26 MAART 1990. - Koninklijk besluit betreffende de aanwijzing van de dienstplichtigen en hun oproeping voor de dienst.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. - De sociale prioriteiten.
Afdeling 1. - De sociale prioriteiten in het algemeen.
Art. 6
Afdeling 2. - De sociale prioriteiten wat de geografische aanwijzing betreft.
Art. 7-8
Afdeling 3. - De sociale prioriteit met betrekking tot de datum van oproeping.
Art. 9
HOOFDSTUK III. - De verdaging van de oproeping.
Art. 10-15, 15bis, 16-17
HOOFDSTUK IV. - Verwittigingstermijnen voor de aanwijzing.
Art. 18-19
HOOFDSTUK V. - Slotbepaling.
Art. 20-21
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. In werking worden gesteld :
1° de artikelen 7 en 9 van de wet van 22 december 1989 betreffende het statuut van de dienstplichtigen;
2° artikel 50 van dezelfde wet, in zoverre het artikel 63 van de op 30 april 1962 gecoördineerde dienstplichtwetten opheft.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° wettelijke prioriteit : de voorrang met betrekking tot de geografische aanwijzing die ontstaat uit de vaststelling van een van de toestanden vermeld in artikel 8, § 1, van de wet van 22 december 1989 betreffende het statuut van de dienstplichtigen;
2° sociale prioriteit : de voorrang met betrekking tot de geografische aanwijzing of tot de datum van oproeping onder de wapens rekening houdend met een familiale, persoonlijke of sociale toestand, bedoeld in artikel 7 van de wet van 22 december 1989 betreffende het statuut van de dienstplichtigen;
3° verdaging van oproeping : het verschuiven naar een latere datum van de oproeping onder de wapens zoals bedoeld in artikel 9 van de wet van 22 december 1989 betreffende het statuut van de dienstplichtigen.
Art.3. Voor de vaststelling van de plaats van opleiding en van definitieve aanwijzing, van de functie van de dienstplichtigen en van de datum van inlijving met het oog op het vervullen van de behoeften van de krijgsmacht wordt rekening gehouden met :
1° de resultaten van de medische onderzoeken en de selectieproeven;
2° de wettelijke en sociale prioriteiten;
3° de door de dienstplichtige geuite wensen.
Art.4. § 1. De dienstplichtigen drukken in het recruterings- en selectiecentrum hun wensen uit met betrekking tot :
1° de plaats van aanwijzing;
2° de datum van inlijving;
3° de functie.
Zij drukken een rangorde van voorkeur uit voor deze drie elementen.
§ 2. Indien de dienstplichtige de datum van inlijving als eerste prioriteit heeft aangegeven, zal hij op de gevraagde datum onder de wapens geroepen worden, tenzij de behoeften van de krijgsmacht dit niet toelaten.
§ 3. Wat de functie betreft kunnen alleen die vakante functies in aanmerking komen waarvoor betrokkene geschikt kan bevonden worden rekening houdend met de resultaten bedoeld in artikel 3, 1°.
§ 4. De dienstplichtigen die na hun verschijning in het recruterings- en selectiecentrum als kandidaat-reservegegradueerden worden opgenomen, worden initieel slechts aangewezen voor een functie of een functiegroep en een daaraan gekoppelde plaats van opleiding.
Nadat zij hun opleiding met succes hebben beëindigd, worden zij definitief aangewezen. Hun definitieve aanwijzing is afhankelijk van :
1° het resultaat behaald op het einde van de opleiding en desgevallend van de nuttige specialisatie bekomen voor of tijdens deze opleiding;
2° de criteria vermeld in artikel 3.
De dienstplichtigen die de hoedanigheid van kandidaat-reservegegradueerde verliezen worden overeenkomstig de §§ 1 en 3 aangewezen of in voorkomend geval opnieuw aangewezen.
Art.5. Wanneer verscheidene dienstplichtigen in aanmerking komen voor een bepaalde aanwijzing, wordt de voorrang als volgt geregeld :
1° de dienstplichtigen die een prioriteit bedoeld in artikel 7, 1° genieten;
2° de gehuwde dienstplichtigen en de dienstplichtigen die een prioriteit bedoeld in artikel 7, 2°;
3° de dienstplichtigen die behoren tot een gezin met tenminste vier kinderen en de dienstplichtigen die een prioriteit bedoeld in artikel 7, 3° genieten;
4° de overige dienstplichtigen die daartoe de wens hebben geuit overeenkomstig artikel 4, § 1.
HOOFDSTUK II. - De sociale prioriteiten.
Afdeling 1. - De sociale prioriteiten in het algemeen.
Art.6. § 1. De vaststelling van de toestanden die tot een sociale prioriteit aanleiding geven wordt verricht door het Hulp- en Informatiebureau voor gezinnen van militairen.
Deze dienst kan ten allen tijde, op initiatief van de militaire overheid of van de betrokken dienstplichtige, gevat worden voor de toekenning van een sociale prioriteit tijdens en na het verblijf in het recruterings- en selectiecentrum.
§ 2. Onafgezien van het feit of een sociale prioriteit al dan niet wordt toegekend, formuleert deze dienst de adviezen die hij nuttig acht. Van deze laatste adviezen wordt de toekomstige korpscommandant ingelicht.
Afdeling 2. - De sociale prioriteiten wat de geografische aanwijzing betreft.
Art.7. De volgende toestanden leveren een sociale prioriteit op wat de geografische aanwijzing betreft :
1° categorie 1 : een sociale toestand die een aanwijzing in de onmiddellijke nabijheid van het gevraagde garnizoen en een dagelijkse terugkeer naar huis noodzakelijk maakt;
2° categorie 2 : een sociale toestand die een regelmatige terugkeer naar huis noodzakelijk maakt;
3° categorie 3 : een sociale toestand die tenminste een wekelijkse terugkeer naar huis, in principe gedurende het week-end, noodzakelijk maakt.
Art.8. De dienstplichtigen die een sociale prioriteit bekomen hebben worden door de door de Minister van Landsverdediging aangewezen militaire overheid eventueel na de eerste opleidingsperiode bij voorrang aangewezen voor een eenheid die aan volgende voorwaarden voldoet, mits in deze eenheid een vakante betrekking te begeven is waarvoor de dienstplichtige bekwaam verklaard werd en mits hij de wens heeft uitgedrukt van deze sociale prioriteit te genieten of er niet aan heeft verzaakt :
1° wat betreft categorie 1 : voor een eenheid zo dicht mogelijk bij het gevraagde garnizoen en in een functie die een dagelijkse terugkeer mogelijk maakt;
2° wat betreft categorie 2 : zo mogelijk voor een eenheid in een straal van twintig kilometer van het gevraagde garnizoen;
3° wat betreft categorie 3 : zo mogelijk voor een eenheid in een straal van vijftig kilometer van het gevraagde garnizoen.
Indien belanghebbende reeds onder de wapens is op het ogenblik dat hij op een dergelijke sociale prioriteit aanspraak kan maken bekomt bij desgevallend, onder dezelfde voorwaarden als in het eerste lid vermeld, een verandering van zijn oorspronkelijke aanwijzing.
Afdeling 3. - De sociale prioriteit met betrekking tot de datum van oproeping.
Art.9. § 1. In uitzonderlijke omstandigheden kan aan dienstplichtigen die in een ernstige sociale situatie verkeren, die verholpen kan worden door een welbepaalde datum van oproeping toe te staan, een sociale prioriteit met betrekking tot de datum van oproeping worden toegestaan.
§ 2. De voor die prioriteit in aanmerking komende dienstplichtigen worden door de militaire overheid, aangewezen door de Minister van Landsverdediging, bij voorrang op die bepaalde datum opgeroepen en voor een eenheid aangewezen mits er op die datum een vacature is waarvoor de dienstplichtige geschikt is bevonden en mits hij de wens heeft geuit die sociale prioriteit te genieten of er niet van heeft afgezien.
HOOFDSTUK III. - De verdaging van de oproeping.
Art.10. De verdaging van de oproeping wordt toegestaan door de Minister van Landsverdediging voor zover de behoeften van de krijgsmacht dit toelaten.
Behoudens in uitzonderlijke omstandigheden te beoordelen door de Minister van Landsverdediging wordt de dienstplichtige die gedaan heeft gekregen dat zijn oproeping wordt verdaagd op zijn vroegst na verloop van de toegestane termijn ingelijfd.
Deze termijn van verdaging bedraagt minimum twee maanden en is beperkt tot de in de aanvraag uitgedrukte behoeften, zonder nochtans een jaar te overschrijden.
Opeenvolgende aanvragen zijn mogelijk waarvan de globale toegestane duur twee jaar niet mag overschrijden, tenzij om uitzonderlijke redenen waarover de Minister van Landsverdediging oordeelt.
Art.11. De dienstplichtige die verdaging bekomt blijft onderworpen aan de verplichtingen van de klasse waartoe hij behoort.
De dienstplichtige die gedaan heeft gekregen dat zijn oproeping wordt verdaagd, kan van die verdaging geheel of gedeeltelijk afzien, behalve als de omstandigheden opgesomd in artikel 17 voortbestaan.
Art.12. Indien uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen kan de Minister van Landsverdediging beslissen :
1° de maximale termijn van verdaging te beperken;
2° een prioriteitsvolgorde op te leggen binnen de redenen tot verdaging;
3° tot intrekking van alle of sommige categorieën van verdaging over te gaan.
Art.13. § 1. De verdaging van oproeping wegens studie, beroeps- of sociale redenen moet door de dienstplichtige tijdens het verblijf in het recruterings- en selectiecentrum aangevraagd worden.
Wanneer zijn toestand nadien door een nieuw element wordt gewijzigd kan hij evenwel tot de dag vóór zijn werkelijke diensttermijn nog een verdaging aanvragen aan de Minister van Landsverdediging.
§ 2. De procedure met het oog op een verdaging van oproeping op basis van artikel 17 wordt in gang gezet door een administratieve overheid of door een dienstplichtige volgens dezelfde regels als die welke gelden voor de overige aanvragen tot verdaging.
§ 3. Tijdens het verblijf in het recruterings- en selectiecentrum krijgt de dienstplichtige de gelegenheid een schriftelijke aanvraag tot verdaging in te dienen. Na dit verblijf richt de dienstplichtige zijn aanvraag aan de Minister van Landsverdediging door middel van een ter post aangetekende brief.
Om geldig te zijn moet elke aanvraag tot verdaging gestaafd worden met de nodige bewijskrachtige attesten en dokumenten.
Art.14. § 1. Kan wegens studieredenen een verdaging van oproeping bekomen de dienstplichtige die :
1° alle wettelijke uitstellen heeft uitgeput of een wettelijk uitstel waarop hij normaal nog recht had niet heeft aangevraagd en die in beide gevallen nog slechts maximum twee studiejaren moet verder zetten;
2° alle wettelijke uitstellen heeft uitgeput en mislukt is voor het laatste studiejaar tijdens het academiejaar dat overeenkomt met de klasse waaraan hij gehecht is;
3° aan een of meerdere uitstellen verzaakt heeft en mislukt is in het laatste studiejaar;
4° alle wettelijke uitstellen heeft uitgeput en na het beëindigen van een volledige studiecyclus een specialisatie wil verder zetten of een studiebeurs genieten die maximum een jaar duurt;
5° avondcursus binnen het secundair of hoger onderwijs volgt en binnen het jaar van de klasse waaraan hij gehecht is enkele maanden nodig heeft om het lopende studiejaar af te werken;
6° een of meer stageperiodes volbrengt of moet volbrengen tot beloop van maximum twee jaar vereist binnen het onderwijsprogramma van studies van secundair of hoger niveau;
7° na het beëindigen van een studiecyclus een stage volbrengt of moet volbrengen waarvan de noodzaak moet worden bewezen.
§ 2. Onder " studiejaar " of " studiecyclus " wordt voor de toepassing van § 1, 1° tot 4° verstaan een jaar of cyclus van volledig dagonderwijs waarvoor de dienstplichtige regelmatig ingeschreven is. De notie " laatste studiejaar " slaat bovendien ook op de laatste kandidatuur van universitaire studies of van studies van universitair niveau van het lange type.
§ 3. Onverminderd de toepassing van artikel 10 loopt de verdaging om studieredenen maximaal tot het einde van het betreffende studiejaar, de betreffende cursus of de betreffende stage, de tweede zittijd inbegrepen.
Art.15. § 1. Kan wegens beroepsredenen een verdaging van oproeping bekomen :
1° de dienstplichtige die in het kader van een door hem aangegane arbeidsovereenkomst voor zijn toekomst ernstige schade zou ondervinden van de schorsing van de uitvoering van die overeenkomst;
2° de dienstplichtige die als zelfstandige ernstige schade zou ondervinden door de eventuele onmiddellijke uitvoering van zijn werkelijke diensttermijn.
Deze betrokken activiteiten moeten een gemiddelde van vier uur per werkdag overschrijden.
§ 2. Onverminderd de toepassing van artikel 10 loopt de verdaging om beroepsredenen maximaal tot het einde van de uitvoering van het arbeidscontract, de zelfstandige activiteit of de beroepsstage.
Art. 15bis.<Ingevoegd bij KB 1991-09-24/31, art. 1; Inwerkingtreding : 12-10-1991> § 1. In afwijking van artikel 10 zullen aan de dienstplichtige, op zijn aanvraag, opeenvolgende verdagingen van oproeping toegekend worden tot een maximum van vijf jaar, indien hij, naargelang van het geval :
1° deel uitmaakt van een gemeentelijk politiekorps;
2° zich ingeschreven heeft voor geschiktheids- en selectieproeven voor de gemeentepolitie;
3° deel uitmaakt van een wervingsreserve voor geslaagden van bovengenoemde proeven.
§ 2. Voor zover de behoeften aan dienstplichtigen voor de vorming van het contingent dit toelaten, beslist de Minister van Landsverdediging jaarlijks of aan de hulpagenten en kandidaat-hulpagenten van politie een verdaging van oproeping zal toegestaan worden.
Art.16. § 1. Kan wegens sociale redenen een verdaging van oproeping onder de wapens bekomen de dienstplichtige die zich in een toestand bevindt die ernstige sociale problemen met zich meebrengt waaraan kan verholpen worden door zulkdanige verdaging toe te kennen. Deze toestand wordt vastgesteld door het Hulp- en Informatiebureau voor gezinnen van militairen en in een gemotiveerd advies medegedeeld aan de Minister van Landsverdediging.
§ 2. Onverminderd de toepassing van artikel 10 geldt de verdaging om sociale redenen bepaald in § 1 voor een periode die door de bevoegde overheid wordt vastgesteld op advies van het Hulp- en Informatiebureau voor gezinnen van militairen.
Art.17. Bekomt eveneens wegens sociale redenen een verdaging van oproeping de dienstplichtige die :
1° een geldige aanvraag heeft ingediend tot verlies van de Belgische nationaliteit;
2° een geldige aanvraag tot vrijstelling heeft ingediend bij de Minister van Binnenlandse Zaken op basis van artikel 16 van de gecoördineerde dienstplichtwetten;
3° een geldige aanvraag tot uitstel of tot vrijlating heeft ingediend.
Onverminderd de toepassing van artikel 10 gelden deze verdagingen om sociale redenen uiterlijk tot de toestand van de dienstplichtige definitief is bepaald.
HOOFDSTUK IV. - Verwittigingstermijnen voor de aanwijzing.
Art.18. Behoudens wanneer dit materieel onmogelijk is zullen de dienstplichtigen, die binnen de zes maanden na hun verschijning wensen opgeroepen te worden, binnen de zes weken volgend op de laatste dag van hun verblijf in het recruterings- en selectiecentrum ingelicht worden over de inlijvingsdatum en over de plaats van hun opleiding en aanwijzing.
Volgende bijzondere categorieën van dienstplichtigen zullen echter op volgende wijze ingelicht worden :
1° de kandidaat-reservegegradueerden worden ingelicht over de plaats van hun opleiding minstens twee maanden voor het begin ervan, tenzij zij verzaken aan deze termijn, en over hun definitieve aanwijzing onmiddellijk na de vaststelling van de resultaten van hun schoolvorming;
2° de dienstplichtigen die een sociale of wettelijke prioriteit hebben aangevraagd en binnen de zes maanden na hun verschijning in het recruterings- en selectiecentrum wensen opgeroepen te worden, worden op de hoogte gebracht binnen twee maanden na de afsluiting van het onderzoek of het aanvullend onderzoek;
3° de dienstplichtigen wier militietoestand niet definitief is bepaald, worden op de hoogte gebracht binnen twee maanden na de mededeling aan de militaire overheid van de beslissing van de terzake bevoegde instanties;
4° de dienstplichtigen die een verandering van hun aanwijzing of een verdaging hebben aangevraagd of zulke verandering hebben goedgekeurd, worden verwittigd, voor zover zij binnen zes maanden vanaf hun geldige aanvraag wensen opgeroepen te worden, binnen de zes weken na ontvangst van hun geldige aanvraag, behoudens wanneer dit materieel onmogelijk is;
5° de dienstplichtigen die hun kandidatuur hebben gesteld voor eenheden of diensten voor dewelke de aanwijzing onderworpen is aan voorafgaande bijkomende testen, worden verwittigd binnen de twee maanden na het beëindigen van die testen;
6° de dienstplichtigen die meer dan zes maand na hun verschijning in het recruterings- en selectiecentrum wensen opgeroepen te worden, worden minstens drie maanden voor hun oproeping verwittigd. Zij kunnen eventueel aan deze laatste termijn verzaken.
Art.19. Eenmaal de datum van oproeping onder de wapens evenals de plaats van opleiding en van aanwijzing werden meegedeeld, mogen deze elementen niet meer gewijzigd worden dan op verzoek van of na goedkeuring door de dienstplichtige.
De aanvragen van een sociale prioriteit of van een verdaging, die tot een wijziging van de datum van oproeping of van de plaats van opleiding en van aanwijzing aanleiding geven, worden als een verzoek van de dienstplichtige in de zin van het eerste lid beschouwd.
HOOFDSTUK V. - Slotbepaling.
Art.20. Dit besluit treedt in werking op 1 mei 1990.
Art. 21. Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.