Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

4 SEPTEMBER 1989. - Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden en de erkenningsprocedure voor de privaatrechtelijke instellingen waarin gewetensbezwaarden kunnen worden aangewezen.



Inhoudstafel:


Art. 1-11
Overgangsmaatregelen.
Art. 12-17



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1985001332 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. De privaatrechtelijke instelling met rechtspersoonlijkheid die erkend wenst te worden of waarvan de erkenning eindigt op 1 januari van het daaropvolgend jaar, richt daartoe tussen 1 april en 1 juni een schriftelijke en ondertekende aanvraag bij een ter post aangetekende brief aan de gouverneur van de provincie waar haar maatschappelijke zetel zich bevindt.
  De gouverneur van de provincie of zijn gemachtigde zendt onmiddellijk een kopij van de aanvraag aan de Minister van Binnenlandse Zaken.

Art.2. § 1. Bij de erkenningsaanvraag moeten de volgende documenten worden gevoegd :
  1° een afschrift van de statuten waaruit het karakter van het openbaar nut van de instelling blijkt hetzij in de sector van de gezondheidszorg of de bijstand aan bejaarden of gehandicapten, hetzij in de socio-culturele sector;
  2° een lijst met de adressen van de activiteitencentra van de instelling en eventueel met hun specifiek maatschappelijk doel;
  3° een bewijs van de openbare overheid die de instelling rechtstreekse of onrechtstreekse subsidies verleent;
  4° een algemene beschrijving van de taken van openbaar nut die de gewetensbezwaarden toegewezen zullen worden;
  5° wat de instellingen uit de socio-culturele sector betreft, het bewijs van ten minste één jaar effectieve werking.
  § 2. In de aanvraag moet bovendien het volgende worden vermeld :
  1° het werkrooster van toepassing op de gewetensbezwaarden in dienst met daarbij eventueel de periodes van non-activiteit van de instelling;
  2° de wijze waarop de begeleiding van de gewetensbezwaarden binnen de instelling zal verzorgd worden;
  3° het door de instelling gewenste aantal gewetensbezwaarden, met de rechtvaardiging ervan, of, indien de instelling verschillende activiteitencentra heeft, het gewenste aantal per activiteitencentrum.

Art.3. § 1. Tot de sector van de gezondheidszorg en de bijstand aan bejaarden en gehandicapten behoren de categorieën van instellingen bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit betreffende de voorwaarden en de aanwijzingsprocedure voor de publiekrechtelijke instellingen bedoeld in artikel 21, § 1, van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980 en gewijzigd inzonderheid bij de wet van 20 april 1989.
  § 2. Tot de socio-culturele sector behoren de categorieën van instellingen bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit betreffende de voorwaarden en de aanwijzingsprocedure voor de publiekrechtelijke instellingen bedoeld in artikel 21, § 1, van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980 en gewijzigd inzonderheid bij de wet van 20 april 1989.

Art.4. De aanvraag wordt door de provinciegouverneur of zijn gemachtigde voor advies overgelegd aan de gemeenschapsexecutieve.
  In de maand die volgt na ontvangst van de aanvraag, en ten laatste tegen 1 juli, stuurt de provinciegouverneur of zijn gemachtigde de Minister van Binnenlandse Zaken de aanvraag samen met eventueel het advies bedoeld bij voorgaand artikel en een beoordelingsverslag dat enerzijds steunt op de bij die aanvraag gevoegde documenten en anderzijds op de bijkomende onderzoeken die hij nuttig geacht heeft.
  Hij duidt elke aanvraag van een instelling aan die geen rechtspersoonlijkheid heeft, die geen bewijs kan leveren van de toekenning van subsidies door een openbare overheid of waarvan de maatschappelijke zetel of de activiteitencentra die gewetensbezwaarden moeten ontvangen, niet op het nationale grondgebied gelegen zijn.

Art.5. De Minister van Binnenlandse Zaken legt de Ministerraad tegen 1 oktober de lijst voor van de instellingen die hij vanaf 1 januari daaropvolgend wil erkennen en de lijst van de instellingen die hij voorstelt te weigeren.
  De lijst van de instellingen waarvoor de erkenning voorgesteld wordt, moet het volgende bevatten :
  - de sector waartoe de instelling behoort;
  - als de instelling tot de sector van de gezondheidszorg en van de bijstand aan bejaarde of gehandicapte personen behoort, de prioriteit die ze zal krijgen;
  - het aantal gewetensbezwaarden waarop de instelling aanspraak mag maken.
  De besluiten tot erkening of weigering tot erkenning worden in Ministerraad overlegd.
  De besluiten tot weigering worden met redenen omkleed.

Art.6. De erkenning heeft uitwerking gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar volgend op dat tijdens hetwelke de beslissing in de Ministerraad genomen is.

Art.7. De erkende instelling moet de Minister van Binnenlandse Zaken onmiddellijk kennis geven :
  1° van de datum waarop zij elke activiteit stopzet of afstand doet van haar erkenning;
  2° van de datum waarop zij ophoudt te voldoen aan één van de voorwaarden van artikel 21 van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980 en gewijzigd inzonderheid bij de wet van 20 april 1989.
  De erkenning wordt geschorst overeenkomstig artikel 11.

Art.8. Elke instelling stuurt de provinciegouverneur elk jaar voor 1 juli een verslag waarin eventueel de wijzigingen vermeld zijn, die in de bij artikel 2 genoemde documenten en inlichtingen aangebracht werden.
  Wanneer de instelling gedurende de periode voorafgaand aan het opstellen van dat verslag, namelijk sedert de erkenning van kracht geworden is of sedert het laatste verslag, ten minste zes maanden één of meer gewetensbezwaarden tewerkgesteld heeft, voegt ze bij dat verslag een uitvoerige nota betreffende haar activiteiten in het voorgaand jaar en voor elke gewetensbezwaarde de aard van de hem toevertrouwde taken.

Art.9. Tegen 1 september stuurt de gouverneur van de provincie of zijn gemachtigde dat verslag naar de Minister van Binnenlandse Zaken en geeft eventueel aan of een voorstel tot schorsing of opheffing van de erkenning moet worden overwogen voor die instelling, alsmede de redenen voor dat voorstel.
  Het voorstel tot schorsing of opheffing wordt aan de instelling medegedeeld.
  De instelling wordt vooraf ondervraagd over de feiten waarop het voorstel berust.
  Zij heeft tien dagen tijd om haar eventuele bezwaren schriftelijk uiteen te zetten. Haar bezwaarschrift wordt bij het dossier gevoegd.

Art.10. De schorsing of de opheffing van de erkenning kan worden uitgesproken :
  1° indien de instelling aan de gewetensbezwaarde andere taken heeft toevertrouwd dan die welke in haar aanvraag zijn omschreven;
  2° indien de instelling rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs buiten de dienst maar naar aanleiding daarvan, enige vorm van loon, giften en gratificaties waarin niet is voorzien door de wets- en verordeningsbepalingen die van toepassing zijn op de gewetensbezwaarden, heeft verstrekt;
  3° indien de instelling weigert de gemachtigden van de Minister van Binnenlandse Zaken tijdens de prestatieduur toegang te verlenen tot de lokalen;
  4° indien wordt vastgesteld dat de instelling verzuimd of nagelaten heeft zich te gedragen naar het bepaalde in het artikel 7 of 8;
  5° indien de instelling de bijdrage niet betaalt die zij verschuldigd is overeenkomstig artikel 21, § 7, van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980 en gewijzigd inzonderheid bij de wet van 20 april 1989;
  6° indien wordt vastgesteld dat de instelling verzuimd of nagelaten heeft zich te gedragen naar de verplichtingen die haar opgelegd worden door de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de gewetensbezwaarden.
  In het eerste lid, 2° worden niet bedoeld de sociale voordelen die de instelling aan haar vast personeel toekent, noch de eventuele terugbetaling van de door de dienst veroozaakte kosten, voor zover ze niet door de Staat ten laste worden genomen. Ten deze is evenwel de voorafgaande toestemming van de Minister van Binnenlandse Zaken verreist.

Art.11. De Minister van Binnenlandse Zaken spreekt op voorstel van de gouverneur van de provincie of zijn gemachtigde de schorsing van de erkenning uit. Zij heeft tot gevolg dat elke nieuwe aanwijzing van gewetensbezwaarden bij die instelling tijdens de voorziene duur van de schorsing opgeschort wordt. Wanneer de omstandigheden het vereisen, kunnen de gewetensbezwaarden in dienst bij die instelling tijdens de duur van die schorsing overgeplaatst worden naar andere instellingen.
  Tot opheffing van de erkenning wordt bij een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit beslist. Zij heeft uitwerking vanaf de kennisgeving ervan aan de betrokken instelling. De gewetensbezwaarden die hun dienst bij die instelling vervullen, worden overgeplaatst naar een andere instelling bedoeld bij artikel 21 van de op 20 februari 1980 gecoördineerde wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gewijzigd inzonderheid bij de wet van 20 april 1989.
  In geval van opheffing van de erkenning, kan de instelling geen nieuwe aanvraag tot erkenning indienen gedurende drie jaren te rekenen van de kennisgeving van die opheffing aan de instelling.

Overgangsmaatregelen.
Art.12. De erkenningen verleend in uitvoering van het koninklijk besluit van 23 juli 1985 betreffende de voorwaarden inzake aanwijzing of erkenning van de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instellingen bedoeld in artikel 21 van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, behouden hun uitwerking tot het einde van hun termijn.
  Artikel 8 is van toepassing op de instellingen die reeds erkend waren bij het inwerking treden van dit besluit.

Art.13. De aanvraag tot hernieuwing van de erkenning wordt gedaan overeenkomstig dit besluit.
  De instellingen die een aanvraag tot hernieuwing van de erkenning indienen blijven voorlopig erkend tot het inwerking treden van het bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

Art.14. § 1. Bij afwijking aan het eerste lid van voorgaand artikel moeten de instellingen waarvan de erkenning voor 1 januari 1990 ten einde loopt en die deze erkenning hernieuwd willen zien, overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 van dit besluit (voor 31 oktober 1989) een nieuwe aanvraag indienen bij de gouverneur van de provincie waar de maatschappelijke zetel van de instelling gevestigd is. <KB 13-10-1989, art. 1>
  § 2. De erkenningsaanvragen die voor het inwerking treden van dit besluit zijn ingediend en waarover geen beslissing is genomen, moeten voor 15 oktober 1989 aan de gouverneur van de provincie worden toegestuurd.
  § 3. De gouverneur van de provincie of zijn gemachtigde stuurt de aanvraag samen met het beoordelingsverslag voor 1 december 1989 naar de Minister van Binnenlandse Zaken.
  § 4. De Minister van Binnenlandse Zaken legt de Ministerraad tegen 1 januari 1990 de lijst voor van de instellingen die hij wil erkennen en de lijst van de instellingen die hij voorstelt te weigeren.

Art.15. <Opheffingsbepaling van het KB 1985-07-23/36>

Art.16. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 17. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.