Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

23 JANUARI 1989. - Wet op het rechtscollege bedoeld bij artikel 92bis, § 5 en § 6, en artikel 94, § 3, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-05-1993 en tekstbijwerking tot 26-02-2010)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Samenstelling van het rechtscollege.
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Aanhangigmaking bij het rechtscollege.
Art. 3-5
HOOFDSTUK IV. - Verzoening.
Art. 6-10
HOOFDSTUK V. - Uitwisseling van memories, replieken en wederreplieken.
Art. 11-15
HOOFDSTUK VI. - Tussenvorderingen.
Art. 16-17
HOOFDSTUK VII. - Behandeling.
Art. 18-22
HOOFDSTUK VIII. - Zitting.
Art. 23-27
HOOFDSTUK IX. - Heropening van de debatten.
Art. 28-32
HOOFDSTUK X. - Afstand van geding.
Art. 33
HOOFDSTUK XI. - Ontkentenis.
Art. 34-37
HOOFDSTUK XII. - Beraadslaging.
Art. 38-39
HOOFDSTUK XIII. - Beslissing.
Art. 40-48
HOOFDSTUK XIV. - Interpretatie en verbetering van de beslissing.
Art. 49-53
HOOFDSTUK XV. - Vervanging en wraking van de rechters.
Art. 54-55
HOOFDSTUK XVI. - Kosten.
Art. 56
HOOFDSTUK XVII. - Slotbepaling.
Art. 57



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2018015287  2021A34181 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1. Voor elk samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel (92bis, §§ 2, 3, 4, 4bis en 4ter,) ((en 4quater)) van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en, in het geval bepaald in § 6 van artikel 92bis van dezelfde wet, voor elk samenwerkingsakkoord bedoeld in § 1 van voormeld artikel 92bis, alsmede voor de geschillen bedoeld in § 3 van artikel 94 van dezelfde wet, wordt onder de benaming " samenwerkingsgerecht " een rechtscollege opgericht dat uitsluitend bevoegd is om uitspraak te doen over de geschillen bedoeld in § 5 van voornoemd artikel 92bis en § 3 van voornoemd artikel 94. <W 1993-05-05/66, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 18-05-1993> <W 1993-07-16/31, art. 348, 003; Inwerkingtreding : 30-07-1993>

HOOFDSTUK II. - Samenstelling van het rechtscollege.
Art.2. § 1. Elk rechtscollege is samengesteld uit een voorzitter en een lid dat is aangewezen door elke partij bij het samenwerkingsakkoord, volgens de in het akkoord bepaalde aanwijzingsmethode of, in voorkomend geval, uit een voorzitter en een lid dat is aangewezen door elke partij in het geschil bedoeld in § 3 van artikel 94 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
  § 2. De voorzitter moet een werkend magistraat, een eremagistraat of een emeritus magistraat zijn van de rechterlijke orde.

HOOFDSTUK III. - Aanhangigmaking bij het rechtscollege.
Art.3. Bij het rechtscollege kan geen zaak worden aanhangig gemaakt dan door één of meer partijen bij het samenwerkingsakkoord of, in voorkomend geval, door één of meer partijen in het geschil bedoeld in § 3 van artikel 94 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Art.4.
  § 1. De partij die voornemens is een geschil voor een samenwerkingsgerecht te brengen, geeft elke partij bij het samenwerkingsakkoord, bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs of, in voorkomend geval, elke partij in het geschil bedoeld in § 3 van artikel 94 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, kennis van een verzoek tot bijeenroeping van het rechtscollege.
  Dat verzoek bevat :
  - de naam en de zetel van de partij en eventueel de naam en de woonplaats van de persoon of personen die haar vertegenwoordigt of vertegenwoordigen;
  - het voorwerp van het geschil en, in voorkomend geval, de juiste opgave van het samenwerkingsakkoord waarover een geschil bestaat;
  - de middelen in feite en/of in rechte van de eisende partij en, in voorkomend geval, de bewijsstukken.
  § 2. Zodra van het verzoek is kennis gegeven, wijzen de partijen de leden van het rechtscollege aan op de wijze en binnen de termijnen bepaald in de samenwerkingsakkoorden.
  Zodra die leden zijn aangewezen, coöpteren zij de voorzitter binnen de in het samenwerkingsakkoord bepaalde termijn en stellen zij in gemeen overleg de zetel van het rechtscollege vast.
  § 3. Worden de termijnen voor de aanwijzing van de leden en de coöptatie van de voorzitter niet in het samenwerkingsakkoord vermeld of wordt een zaak bij het rechtscollege aanhangig gemaakt krachtens artikel 94, § 3, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, dan bedragen die termijnen respectievelijk vijftien dagen te rekenen van de in § 1 vermelde kennisgeving en acht dagen te rekenen van de aanwijzing van de leden.
  § 4. Bij ontstentenis van coöptatie van de voorzitter of van aanwijzing van de leden, wijst de fungerende voorzitter van het [1 Grondwettelijk Hof]1 het lid of de leden of de voorzitter van het [1 Grondwettelijk Hof]1 het lid of de leden of de voorzitter aan op verzoek van de meest gerede partij, welk verzoek aan hem gericht wordt bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs.
  De voorzitter van het [1 Grondwettelijk Hof]1 hoort alle partijen alvorens tot de aanwijzingen over te gaan.
  ----------
  (1)<W 2010-02-21/02, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2010>

Art.5. § 1. Tenzij de partijen het gezamelijk eens worden over een minnelijke schikking van het geschil vóór het verstrijken van de coöptatie- of aanwijzingstermijn van de voorzitter, geldt de kennisgeving van het verzoek als bijeenroeping van het rechtscollege binnen de in het akkoord vermelde termijn of, indien in het akkoord geen termijn is opgegeven of indien bij het rechtscollege een zaak aanhangig wordt gemaakt krachtens artikel 94, § 3, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, op de derde werkdag volgend op het verstrijken van de termijn voor coöptatie of aanwijzing van de voorzitter.
  § 2. Onverminderd de bepalingen van het samenwerkingsakkoord, regelt de voorzitter, op de eerste vergadering van het rechtscollege, de organisatie ervan.

HOOFDSTUK IV. - Verzoening.
Art.6. Onverminderd de bepalingen van het samenwerkingsakkoord houdende regeling van de procedure voor het samenwerkingsgerecht, kan een rechtspleging tot verzoening worden georganiseerd volgens het bepaalde in de artikelen 7, 8, 9 en 10.

Art.7. Elke vordering kan vooraf ter verzoening voorgelegd worden aan het rechtscollege, op verzoek van een van de partijen of op gemeenschappelijk verzoek.
  Het verzoek tot verzoening wordt bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs ter kennis gebracht van het rechtscollege en, in voorkomend geval, van de andere partijen, binnen tien dagen na de samenstelling van het rechtscollege.

Art.8. De partijen worden door het rechtscollege, bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs, opgeroepen om in verzoening te verschijnen binnen vijftien dagen na de in het voorgaande artikel bedoelde kennisgeving.
  Van de verschijning in verzoening wordt proces-verbaal opgesteld.

Art.9. Indien een overeenkomst tot stand komt, worden de bepalingen ervan integraal in de taal van elk van de partijen opgenomen in het proces-verbaal dat gedagtekend en ondertekend wordt door de partijen, de leden en de voorzitter van het rechtscollege.

Art.10. Indien geen overeenkomst tot stand komt, wordt de procedure voortgezet overeenkomstig het bepaalde in de volgende hoofdstukken.
  Het gebrek aan overeenkomst wordt vastgesteld door de voorzitter in een proces-verbaal dat gedagtekend en ondertekend wordt door de partijen, de leden en de voorzitter van het rechtscollege.
  De in deze wet vermelde termijnen worden geschorst vanaf de kennisgeving aan het rechtscollege van het verzoek tot verzoening, tot op de datum van het proces-verbaal dat vaststelt dat geen overeenkomst tot stand is gekomen.

HOOFDSTUK V. - Uitwisseling van memories, replieken en wederreplieken.
Art.11. Onverminderd de bepalingen van het samenwerkingsakkoord houdende regeling van de procedure voor het samenwerkingsgerecht, wordt de uitwisseling van de memories, de replieken of de wederreplieken georganiseerd volgens het bepaalde in de artikelen 12, 13 en 14.

Art.12. De memorie van antwoord van de verwerende partij moet, binnen tien dagen na de eerste vergadering van het rechtscollege, bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs, ter kennis worden gebracht van het rechtscollege, de eisende partij en, in voorkomend geval, de andere partijen bij de overeenkomst of in het geschil bedoeld in § 3 van artikel 94 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
  De memorie bevat :
  - de naam en de zetel van de partij en, in voorkomend geval, de naam en de woonplaats van de persoon of de personen van haar keuze die haar vertegenwoordigt of vertegenwoordigen;
  - het voorwerp van het geschil en, in voorkomend geval, de juiste opgave van het samenwerkingsakkoord waarover een geschil bestaat;
  - de middelen in feite of in rechte van de verwerende partij en, in voorkomend geval, de bewijsstukken.

Art.13. De eisende partij kan, binnen tien dagen na de kennisgeving van de memorie van antwoord, bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs, een repliek ter kennis brengen van het rechtscollege, de verwerende partij en, in voorkomend geval, de andere partijen bij de overeenkomst of de andere partijen in het geschil bedoeld in § 3 van artikel 94 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Art.14. De verwerende partij kan, bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs, binnen tien dagen na de kennisgeving van de repliek, een wederrepliek ter kennis brengen van het rechtscollege, de eisende partij en, in voorkomend geval, de andere partijen bij de overeenkomst of de andere partijen in het geschil bedoeld in § 3 van artikel 94 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Art.15. Indien de partijen, behoudens in geval van wettige verhindering, de termijnen niet in acht nemen, behandelt het samenwerkingsgerecht de zaak zonder de laattijdig ingeroepen middelen in overweging te nemen.

HOOFDSTUK VI. - Tussenvorderingen.
Art.16. Onverminderd de bepalingen van het samenwerkingsakkoord tot regeling van de procedure voor het samenwerkingsgerecht, zijn de bepalingen van artikel 17 van toepassing op de tussenvorderingen.

Art.17. § 1. De vordering die bij het samenwerkingsgerecht aanhangig gemaakt wordt, kan worden uitgebreid of gewijzigd indien de nieuwe middelen op een in het bij artikel 4 bedoeld verzoek ingeroepen feit of handeling steunen, zelfs indien de juridische omschrijving verschillend is.
  De tussenvorderingen worden bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs ter kennis gebracht van het samenwerkingsgerecht, de tegenpartij en, in voorkomend geval, de andere partijen bij de overeenkomst of de andere partijen in het geschil bedoeld in § 3 van artikel 94 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
  § 2. De tegenpartij kan haar opmerkingen omtrent de tussenvordering doen toekomen. Die opmerkingen worden binnen tien dagen na de bij § 1 bedoelde kennisgeving, bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs, ter kennis gebracht van het rechtscollege, de partij die de tussenvordering instelt en, in voorkomend geval, de andere partijen bij de overeenkomst of de andere partijen in het geschil bedoeld in § 3 van artikel 94 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
  § 3. Als de tegenvordering van die aard is dat de beslissing betreffende de hoofdvordering teveel vertraging zou kunnen oplopen, worden de beide vorderingen afzonderlijk berecht.

HOOFDSTUK VII. - Behandeling.
Art.18. Tijdens de behandeling kan het samenwerkingsgerecht de onderzoeksmaatregelen vaststellen, die het, in voorkomend geval, binnen de in gemeen overleg tussen de partijen vastgestelde beperkingen, noodzakelijk acht.
  De bepalingen van hoofdstuk VIII van Titel III van Boek II van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing op het samenwerkingsgerecht.

Art.19. Op de zetel van het samenwerkingsgerecht wordt een dossier aangelegd. Het bevat met name een exemplaar :
  - in voorkomend geval, van het samenwerkingsakkoord waarover een geschil bestaat;
  - van het verzoek tot bijeenroeping van het samenwerkingsgerecht;
  - van de memorie van antwoord;
  - van de repliek;
  - van de wederrepliek;
  - in voorkomend geval, van de tussenvorderingen en de desbetreffende opmerkingen;
  - van de bewijsstukken;
  - van de onderzoeksmaatregelen waartoe beslist is en van de stukken, antwoorden en verslagen die ter uitvoering van die maatregelen ontvangen werden.

Art.20. Tijdens de behandeling kan het dossier worden geraadpleegd door ieder van de partijen bij de overeenkomst dan wel door de persoon of personen die de partijen vertegenwoordigt of vertegenwoordigen en die in de vordering of in de memorie van antwoord aangewezen wordt of worden.

Art.21. Indien de partijen in het samenwerkingsakkoord bepaald hebben dat de procedure mondeling gebeurt of indien de partijen daaromtrent niets beslist hebben, stelt het rechtscollege, zodra de zaak in staat van wijzen is, de datum van zitting vast en roept hij de partijen op bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs.
  In dat geval wordt de zitting georganiseerd op de wijze waarin bij het samenwerkingsakkoord voorzien is, of, bij gebreke daarvan, overeenkomstig de hoofdstukken VIII en IX.

Art.22. Indien de partijen in het samenwerkingsakkoord bepaald hebben dat de procedure schriftelijk gebeurt, stelt het rechtscollege, zodra de zaak in staat van wijzen is, de datum van de beraadslaging van het samenwerkingsgerecht vast.

HOOFDSTUK VIII. - Zitting.
Art.23. De voorzitter van het samenwerkingsgerecht leidt de debatten.

Art.24. Elke partij mag zelf haar middelen ter verdediging voorstellen.
  Zij mag zich door de in het verzoek of de memorie van antwoord aangewezen persoon of personen laten vertegenwoordigen en bijstaan.

Art.25. De zitting is openbaar, tenzij de partijen uitdrukkelijk van de openbaarheid afzien.

Art.26. Behalve indien de vertaling van de mondelinge debatten en van de schriftelijke stukken in het samenwerkingsakkoord wordt geregeld, wordt iedere partij en iedere rechter geacht Nederlands, Frans en Duits te kennen.
  Elke rechter mag een van deze drie talen gebruiken.

Art.27. Indien een regelmatig opgeroepen partij niet binnen de vastgestelde termijn verschijnt, doet het gerecht uitspraak bij verstek.
  De voorzitter moet evenwel de datum van de zitting uitstellen indien daarom door de partij of partijen in gemeen overleg verzocht wordt of indien de afwezige partij een wettige verhindering inroept.

HOOFDSTUK IX. - Heropening van de debatten.
Art.28. Indien tijdens het beraad een verschijnende partij een nieuw stuk of feit van overwegend belang ontdekt, kan zij, zolang geen uitspraak is gedaan, om de heropening van de debatten verzoeken.

Art.29. Het verzoek bevat de juiste omschrijving van het nieuwe stuk of feit.
  Het wordt door de partij getekend en bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs ter kennis van het rechtscollege en van de andere partijen gebracht.

Art.30. De verwerende partij kan, binnen acht dagen na de kennisgeving en onder dezelfde voorwaarden, haar opmerkingen aan het rechtscollege zenden.

Art.31. Het gerecht kan ambtshalve de heropening van de debatten gelasten. Het moet ze gelasten alvorens het verzoek geheel of ten dele af te wijzen op grond van een exceptie die de partijen voor het gerecht niet hadden doen gelden.

Art.32. Als een heropening van de debatten wordt bevolen, bepaalt het gerecht dag en uur waarop de partijen die verschenen zijn, zullen gehoord worden over het onderwerp dat het gerecht vaststelt. De partijen worden bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs verwittigd.

HOOFDSTUK X. - Afstand van geding.
Art.33. Onverminderd de bepalingen van het samenwerkingsakkoord die de procedure voor het samenwerkingsgerecht regelen, zijn de artikelen 820 tot 827 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de afstand van geding van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK XI. - Ontkentenis.
Art.34. Onverminderd de bepalingen van het samenwerkingsakkoord die de procedure voor het samenwerkingsgerecht regelen, zijn de bepalingen van de artikelen 35, 36 en 37 van toepassing op de ontkentenis.

Art.35. Indien een proceshandeling wordt verricht namens een partij buiten iedere wettelijke vertegenwoordiging, zonder dat deze die handeling, zelfs stilzwijgend, heeft gelast, toegelaten of bekrachtigd, kan die partij het gerecht verzoeken de handeling van onwaarde te verklaren.
  Dit geldt eveneens voor de reeds gedane onderzoeksverrichtingen en voor de beslissingen gewezen ingevolge de van onwaarde verklaarde handeling.
  De andere partijen kunnen dezelfde vordering indienen, tenzij de partij namens wie de handeling is verricht, deze bekrachtigt of te gepasten tijde bevestigt.

Art.36. De vordering tot ontkentenis wordt bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs ter kennis gebracht van het gerecht, de tegenpartij en, in voorkomend geval, de andere partijen bij de overeenkomst of in het geschil bedoeld in § 3 van artikel 94 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Art.37. Op verzoek van een partij kan het rechtscollege weigeren het aanbod, de betekenis of de berusting in aanmerking te nemen indien die niet worden bewezen door de handtekening van degene van wie ze uitgaan of van zijn bijzondere gevolmachtigde.

HOOFDSTUK XII. - Beraadslaging.
Art.38. Bij de sluiting van de debatten, stelt het rechtscollege de datum van de beraadslaging vast.

Art.39. De beraadslaging van het samenwerkingsgerecht is geheim. Alle leden en de voorzitter moeten er aan deelnemen.

HOOFDSTUK XIII. - Beslissing.
Art.40. De beslissing van het rechtscollege wordt bij volstrekte meerderheid van stemmen gewezen. Noch de leden, noch de voorzitter mogen zich onthouden.
  Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

Art.41. De beslissing van het rechtscollege wordt met redenen omkleed.

Art.42. De beslissing wordt schriftelijk opgesteld in de taal van elk van de partijen en ondertekend door de voorzitter en de leden. Indien één of meer van hen niet kunnen of niet willen ondertekenen, wordt daarvan melding gemaakt in de beslissing, zonder dat het aantal handtekeningen echter kleiner mag zijn dan het aantal dat met de volstrekte meerderheid van stemmen overeenstemt.

Art.43. De beslissing bevat, naast de gronden en het beschikkende gedeelte, inzonderheid de volgende gegevens :
  1. de namen en woonplaatsen van de leden en van de voorzitter;
  2. de namen en zetels van de partijen;
  3. het voorwerp van het geschil en, in voorkomend geval, de juiste opgave van het akkoord;
  4. de datum waarop de beslissing is gewezen;
  5. de plaats waar de beslissing is gewezen.

Art.44. Tenzij in het samenwerkingsakkoord anders wordt bepaald, kan de beslissing integraal worden bekendgemaakt, bij uittreksel of met een vermelding in het Belgisch Staatsblad, door toedoen van gelijk welke partij.

Art.45. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken in de taal van elk van de partijen.

Art.46. De voorzitter van het samenwerkingsgerecht brengt de overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 ondertekende beslissing ter kennis van elk der partijen, bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs.

Art.47. De beslissing heeft gezag van gewijsde tussen de partijen. Ze is niet vatbaar voor enig rechtsmiddel.

Art.48. Het rechtscollege moet zijn beslissing wijzen binnen de in het akkoord vermelde termijn of binnen de termijn die na het ontstaan van het geschil door de partijen is gesteld.
  Bij gebreke van vermelding van die termijn of bij gebreke van een nieuw akkoord tussen de partijen mag die termijn niet meer bedragen dan zes maanden te rekenen van de dag van de kennisgeving van het verzoek.

HOOFDSTUK XIV. - Interpretatie en verbetering van de beslissing.
Art.49. Het rechtscollege dat een onduidelijke of dubbelzinnige beslissing heeft gewezen, kan die beslissing interpreteren zonder evenwel de daarin bevestigde rechten te mogen uitbreiden, beperken of wijzigen.

Art.50. Het rechtscollege kan verschrijvingen of misrekeningen verbeteren in een beslissing die het heeft gewezen, zonder evenwel de rechten te mogen uitbreiden, beperken of wijzigen die het heeft bevestigd.

Art.51. De verzoeken tot interpretatie of verbetering worden aan het samenwerkingsgerecht ter kennis gebracht bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs binnen twee maanden na de betekening van de beslissing.

Art.52. Interpretatie en verbetering kunnen niet ambtshalve geschieden.

Art.53. Het samenwerkingsgerecht maakt melding van het beschikkende gedeelte van de interpretatieve of verbeterende beslissing op de kant van de geïnterpreteerde of verbeterde beslissing.
  Een afschrift wordt aan de partijen ter kennis gebracht bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs.
  Geen afschrift of uittreksel van de geïnterpreteerde of verbeterde beslissing mag afgegeven worden indien geen melding wordt gemaakt van het beschikkende gedeelte van de interpretatieve of verbeterende beslissing.

HOOFDSTUK XV. - Vervanging en wraking van de rechters.
Art.54.
  § 1. Wanneer de voorzitter of een lid overlijdt of zijn opdracht niet kan uitoefenen wegens een reden in rechte of een feitelijke reden, indien hij weigert zijn functie op te nemen of deze niet vervult, of wanneer aan zijn functie een einde wordt gemaakt met het gezamenlijke akkoord van de partijen, wordt in zijn vervanging voorzien overeenkomstig de regels van toepassing op zijn aanwijzing.
  § 2. Bij gebreke van vervanging van de voorzitter of van een lid dat in gebreke blijft zoals bepaald is in § 1, of wanneer de voorzitter of het lid aangewezen ter vervanging overeenkomstig § 1, zijn functie niet vervult omwille van de in dezelfde § 1 aangehaalde redenen, wijst de fungerende voorzitter van het [1 Grondwettelijk Hof]1, tot wie de meest gerede partij een aanvraag richt bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs, een nieuw lid of een nieuwe voorzitter aan nadat alle partijen zijn gehoord.
  ----------
  (1)<W 2010-02-21/02, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2010>

Art.55.
  § 1. De voorzitter en de leden kunnen worden gewraakt om dezelfde redenen die aanleiding geven tot het wraken van de rechters van de rechterlijke orde overeenkomstig artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.
  § 2. Alleen om een reden waarvan ze kennis heeft gehad na de aanwijzing, kan een partij het door haar aangewezen lid wraken.
  § 3. De wraking wordt ter kennis gebracht van de voorzitter en de leden bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs, zodra de wrakende partij in kennis is gesteld van de reden tot wraking.
  § 4. Zodra de wraking ter kennis is gebracht, schorten de voorzitter en de leden de uitspraak op.
  § 5. Indien de gewraakte voorzitter of het gewraakte lid zich binnen drie dagen na de kennisgeving van de wraking niet heeft teruggetrokken, spreekt de voorzitter van het [1 Grondwettelijk Hof]1 zich uit over de wraking ten verzoeke van de meest gerede partij, waarbij het gewraakte lid en de wrakende partij vooraf worden gehoord.
  ----------
  (1)<W 2010-02-21/02, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2010>

HOOFDSTUK XVI. - Kosten.
Art.56. Binnen de beperkingen vastgesteld in het samenwerkingsakkoord, worden de werkingskosten van het samenwerkingsgerecht, de vergoeding van de voorzitter en de leden, en de kosten voor deskundigenonderzoek en de onderzoeksverrichtingen die door het gerecht bevolen worden, gelijkelijk ten laste genomen door de partijen bij het geschil, onverminderd het bepaalde in artikel 294, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

HOOFDSTUK XVII. - Slotbepaling.
Art. 57. Deze wet treedt in werking op dezelfde datum als de in de artikelen 59bis, § 6, en 115 van de Grondwet bedoelde wet.