbijdragen wordt door de griffier van de Commissie geregistreerd, waarna hij hiervan kennis geeft aan het Rijksinstituut.
De griffier nodigt de aanvrager onmiddellijk uit om een inlichtingsformulier A in te vullen, te ondertekenen en het hem binnen de twee weken over te maken.
Het fonds of het Rijksinstituut, naargelang het geval, deelt de nodige gegevens binnen eenzelfde termijn mee aan de griffier.
De termijn waarvan sprake in het derde lid begint te lopen vanaf de toezending of de overhandiging van het formulier.
De termijn waarvan sprake in het vierde lid begint te lopen vanaf de dag dat het fonds of het Rijksinstituut, naargelang het geval, kennis heeft van de indiening van de aanvraag.
§ 6. Zo dit nodig is, vraagt de griffier aan de Administratie der directe belastingen inlichtingen in verband met de inkomsten.
§ 7. Wanneer het dossier klaar is om aan de Commissie te worden voorgelegd, maakt de griffier een bondig verslag op.
Art.4. § 1. De Commissie mag vrijstelling of vermindering verlenen van de bijdragen en van de nalatigheidsintresten die erop betrekking hebben, van de rappelkosten en van de gerechtskosten.
Wat de rappelkosten en de gerechtskosten betreft, mag de Commissie echter slechts dan vrijstelling of vermindering verlenen, wanneer vrijstelling werd toegekend voor alle bijdragen met betrekking tot het tijdvak waarop deze kosten betrekking hebben.
§ 2. In geval van gedeeltelijke vrijstelling van de solidariteitsbijdragen, de matigingsbijdragen of van de consolideringsbijdragen, kan de Commissie de bedragen niet splitsen die betrekking hebben op eenzelfde jaar.
In geval van gedeeltelijke vrijstelling van de bijzondere bijdragen, kan de Commissie de bedragen niet splitsen die betrekking hebben op eenzelfde kwartaal.
§ 3. Onverminderd artikel 3, § 3, hebben de beslissingen genomen door de Commissie betrekking op al de bijdragen vervallen op het ogenblik waarop zij beslist, en bedoeld bij de aanvraag.
Indien de Commissie besluit tot een totale vrijstelling, kan zij haar beslissing eveneens doen slaan op de eventueel in de toekomst verschuldigde of opgevorderde bijdragen. De Commissie bepaalt, op zicht van de stukken van het dossier, het aantal kwartalen waarvoor aldus vrijstelling wordt verleend. Dit aantal mag evenwel niet hoger zijn dan vier.
Art.5. De aanvraag om herziening moet worden ingediend in de bij artikel 3, § 3, 1° bedoelde vorm.
Zij moet worden ingediend binnen een termijn van één jaar te rekenen vanaf de notificatie van de beslissing waarvan herziening wordt gevraagd. Zo de zelfstandige overleden is in de periode gedurende welke de termijn voor het indienen van een aanvraag tot herziening loopt, kunnen de rechthebbenden een aanvraag tot herziening indienen in het jaar volgend op de dag van het overlijden.
De aanvraag om herziening, ingediend door de zelfstandige, geldt niet als aanvraag om vrijstelling voor wat betreft de vervallen bijdragen waarover de Commissie zich nog niet uitgesproken heeft.
Art.6. Het Rijksinstituut kan, wat de solidariteitsbijdragen, de matigingsbijdragen, de consolideringsbijdragen en de bijzondere bijdragen betreft :
1° verzaken aan de inning van die bijdragen en van de gerechtskosten die erop betrekking hebben, wanneer hun bedrag lager is dan F 500;
2° niet overgaan tot de terugbetaling van het teveel geïnde wanneer het bedrag ervan lager is dan F 200.
Art.7. In afwijking op de bepalingen van artikel 3, § 3, 2°, is de aanvraag om vrijstelling ontvankelijk wanneer zij ingediend is, uiterlijk de laatste dag van de zesde kalendermaand volgend op deze van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Art. 8. Onze Minister van Middenstand en Onze Staatssecretaris voor Middenstand zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.