14 DECEMBER 1988. - Besluit van de Vlaamse Executieve houdende vaststelling van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van verontreiniging van de lucht door asbest.
TITEL I. - Toepassingsgebied en definities.
Art. 1
TITEL II. - Beperking emissies aan de bron.
Art. 2
TITEL III. - Emissiegrenswaarden bij gebruik van asbest.
Art. 3
TITEL IV. - Emissiemetingen.
Art. 4-6
TITEL V. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 7-10
BIJLAGE
Art. N
TITEL I. - Toepassingsgebied en definities.
Artikel 1. § 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° Asbest :
de volgende vezelachtige silicaten
- crocidoliet (blauw asbest);
- actinoliet;
- anthofylliet;
- chrysotiel (wit asbest);
- amosiet (bruin asbest);
- tremoliet;
2° Ruwe asbest :
het produkt verkregen bij een eerste verbrijzeling van asbesthoudend gesteente;
3° Gebruik van asbest :
werkzaamheden waarbij per jaar een hoeveelheid van meer dan 100 kg ruwe asbest wordt behandeld en die betrekking hebben op :
a) de produktie van ruwe asbest uit asbesthoudend gesteente met uitzondering van alle procédés die rechtstreeks verbonden zijn met het winnen van het gesteente, en/of
b) de vervaardiging en industriële afwerking van de volgende produkten die ruwe asbest bevatten : asbestcement of asbestcementprodukten, asbestfrictiemateriaal, asbestfilters, asbestweefsels, asbestpapier en -karton, dichtings-, verpakkings- en verstevigingsmateriaal van asbest, vloerbedekkingen van asbest, asbesthoudende vulmiddelen;
4° Werken met asbesthoudende produkten :
andere werkzaamheden dan gebruik van asbest, ten gevolge waarvan asbest in de omgevingslucht terecht kan komen;
§ 2. Dit besluit geldt niet voor beroepsmatige blootstelling noch binnen gebouwen.
TITEL II. - Beperking emissies aan de bron.
Art.2. Onverminderd de eventueel in de exploitatievergunning opgelegde voorwaarden, is de inrichting die werkzaamheden verricht zoals bedoeld in artikel 1, § 1, 3° en 4° er toe gehouden de nodige maatregelen te treffen om :
1° bij het gebruik van asbest, de emissies van asbest in de lucht voor zover dat met redelijke middelen mogelijk is aan de bron te verminderen en voorkomen; hiertoe zal in overleg met de bevoegde ambtenaar van het Bestuur voor Leefmilieu van de Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu van de Vlaamse Gemeenschap gebruik worden gemaakt van de beste beschikbare technologie, die geen overmatig hoge kosten veroorzaakt;
2° bij werken met asbesthoudende produkten, er voor te zorgen dat :
- activiteiten die verbonden zijn aan het werken met asbestbevattende produkten geen noemenswaardige luchtverontreiniging door asbestvezels of -stof veroorzaken;
- de sloop van asbestbevattende gebouwen, constructies en installaties en het verwijderen van asbest of asbesthoudende materialen daaruit waarbij asbestvezels of asbeststof vrijkomen geen noemenswaardige luchtverontreiniging door asbest veroorzaakt.
TITEL III. - Emissiegrenswaarden bij gebruik van asbest.
Art.3. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 2 mag met ingang van 31 december 1988 de concentratie van het asbest dat tijdens het gebruik van asbest via lozingskanalen in de lucht wordt geëmitteerd niet meer bedragen dan de grenswaarde van 0,1 mg/m3 (mg asbest per m3 afvalgas).
§ 2. De in § 1 bedoelde grenswaarde is niet van toepassing op installaties die in totaal minder dan 5 000 m3/uur afvalgas emitteren op voorwaarde dat de uitworp van asbest in de lucht bij normale bedrijfsomstandigheden nooit meer dan 0,5 g/uur bedraagt.
§ 3. De passende maatregelen worden getroffen om er voor te zorgen dat de drempelwaarden vermeld in voormelde paragrafen 1 en 2 niet worden overschreden.
TITEL IV. - Emissiemetingen.
Art.4. § 1. Ter controle op de naleving van de in artikel 3 vastgestelde grenswaarde, laten de inrichtingen, die werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 1, § 3° uitvoeren, de emissies via lozingskanalen in de lucht van asbest op hun kosten meten door een daartoe in het kader van de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging erkend organisme.
§ 2. De in § 1 bedoelde emissiemetingen dienen tenminste om de zes maand uitgevoerd. Wanneer de resultaten van de eerste vier zes maandelijkse emissiemetingen aantonen dat de asbestconcentratie geen noemenswaardige variaties vertoont en de grenswaarde nageleefd is, mag de verdere meetfrekwentie worden verlaagd tot één meting om de twaalf maanden.
§ 3. Een emissiemeting zoals bedoeld in § 1 zal tevens dienen uitgevoerd telkens wanneer de bevoegde ambtenaar van het Bestuur voor Leefmilieu van de Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap hierom verzoekt.
Art.5. § 1. De in artikel 4 bedoeld emissiemetingen geschieden volgens ofwel de gravimetrische methode ofwel de telbare-vezelmethode.
§ 2. De monsternemings-, analyseprocedures en analysemethodes van de onder § 1 bedoelde gravimetrische en telbare-vezelmethoden dienen te beantwoorden aan de in bijlage bij dit besluit gestelde specificaties.
Art.6. De inrichtingen die werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 1, § 3° uitvoeren, dienen de resultaten van de overeenkomstig artikel 4 uitgevoerde emissiemetingen onverwijld mede te delen aan het Bestuur voor Leefmilieu van de Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
TITEL V. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.7. In afwijking van artikel 3 dienen voor de in artikel 1, § 1, 3° bedoelde installaties, die vóór 31 december 1988 zijn gebouwd of waarvoor vóór die datum vergunning is verleend, de bepalingen van artikel 3 nageleefd uiterlijk op 30 juni 1991.
Art.8. De technische ambtenaren alsmede de met inspectietaak belaste ambtenaren van het Bestuur voor Leefmilieu van de Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu van het Ministerie van Vlaamse Gemeenschap worden gelast te waken over de toepassing van de bepalingen van dit besluit.
Art.9. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art.10. De (Vlaamse Minister) van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrichting is gelast met de uitvoering van dit besluit. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-02-1994>
BIJLAGE
Art. N. Bijlage : Methoden van monsterneming en analyse in acht te nemen specificatie bij de keuze van een meetmethode voor emissies in de lucht.
I. Gravimetrische metode :
1. Gekozen wordt voor een gravimetrische methode met behulp waarvan de totale hoeveelheden stof die door het lozingskanaal worden geloosd kunnen worden gemeten.
Er wordt rekening gehouden met de concentratie van asbest in stof. Wanneer er concentraties dienen te worden gemeten, wordt de concentratie van asbest in stof gemeten of geschat. Indien er geen periodieke inentingen worden uitgevoerd, geldt de in artikel 3 van het besluit vastgestelde grenswaarde voor de totale stofemissies.
De monsterneming moet worden uitgevoerd voordat er enige verdunning van de te meten stroom plaatsvindt.
2. De monsterneming moet geschieden met een precisie van +/- 40 % en een nauwkeurigheid van +/- 20 % bij de grenswaarde. De detectiegrens moet 20 % bedragen. Er dienen ten minste twee metingen onder dezelfde omstandigheden te worden verricht om na te gaan of de grenswaarde in acht is genomen.
3. Bedrijfsomstandigheden van de installatie :
De metingen gelden slechts indien de monsterneming plaatsvindt terwijl de installatie onder normale bedrijfsomstandigheden werkt.
4. Monsternemingspunt :
De monsterneming dient te geschieden op een punt waar de lucht ongehinderd afvloeit. Turbulenties in de afvloeiing en obstakels in de afvloeiingsstroom waardoor het afvloeiingsprofiel ongunstig wordt beïnvloed, dienen zoveel mogelijk te worden vermeden.
5. Voor de monsterneming aan te brengen wijzigingen :
Op de leidingen dienen op de plaats waar de monsterneming plaatsvindt, de nodige openingen en platforms te worden aangebracht.
6. Vooraf uit te voeren metingen :
Voordat de monsterneming begint, moeten de temperatuur en de druk van de lucht en de snelheid van de luchtstroom in de leiding worden gemeten. Temperatuur en druk worden ook onder normale debietomstandigheden geregistreerd in de bemonsteringslijn. Onder gebruikelijke omstandigheden dient voorts de waterdampconcentratie te worden gemeten, zodat de resultaten naar behoren kunnen worden gecorrigeerd.
7. Algemene voorschriften met betrekking tot de werkwijze bij de monsterneming :
Bij de te volgen werkwijze moet een luchtmonster uit een leiding waardoor de emissie van asbeststof plaatsvindt, door een filter worden gevoerd en moet het asbestgehalte van het in het filter achtergebleven stof worden gemeten.
7.1. Over de hele bemonsteringslijn moeten luchtdichtheidstests worden uitgevoerd zodat er geen meetfouten ontstaan ten gevolge van eventuele lekken. De bemonsteringskop wordt zorgvuldig afgedicht en de bemonsteringspomp in bedrijf gesteld. Het lekverlies mag niet meer bedragen dan 1 % van het normale bemonsteringsdebiet.
7.2. De bemonstering vindt in de regel onder isokinetische omstandigheden plaats.
7.3. De duur van de bemonstering hangt af van het te controleren procestype en van de gebruikte bemonsteringslijn; de bemonsteringsperiode dient voorts lang genoeg te zijn om te waarborgen dat er een voldoende hoeveelheid materiaal voor het wegen wordt verzameld. De bemonstering dient representatief te zijn voor het gehele proces dat wordt gecontroleerd.
7.4. Indien het bemonsteringsfilter zich niet in de onmiddellijke omgeving van de bemonsteringskop bevindt, moeten de stoffen die in de bemonsteringssonde zijn neergeslagen worden verzameld.
7.5. De bemonsteringskop en het aantal punten waar de monsterneming moet plaatsvinden worden bepaald overeenkomstig de norm NBN X 44-002.
8. Aard van het bemonsteringsfilter :
8.1. Er moet een filter worden gekozen dat past bij de gebruikte analysetechniek. Voor de gravimetrische methode genieten glasvezelfilters de voorkeur.
8.2. Het filtreren dient te geschieden met een doeltreffendheid van ten minste 99 %, bepaald met behulp van de DOP-test waarbij gebruik wordt gemaakt van een aerosol met deeltjes van 0,3 um doorsnede.
9. Weging :
9.1. Er moet een geschikte precisiebalans worden gebruikt.
9.2. Ten einde de voor de weging vereiste nauwkeurigheid te bereiken moeten de filters voor en na de monsterneming zorgvuldig worden behandeld.
10. Weergave van de resultaten :
Behalve de meetgegevens moeten de resultaten ook de gegevens van temperatuur, druk en debiet bevatten, alsmede alle relevante informatie, zoals een eenvoudig schema waaruit de ligging van de bemonsteringspunten blijkt, alsmede de afmetingen van de leidingen, de bemonsterde volumina en de rekenmethode die voor de bepaling van de resultaten is gebruikt. Deze resultaten worden herleid tot normale temperatuur (273 K) en druk (101,3 kPa).
II. Telbare-vezelmethode :
Wanneer vezeltellingsmethoden worden gebruikt om na te gaan of de grenswaarde van artikel 3 van het besluit in acht wordt genomen, mag een omrekeningsfactor van 2 vezels/ml gelijk aan 0,1 mg/m3 asbeststof worden gehanteerd.
Als vezel wordt beschouwd een voorwerp met een lengte groter dan 5 um, een breedte van minder dan 3 um en een lengte/breedteverhouding van meer dan 3:1, dat kan worden geteld door middel van optische fasecontrastmicroscopie met gebruikmaking van de in bijlage 1 bij Richtlijn 83/477/EEG beschreven Europese referentiemethode.
Een vezeltellingsmethode moet beantwoorden aan de volgende specificaties :
1. De methode moet geschikt zijn voor het meten van de concentratie van telbare vezels in de geëmitteerde gassen.
Indien geen periodieke metingen worden verricht is de in artikel 3 van het besluit vastgestelde grenswaarde van toepassing op de totale stofemissie.
De monsterneming moet worden uitgevoerd voordat er enige verdunning van de te meten stroom plaatsvindt.
2. Bedrijfsomstandigheden van de installatie :
De metingen gelden slechts indien de monsterneming plaatsvindt terwijl de installatie onder normale bedrijfsomstandigheden werkt.
3. Monsternemingspunt :
De monsterneming dient te geschieden op een punt waar de lucht ongehinderd afvloeit. Turbulenties in de afvloeiing en obstakels in de afvloeiingsstroom waardoor het afvloeiingsprofiel ongunstig wordt beïnvloed, dienen zoveel mogelijk te worden vermeden.
4. Voor de monsterneming aan te brengen wijzigingen :
Op de leidingen dienen op de plaats waar de monsterneming plaatsvindt de nodige openingen en platforms te worden aangebracht.
5. Vooraf uit te voeren metingen :
Voordat de monsterneming begint, moeten de temperatuur en de druk van de lucht en de snelheid van de luchtstroom in de leiding worden gemeten. Temperatuur en druk worden ook onder normale debietomstandigheden geregistreerd in de bemonsteringslijn. Onder ongebruikelijke omstandigheden dient voorts de waterdampconcentratie te worden gemeten, zodat de resultaten naar behoren kunnen worden gecorrigeerd.
6. Algemene voorschriften met betrekking tot de werkwijze bij de monsterneming :
Bij de te volgen werkwijze moet een luchtmonster uit een leiding waardoor de emissie van asbeststof plaatsvindt, door een filter worden gevoerd en moeten de asbestvezels in het in filter achtergebleven stof worden geteld.
6.1. Over de hele bemonsteringslijn moeten luchtdichtheidstests worden uitgevoerd zodat er geen meetfouten ontstaan ten gevolge van eventuele lekken. De bemonsteringskop wordt zorgvuldig afgedicht en de bemonsteringspomp in bedrijf gesteld. Het lekverlies mag niet meer bedragen dan 1 % van het normale bemonsteringsdebiet.
6.2. De bemonstering vindt binnen de emissieleiding onder isokinetische omstandigheden plaats.
6.3. De duur van de bemonstering hangt af van het te controleren procestype en de grootte van het bemonsteringsmondstuk. De bemonsteringsperiode moet lang genoeg zijn om te waarborgen dat het bemonsteringsfilter 100 à 600 telbare asbestvezels per mm2 opvangt. Zij dient representatief te zijn voor het gehele gecontroleerde proces.
6.4. De bemonsteringskop en het aantal punten waar de monsterneming moet plaatsvinden, worden bepaald overeenkomstig de norm NBN X 44-002.
7. Aard van het bemonsteringsfilter :
7.1. Er moet een filter worden gekozen dat past bij de gebruikte meettechniek. Voor de telbare-vezelmethode dienen membraanfilters (gemengde esters val cellulose of cellulosenitraat) met een nominale poriegrootte van 5 um, met gedrukte rechthoeken en een diameter van 25 mm te worden gebruikt.
7.2. Het bemonsteringsfilter moet een filterefficiëntie van ten minste 99 % van de telbare asbestvezels hebben.
8. Vezeltelling :
De vezeltellingsmethode dient in overeenstemming te zijn met de Europese referentiemethode die in bijlage 1 van Richtlijn 83/477/EEG beschreven is.
9. Weergave van de resultaten :
Behalve de meetgegevens moeten de resultaten ook de gegevens van temperatuur, druk en debiet bevatten, alsmede alle relevante informatie, zoals een eenvoudig schema waaruit de ligging van de bemonsteringspunten blijkt, alsmede de afmetingen van de leidingen, de bemonsterde volumina en de rekenmethode die voor de bepaling van de resultaten is gebruikt. Deze resultaten worden herleid tot normale temperatuur (273 K) en druk (101,3 kPa).