8 JUNI 1990. - Koninklijk besluit waarbij een onderzoek bij steekproef naar de omvang van de varkensstapel op 1 april en 1 augustus 1990 wordt voorgeschreven.
Art. 1-13
Bijlage I.
Art. N1
Bijlage II.
Art. N2
Artikel 1. Het Nationaal Instituut voor de Statistiek doet een onderzoek bij steekproef naar de omvang van de varkensstapel op 1 april en 1 augustus 1990.
Art.2. Aan het onderzoek zijn onderworpen, de natuurlijke personen en rechtspersonen met bedrijfszetel in België die op de dag van het onderzoek, in enige hoedanigheid plantaardige of dierlijke produkten voortbrengen voor de verkoop, inbegrepen degenen die onder contract produceren, te weten : voor de plantaardige produkten, de beroeps- of niet beroepslandbouwers of -tuinbouwers, ongeacht zij al dan niet het produkt oogsten, en voor de dierlijke produkten, de houders van dieren.
Aan het onderzoek zijn eveneens onderworpen, voor zover zij ten minste één are uitbaten of dieren houden en ongeacht of zij al dan niet produkten voortbrengen voor de verkoop : de strafinrichtingen, kostscholen, rusthuizen, tehuizen voor ouderlingen en andere gelijkaardige instellingen, de godsdienstige of andere gemeenschappen, de onderzoek- en proefstations, de aanplantingsdiensten van openbare inrichtingen die voor de behoeften van deze laatsten voortbrengen en de bedrijven die van een onderwijsinrichting afhangen.
Art.3. De personen bedoeld in artikel 2 en de hoofden van de in dat artikel vermelde inrichtingen, wier bedrijfszetel of, indien er geen bedrijfszetel is, wier verblijfplaats zich in één van de in bijlage I aangegeven gemeenten bevindt, zijn gehouden aangifte te doen van de in bijlage II bedoelde dieren waarvan zij houder zijn respectievelijk op 1 april of 1 augustus 1990.
Art.4. De burgemeesters van de in bijlage I van dit besluit bedoelde gemeenten zijn speciaal belast met de uitvoering van het onderzoek en het toezicht op de werkzaamheden. De bevoegde gemeenteoverheid moet, onder het gemeentepersoneel, tellers aanstellen in voldoende getale, opdat de verrichtingen snel kunnen verlopen.
Art.5. Wanneer het vereiste aantal personen niet ter beschikking is onder het in artikel 4 bedoeld personeel, dient het college van burgemeester en schepenen, te gepasten tijde, de nodige voorstellen in te dienen bij de gemeenteraad met het oog op de aanwerving van het onontbeerlijk personeel.
Art.6.Het onderzoek wordt uitgevoerd volgens de onderrichtingen die, door toedoen van de burgemeesters, aan de tellers gegeven worden.
De tellingslijsten worden door het Nationaal Instituut voor de Statistiek ter beschikking gesteld van de burgemeesters.
Art.7. De op de tellingslijsten in te schrijven aangiften worden door de tellers op de bedrijfszetel ingezameld; indien er geen bedrijfszetel is, worden ze in de verblijfplaats van de tellingplichtige ingezameld.
Ze kunnen eveneens worden ingezameld op het gemeentebestuur, na oproeping door de bevoegde gemeenteoverheid van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde personen.
Art.8. De tellers waken erover dat alle gevraagde inlichtingen naar waarheid en overeenkomstig de voorschriften worden verstrekt. Zij doen de nodige verbeteringen aanbrengen. Zo er aanwijzingen van een overtreding bestaan, moeten zij dit, door bemiddeling van de burgemeester, ter kennis brengen van het Nationaal Instituut voor de Statistiek.
Art.9. Nadat de teller aan de aangever lezing heeft gegeven van de door hem verstrekte inlichtingen, verzoekt hij hem zijn aangifte te ondertekenen.
Art.10. De burgemeesters maken uiterlijk binnen de twee weken, te rekenen vanaf de datum van het onderzoek aan het Nationaal Instituut voor de Statistiek, bij een ter post aangetekende brief over.
Art.11. De daartoe aangestelde ambtenaren en beambten kunnen ter plaatse de juistheid van de inlichtingen verstrekt op de tellingslijsten kontroleren.
De gemeentebesturen behoren alle maatregelen te nemen om de taak van deze aangestelden te vergemakkelijken.
Art.12. Overtreding van de bepalingen van dit besluit wordt opgespoord, vastgesteld, vervolgd en gestraft overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 19 tot 23 van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985.
Art.13. Onze Minister van Economische Zaken en het Plan en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Bijlage I.
Art. N1. Lijst der gemeenten voor het onderzoek op 1 april 1990. <Niet opgenomen om technische redenen; zie B.St. 21-06-1990, p. 12622-12623>
Bijlage II.
Art. N2. Varkens. A. Biggen met een levend gewicht van minder dan 20 kg. B. Varkens met een levend gewicht van 20 kg tot minder dan 50 kg. C. Mestvarkens (afgedankte beren en afgedankte zeugen inbegrepen) met een levend gewicht : a) van 50 kg tot minder dan 80 kg; b) van 80 kg tot minder dan 110 kg; c) van 110 kg en meer. D. Fokvarkens met een levend gewicht van 50 kg en meer : a) beren; b) gedekte zeugen : 1° voor de eerste maal gedekte zeugen; 2° overige gedekte zeugen; c) niet gedekte zeugen : 1° jonge nog niet gedekte zeugen; 2° overige zeugen. Totaal van de varkens.