9 AUGUSTUS 1990. - Koninklijk besluit tot regeling van de oproeping voor de dienst en de aanwijzing van de van elke militaire dienst vrijgestelde en geschikt verklaarde gewetensbezwaarden.
HOOFDSTUK I. - De oproeping voor de dienst.
Art. 1-9
HOOFDSTUK II. - De aanwijzing.
Art. 10-19
HOOFDSTUK III. - De overplaatsing.
Art. 20-23
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 24-27
HOOFDSTUK I. - De oproeping voor de dienst.
Artikel 1. De van elke militaire dienst vrijgestelde en geschikt verklaarde gewetensbezwaarden worden in werkelijke dienst geroepen tussen de eerste werkdag van de maand februari van het jaar van hun lichting en de eerste werkdag van de maand februari van het jaar volgend op dat van hun lichting.
De gewetensbezwaarden treden in werkelijke dienst de eerste werkdag van de maanden februari, april, juni, augustus, oktober of december.
Art.2. De gewetensbezwaarde kan om studie-, beroeps- of sociale redenen vragen aan de Minister van Binnenlandse zaken niet in dienst opgeroepen te worden voor een bepaalde datum.
De verdaging van oproeping wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken toegestaan.
Behoudens in uitzonderlijke omstandigheden te beoordelen door de Minister van Binnenlandse Zaken wordt de gewetensbezwaarde die gedaan heeft gekregen dat zijn oproeping wordt verdaagd op zijn vroegst na verloop van de toegestane termijn ingelijfd.
Deze termijn van verdaging bedraagt minimum twee maanden en is beperkt tot de in de aanvraag uitgedrukte behoeften, zonder nochtans een jaar te overschrijden.
Opeenvolgende aanvragen zijn mogelijk waarvan de globale toegestane duur twee jaar niet mag overschrijden, tenzij om uitzonderlijke redenen waarover de Minister van Binnenlandse Zaken oordeelt.
Art.3. De gewetensbezwaarde die verdaging bekomt blijft onderworpen aan de verplichtingen van de klasse waartoe hij behoort.
De gewetensbezwaarde die gedaan heeft gekregen dat zijn oproeping wordt verdaagd, kan van die verdaging geheel of gedeeltelijk afzien, behalve als de omstandigheden opgesomd in artikel 9 voortbestaan.
Art.4. Indien uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen kan de Minister van Binnenlandse Zaken beslissen :
1° de maximale termijn van verdaging te beperken;
2° een prioriteitsvolgorde op te leggen binnen de redenen tot verdaging;
3° tot intrekking van alle of sommige categorieën, van verdaging over te gaan.
Art.5. § 1. De verdaging van oproeping wegens studie, beroeps- of sociale redenen moet door de gewetensbezwaarde schriftelijk worden gedaan bij de indiening van de aanvraag tot aanwijzing.
Wanneer zijn toestand nadien door een nieuw element wordt gewijzigd kan hij evenwel tot de dag voor de oproeping voor de dienst nog een verdaging aanvragen aan de Minister van Binnenlandse Zaken. In dit geval richt de gewetensbezwaarde zijn aanvraag aan de Minister van Binnenlandse Zaken door middel van een ter post aangetekende brief.
Om geldig te zijn moet elk aanvraag tot verdaging gestaafd worden met de nodige bewijskrachtige attesten en dokumenten.
§ 2. De procedure met het oog op een verdaging van oproeping op basis van artikel 9 wordt in gang gezet door een administratieve overheid of door de gewetensbezwaarde volgens dezelfde regels als die welke gelden voor de overige aanvragen tot verdaging.
Art.6. § 1. Kan wegens studieredenen een verdaging van oproeping bekomen de gewetensbezwaarde die :
1° alle wettelijke uitstellen heeft uitgeput of een wettelijk uitstel waarop hij normaal nog recht had niet heeft aangevraagd en die in beide gevallen nog slechts maximum twee studiejaren moet verder zetten;
2° alle wettelijke uitstellen heeft uitgeput en mislukt is voor het laatste studiejaar tijdens het academiejaar dat overeenkomst met de klasse waaraan hij gehecht is;
3° aan een of meerdere uitstellen verzaakt heeft en mislukt is in het laatste studiejaar;
4° alle wettelijke uitstellen heeft uitgeput en na het beëindigen van een volledige studiecyclus een specialisatie wil verder zetten of een studiebeurs genieten die maximum een jaar duurt;
5° avondcursus binnen het secundair of hoger onderwijs volgt en binnen het jaar van de klasse waaraan hij gehecht is enkele maanden nodig heeft om het lopende studiejaar af te werken;
6° een of meer stageperiodes volbrengt of moet volbrengen tot beloop van maximum twee jaar vereist binnen het onderwijsprogramma van studies van secundair of hoger niveau;
7° na het beëindigen van een studiecyclus een stage volbrengt of moet volbrengen waarvan de noodzaak moet worden bewezen.
§ 2. Onder "studiejaar" of "studiecyclus" wordt voor de toepassing van § 1, 1° tot 4° verstaan een jaar of cyclus van volledig dagonderwijs waarvoor de dienstplichtige regelmatig ingeschreven is. De notie "laatste studiejaar" slaat bovendien ook op de laatste kandidatuur van universitaire studies of van studies van universitaire niveau van het lange type.
§ 3. Onverminderd de toepassing van artikel 2 loopt de verdaging om studieredenen maximaal tot het einde van het betreffende studiejaar, de betreffende cursus of de betreffende stage, de tweede zittijd inbegrepen.
Art.7. § 1. Kan wegens beroepsredenen een verdaging van oproeping bekomen de gewetensbezwaarde :
1° die in het kader van een door hem aangegane arbeidsovereenkomst voor zijn toekomst ernstige schade zou ondervinden van de schorsing van de uitvoering van die overeenkomst;
2° die als zelfstandige ernstige schade zou ondervinden door de eventuele onmiddellijke uitvoering van zijn werkelijke diensttermijn.
Deze betrokken activiteiten moeten een gemiddelde van vier uur per werkdag overschrijden.
§ 2. Onverminderd de toepassing van artikel 2 loopt de verdaging om beroepsredenen maximaal tot het einde van de uitvoering van het arbeidscontract, de zelfstandige activiteit of de beroepsstage.
Art.8. § 1. Kan wegens sociale redenen een verdaging van oproeping bekomen de gewetensbezwaarde die zich in een toestand bevindt die ernstige sociale problemen met zich meebrengt waaraan kan verholpen worden door zulkdanige verdaging toe te kennen. Deze toestand wordt vastgesteld door de gouverneur of zijn gemachtigde en in een gemotiveerd advies medegedeeld aan de Minister van Binnenlandse Zaken.
§ 2. Onverminderd de toepassing van artikel 2 geldt de verdaging om sociale redenen bepaald in § 1 voor een periode die door de bevoegde overheid wordt vastgesteld op advies van de gouverneur of van zijn gemachtigde.
Art.9. Bekomt eveneens wegens sociale redenen een verdaging van oproeping de gewetensbezwaarde die :
1° een geldige aanvraag heeft ingediend tot verlies van de Belgische nationaliteit;
2° een geldige aanvraag tot vrijstelling heeft ingediend bij de Minister van Binnenlandse Zaken op basis van artikel 16 van de gecoördineerde dienstplichtwetten;
3° een geldige aanvraag tot uitstel of tot vrijlating heeft ingediend.
Onverminderd de toepassing van artikel 2 gelden deze verdagingen om sociale redenen uiterlijk tot de toestand van de dienstplichtige definitief is bepaald.
HOOFDSTUK II. - De aanwijzing.
Art.10. Van 1 oktober van het jaar dat het jaar van de lichting van de gewetensbezwaarde voorafgaat of zodra hij kennis heeft gekregen van de indeling van de gewetensbezwaarde bij de lopende lichting, verzoekt de gouverneur of zijn afgevaardigde de gewetensbezwaarde zijn aanwijzingsvoorstellen kenbaar te maken.
Art.11. De gewetensbezwaarde stuurt ten minste drie maanden voor de voor zijn indiensttreding voorziene datum zijn aanvraag om aanwijzing naar de gouverneur van de provincie waar zijn gemeente van verblijf of, bij ontstentenis daarvan, zijn militiegemeente zich bevindt.
Art.12. § 1. Als de aanvraag de indeling bij de civiele bescherming betreft, stuurt de gouverneur of zijn gemachtigde die aanvraag binnen acht dagen na ontvangst ervan naar de directeur-generaal van de civiele bescherming.
§ 2. De directeur-generaal van de civiele bescherming onderzoekt de aanvraag met inachtneming van het quotum voor de indeling bij de verschillende diensten van de civiele bescherming en van de voorrang bepaald bij het koninklijk besluit van 30 augustus 1989 tot vaststelling van de modaliteiten voor de aanwijzing van de gewetensbezwaarden voor de civiele bescherming.
Eventueel wordt de gewetensbezwaarde verzocht het geneeskundig onderzoek te ondergaan betreffende de fysieke en psysische geschiktheidsvereisten, en zulks bij de onderzoekende geneesheer die daartoe door de Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen is.
§ 3. De directeur-generaal van de civiele bescherming geeft aan de gouverneur kennis van het gevolg dat hij aan de aanvraag heeft verleend.
Art.13. Als aan de aanvraag om aanwijzing geen gunstig gevolg kan worden gegeven, omdat de aanwijzingsquota's bereikt zijn, verzoekt de gouverneur of zijn gemachtigde de gewetensbezwaarde verdaging van indiensttreding aan te vragen uiterlijk tot de eerste werkdag van de maand februari van het jaar volgend op dat van zijn lichting of overeenkomstig de artikelen 11, 14 en 15 van dit besluit een nieuwe aanvraag om aanwijzing in te dienen.
Als aan de aanvraag om aanwijzing geen gunstig gevolg kan worden gegeven, omdat de andere aanwijzingsvoorwaarden niet vervuld zijn, verzoekt de gouverneur of zijn gemachtigde de gewetensbezwaarde overeenkomstig de artikelen 11, 14 en 15 van dit besluit een nieuwe aanvraag om aanwijzing in te dienen.
Als de aanvraag om aanwijzing in aanmerking genomen kan worden, stuurt de directeur-generaal van de civiele bescherming die samen met zijn advies naar de Minister van Binnenlandse Zaken, die de gewetensbezwaarde indeelt bij één van de diensten bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 augustus 1989 tot vaststelling van de modaliteiten voor de aanwijzing van de gewetensbezwaarden voor de civiele bescherming.
Art.14. § 1. Als de aanvraag de aanwijzing betreft voor taken van openbaar nut binnen een van de instellingen bedoeld in artikel 21, §§ 1 en 2, van de gecoördineerde wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, onderzoekt de gouverneur of zijn gemachtigde, nadat hij het advies van de voorgestelde instellingen heeft ingewonnen, de aanvraag, met inachtneming van de aanwijzingsvoorwaarden, de aard en de omvang van het werk dat de gewetensbezwaarde zal moeten verrichten en, in voorkomend geval, de prioriteitslijst opgemaakt krachtens artikel 21, § 5, tweede lid, van de gecoördineerde wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden.
§ 2. Wanneer hij meent aan de aanvraag om aanwijzing geen gunstig gevolg te kunnen geven, geeft hij hiervan kennis aan de gewetensbezwaarde door een met redenen omkleed advies en verzoekt hem zo spoedig mogelijk een nieuwe aanvraag in te dienen.
Art.15. Als de aanvraag de aanwijzing betreft in een instelling die taken van sociale of culturele aard vervult en als de gouverneur of zijn gemachtigde meent dat de aanvraag in aanmerking genomen kan worden, wijst hij de gewetensbezwaarde aan.
Als de aanvraag de aanwijzing betreft in een instelling die taken in verband met volksgezondheid of bijstand aan bejaarden en lichamelijk of mentaal gehandicapten vervult en als de gouverneur of zijn gemachtigde meent dat de aanvraag in aanmerking genomen kan worden, stuurt hij die aanvraag samen met zijn advies naar de Minister van Binnenlandse Zaken, die op grond van de prioriteitslijst opgemaakt krachtens artikel 21, § 5, tweede lid, van de gecoördineerde wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, de gewetensbezwaarde aanwijst.
Art.16. Als de gewetensbezwaarde uiterlijk op 30 november van zijn lichtingsjaar of twee maanden voor het einde van zijn verdaging van oproeping, de provinciegouverneur of zijn gemachtigde geen aanvraag om aanwijzing gestuurd heeft, doet de gouverneur ambtshalve een voorstel tot aanwijzing in een instelling die taken in verband met volksgezondheid of bijstand aan bejaarden en mentaal of lichamelijk gehandicapten vervult, nadat hij het advies van de voorgestelde instelling heeft ingewonnen.
De Minister van Binnenlandse Zaken wijst de gewetensbezwaarde aan voor één van de voorgestelde instellingen op grond van de prioriteitslijst opgemaakt krachtens artikel 21, § 5, tweede lid, van de gecoördineerde wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarde.
Art.17. Bij de aanvraag om aanwijzing worden alle stukken gevoegd die uitgaan van de voorgestelde diensten of instellingen en die de beschrijving bevatten van de taken die de gewetensbezwaard in de instelling zal uitvoeren, het dienstrooster dat hij in acht zal moeten nemen en, eventueel, de opdrachten in België of in het buitenland die hij zou moeten uitvoeren.
Art.18. Een gewetensbezwaarde mag niet worden aangewezen voor een instelling die geen persoon bij naam aangewezen heeft die ten minste belast is met de dagelijkse controle op de gewetensbezwaarde binnen de instelling.
Art.19. Een gewetensbezwaarde mag niet worden aangewezen voor een instelling waarin hij een bestuurs- of directiefunctie waardoor hij de instelling kan verbinden, uitoefent of minder dan drie jaar voor zijn indiensttreding uitgeoefend heeft.
Een gewetensbezwaarde kan niet worden aangewezen voor een instelling om er een functie te vervullen waardoor hij de instelling kan verbinden.
HOOFDSTUK III. - De overplaatsing.
Art.20. De gewetensbezwaarde kan tijdens zijn diensttermijn overgeplaatst worden naar een andere dienst of een andere instelling :
1° indien de betrokkene niet in staat is de taken te vervullen waarvoor hij is aangewezen;
2° indien de betrokkene medisch ongeschikt is om de taken waarvoor hij is aangewezen, voort te zetten;
3° indien de betrokkene met ernstige persoonlijke, familiale of sociale problemen geconfronteerd wordt en een overplaatsing die problemen kan verminderen of verhelpen;
4° indien de verstandhouding tussen de gewetensbezwaarde en de instelling waarvoor hij is aangewezen, zo erg verstoord is dat het onmogelijk wordt de dienst correct te vervullen;
5° indien de aanwijzing of de erkenning van de instelling waarvoor de gewetensbezwaarde is aangewezen, niet vernieuwd wordt of opgeheven of geschorst wordt.
Art.21. _ De gewetensbezwaarde mag slechts worden aangewezen voor taken waarvoor de duur van de werkelijke diensttermijn even lang is als die welke bepaald is voor de taken die hij voor de overplaatsing uitvoert.
Wat de taken van volksgezondheid of bijstand aan bejaarden en lichamelijk of mentaal gehandicapten betreft, moet de overplaatsing betrekking hebben op taken met ten minste dezelfde prioriteit als de taken die de gewetensbezwaarde voor de overplaatsing vervult.
Art.22. De Minister, wat betreft de civiele bescherming of voor de instellingen die taken in verband met volksgezondheid of bijstand aan bejaarden en lichamelijk of mentaal gehandicapten vervullen, en de gouverneur of zijn gemachtigde, voor de instellingen die taken van sociale of culturele aard vervullen, doen uitspraak na het advies ingewonnen te hebben van de instelling waarnaar de gewetensbezwaarde zou kunnen worden overgeplaatst en met inachtneming van de aanwijzingsvoorwaarden vermeld in de artikelen 12, § 2, 14, § 1, 18 en 19 van dit besluit.
Art.23. In geval van dringende en absolute noodzakelijkheid, en met inachtneming van de belangen van de betrokkene en de instelling, kan de gewetensbezwaarde gedurende maximum zes weken onmiddellijk bij de diensten van de gouverneur worden aangewezen in afwachting van de overplaatsing. Die periode telt als werkelijke dienst.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.24. <Opheffingsbepaling van het KB 1985-07-23/37>
Art.25. <Opheffingsbepaling van het MB 1988-04-15/33>
Art.26. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de tweede maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 27. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.