20 OKTOBER 1988. - Ministerieel besluit betreffende de steunregeling ter bevordering van het uit produktie nemen van bouwland.
Art. 1-17, N1-N2
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1. De steunregeling ter bevordering van het uit produktie nemen van bouwland :
De steunregeling bedoeld bij de verordening (EEG) nr. 797/85 van de Raad van 12 maart 1985 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur, gewijzigd bij de verordening (EEG) nr. 1094/88 van de Raad van 25 april 1988 en bedoeld bij de verordening (EEG) nr. 1272/88 van de Commissie van 29 april 1988 tot vaststelling van de bepalingen voor de toepassing van de steunregeling ter bevordering van het uit produktie nemen van bouwland.
2. Het uit produktie nemen van bouwland :
Het gebruiken van bouwland voor braaklegging, voor braaklegging met jaarlijkse vruchtwisseling, voor bebossing, voor andere doeleinden dan de landbouw of voor beweiding ten behoeve van extensieve veeteelt.
3. Bouwland :
De gronden die door de steunaanvrager worden gebruikt voor de teelten waarvan de lijst opgenomen is in bijlage I van het aanvraagformulier voor de steunregeling.
4. De landbouw- en tuinbouwtelling :
De telling bedoeld bij het koninklijk besluit van 1 juli 1971 waarbij een jaarlijkse landbouw- en tuinbouwtelling op 15 mei wordt voorgeschreven, zoals gewijzigd.
5. De steunaanvrager :
De natuurlijke persoon of rechtspersoon die een landbouwbedrijf of een tuinbouwbedrijf uitbaat in hoofdberoep of in bijberoep en die beroep doet op de steunregeling ter bevordering van het uit de produktie nemen van bouwland.
6. De landbouwstreken :
De streken bedoeld bij het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk, zoals gewijzigd.
7. De probleemstreken :
De streken bedoeld bij het ministerieel besluit van 20 augustus 1985 tot toekenning van een jaarlijkse compenserende vergoeding voor de permanente natuurlijke belemmeringen aan de landbouwers van de probleemstreken, zoals gewijzigd.
8. De agrarische gebieden :
De agrarische gebieden zoals bedoeld in uitvoering van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw.
Art.2. § 1. De steunregeling is voorbehouden aan natuurlijke personen die niet genieten van een rustpensioen en aan rechtspersonen waarvan de beheerder niet geniet van een rustpensioen.
De steunaanvrager of indien het een rechtspersoon betreft, zijn beheerder, moeten zich in de aanvraag verbinden niet te genieten van een rustpensioen gedurende de duur van de verbintenis.
§ 2. Om in aanmerking te komen voor de steun, moet het bouwland effectief bebouwd zijn tijdens het jaar 1987 en moet het als dusdanig zijn aangegeven bij de land- en tuinbouwtelling van 15 mei 1987.
(§ 3. De uit produktie te nemen percelen moeten tenminste een aaneengesloten oppervlakte van 1 ha hebben.) <MB 1990-07-23/31, art. 1, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-07-1990>
(§ 4. De oppervlakte van de uit produktie genomen grond moet tenminste 20 % bedragen van het bouwland behorend tot het bedrijf van de aanvrager op 15 mei 1987 en op 15 mei van het jaar van de aanvraag. De gegevens van de landbouw- en tuinbouwtelling gelden in dit opzicht als bewijs tot het tegendeel bewezen wordt. De oppervlakte van de uit produktie genomen grond mag bovendien de op 15 mei 1987 door de aanvrager aangegeven oppervlakte bouwland niet overschrijden.
§ 5. De oppervlakte van de uit produktie genomen grond dient, gedurende de ganse duur van de verbintenis tenminste gelijk te blijven als deze aanvaard op basis van de oorspronkelijke steunaanvraag.
§ 6. In geval van uitbreiding van de landbouwoppervlakte van het bedrijf na 15 mei van het jaar van de aanvraag, kan de aanvrager, gedurende de drie eerste jaren van zijn verbintenis en onder dezelfde voorwaarden, van de steunregeling genieten voor de bijkomende oppervlakte. De oppervlakte van de uit produktie genomen gronden dient in ieder geval steeds tenminste 20 % van de oppervlakte van het bouwland van het bedrijf uit te maken.) <MB 1990-07-23/31, art. 1, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-07-1990>
Art.3. Het aanvraagformulier voor het bekomen van de steunregeling alsmede de nodige bewijsstukken overeenkomstig bijlage I bij dit besluit moeten worden ingediend bij aangetekend schrijven bij de Rijkslandbouwkundig ingenieur van de omschrijving waar de aanvrager zijn bedrijfszetel heeft.
De aanvraag moet worden ingediend tussen 1 juli en 30 september. De geldigheidsduur van de verbintenis kan slechts ingaan op 1 oktober van het jaar van de aanvraag. Elk jaar van de geldigheidsduur begint op 1 oktober en eindigt op 30 september.
Indien het jaar van de aanvraag 1988 is, moet de aanvraag worden ingediend binnen de termijn van twee maanden vanaf de publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Art.4. Het jaarlijkse aanvraagformulier voor de uitbetaling van de steun alsmede de nodige bewijsstukken overeenkomstig bijlage II bij dit besluit moeten worden ingediend bij aangetekend schrijven tussen 1 juli en 30 september bij het Ministerie van Landbouw - Bestuur van Land- en Tuinbouw, Manhattan Center, Office Tower, Bolwerklaan 21, 1210 Brussel.
De steunaanvrager moet bij de jaarlijkse aanvraag van de betaling van de steun alle voorgevallen of te verwachten wijzigingen die betrekking hebben op de oppervlakte van zijn landbouwbedrijf, op de oppervlakte van de uit de produktie genomen gronden, of op het gebruiken van de uit produktie genomen gronden meedelen.
Art.5. De aanvraagformulieren bedoeld in de artikelen 3 en 4 van dit besluit kunnen bekomen worden bij de rijkslandbouwkundig ingenieur van de omschrijving waar de aanvrager zijn bedrijfszetel heeft.
Art.6. De aanvrager machtigt het Ministerie van Landbouw om de landbouw- en tuinbouwtellingen bij het Nationaal Instituut voor de Statistiek op te vragen en rekening te houden met de gegevens van deze tellingen indien zij in strijd zijn met de steunregeling of van de aanvraag tot uitbetaling van de jaarlijkse steun.
Art.7. De aanvrager is verplicht de uit de produktie genomen gronden te onderhouden zodat de gronden landbouwkundig in goede staat blijven.
Art.8. (Grond die uit produktie genomen wordt of zal worden genomen - behalve in het geval van vermeerdering van de oppervlakte van het bouwland van het bedrijf gedurende de periode van de verbintenis - dient door de aanvrager geëxploiteerd te zijn sedert 15 mei van het jaar dat de aanvraag voorafgaat.) <MB 1990-07-23/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-07-1990>
Indien het gaat om een aanvrager die na die datum het bedrijf heeft overgenomen van een echtgenoot of van een uitbater die verwant is of aanverwant in de 1e of 2e graad, moet hij die gronden hebben geexploiteerd vanaf 15 mei van het jaar van de aanvraag.
Art.9. Indien de aanvrager geen eigenaar is van de gronden die worden of zullen worden bebost of gebruikt voor andere doeleinden dan de landbouw tijdens de geldigheidsduur van de verbintenis, moet hij de toestemming van de eigenaar van deze gronden bij de aanvraag van de steunregeling voegen.
Indien de aanvrager geen eigenaar is van de gronden die worden of zullen worden gebruikt voor braaklegging met of zonder jaarlijkse vruchtwisseling of voor beweiding ten behoeve van extensieve veeteelt tijdens de geldigheidsduur van de verbintenis, moet hij een verklaring op erewoord dat hij het exploitatierecht heeft tijdens de geldigheidsduur van de verbintenis bij de aanvraag van de steunregeling voegen.
Art.10. Indien de aanvrager tijdens de geldigheidsduur van de verbintenis overlijdt en het recht om de betrokken gronden te exploiteren tijdens de geldigheidsduur van de verbintenis overeenkomstig de pachtwet of de regelen m.b.t. het exploitatierecht beeindigd wordt ten nadele van de rechtverkrijgenden, zijn deze rechtverkrijgenden niet gehouden tot terugbetaling van de door de ontvanger of door de ontvangen jaarlijkse steun en de nog niet betaalde jaarlijkse steun wordt niet meer uitbetaald tenzij de opvolger zelf de verbintenis van de steunregeling aangaat voor de nog resterende looptijd van de geldigheidsduur van de verbintenis van de overleden aanvrager.
Art.11. <MB 1990-07-23/31, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-07-1990> In geval de aanvrager zich verbindt de uit produktie genomen gronden braak te leggen of braak te leggen met jaarlijkse vruchtwisseling of te gebruiken voor niet-landbouwdoeleinden, gelden volgende maatregelen op de uit produktie genomen gronden :
- geen organische stoffen uitspreiden. Nochtans in de gevallen waarin het nodig is met het oog op verbetering van de bodem om erosie tegen te gaan of de vruchtbaarheid in stand te houden is het maximaal toegelaten 20 ton stalmest of mengmest/ha/jaar ofwel 2 ton als droge stof aan slib/ha/jaar toe te dienen. In voorkomend geval moeten deze stoffen onmiddellijk in de bodem worden ondergewerkt;
- geen gebruik maken van fytofarmaceutische produkten, inclusief de herbiciden met uitzondering van de produkten bedoeld in bijlage II van het aanvraagformulier voor de steunregeling die, onverminderd het koninklijk besluit van 5 juni 1975 betreffende het bewaren, het verkopen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen en fytofarmaceutische produkten, slechts kunnen gebruikt worden onder voormelde voorwaarden;
- de uitdrukkelijke aanwijzingen volgen van de dienst voor plantenbescherming in geval van plaag door voor planten of voor plantaardige produkten schadelijke organismen bedoeld in het koninklijk besluit van 19 november 1987 betreffende de bestrijding van voor planten en voor plantaardige produkten schadelijke organismen;
- voorzien in adequate bodembedekking, bestaande uit een mengsel van planten voorkomend in bijlage III van hetzelfde aanvraagformulier. Deze bedekking zal niet geoogst worden en zal in zijn geheel aan de bodem gerestitueerd worden.
In geval van braaklegging zonder vruchtwisseling dient een jaarlijkse onderwerking te gebeuren voor de datum aan te geven op het formulier bedoeld bij artikel 3 van dit besluit waarbij de grond niet langer dan twee opeenvolgende maanden onbedekt mag blijven, behoudens afwijking toegestaan op grond van een met redenen omkleed voorstel van de bevoegde rijkslandbouwkundig ingenieur;
- voorzien in het minimaal vereist onderhoud van met name de reeds bestaande bomenrijen en hagen langs de percelen en van de bestaande waterlopen en waterplassen.
In geval van gebruik voor niet-landbouwdoeleinden kan een afwijking worden toegestaan voor een gedeelte of voor alle voorwaarden die in dit artikel werden vastgelegd, op grond van een met redenen omkleed voorstel van de bevoegde rijkslandbouwkundig ingenieur.
Art.12. In geval de aanvrager zich verbindt in de agrarische gebieden de uit produktie te nemen gronden te bebossen, dient hij artikel 35bis, § 5 van het Veldwetboek na te leven en een strook van 6 m vrij te laten van houtaanplanting en landbouwproduktie.
In voorkomend geval moet hij bij het aanvraagformulier voegen ofwel de vergunning van het college van burgemeester en schepenen, ofwel een document van de gemeente dat bewijst dat het college van burgemeester en schepenen niet heeft beslist binnen de dertig dagen na indiening van de aanvraag om vergunning.
De steunaanvrager moet eveneens, voor de bebossing of voor de aanplanting van houtachtige gewassen in de agrarische gebieden bij het aanvraagformulier bijvoegen het gunstig advies van de ambtenaar, aangewezen door de Gewest Executieven en zich verbinden om slechts de soorten te gebruiken die voorkomen op een lijst van het aanvraagformulier.
Art.13. Ingeval de aanvrager zich verbindt de uit produktie te nemen gronden aan te wenden voor andere doeleinden dan de landbouw verbindt hij er zich ook toe geen handelingen te verrichten die onderworpen zijn aan een vergunning bij de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw.
Hij dient in voorkomend geval bij de aanvraag afschrift te voegen van de voorgeschreven vergunningen of toelatingen.
Hij dient bij het formulier bedoeld bij artikel 4 van dit besluit bewijskrachtige stukken te voegen over het inkomen voortvloeiend uit het gebruik voor andere doeleinden dan de landbouw.
Art.14. In geval de aanvrager zich verbindt de uit produktie genomen gronden te gebruiken voor beweiding ten behoeve van extensieve veeteelt zijn volgende maatregelen van toepassing op deze gronden :
- blijvend grasland aanleggen, bestaande uit een mengeling die uitsluitend volgende soorten kan bevatten : rood zwenkgras, schapengras, timothee, gewoon struisgras, veldbeemdgras, ruw beemdgras, witte klaver;
- geen irrigatie toepassen;
- naast de directe bemesting door het grazende vee, geen extra minerale of organische mest aanvoeren, behalve tijdens de periode van de eerste maaibeurt van het eerste jaar, die beschouwd wordt als de periode waarin het blijvend grasland wordt aangelegd, waarin een maximumhoeveelheid van ofwel 20 ton stalmest of mengmest/ha ofwel 2 ton droge stof aan slib/ha mag worden toegediend en onmiddellijk ondergewerkt;
- geen fytofarmaceutische produkten, inclusief de herbiciden, toedienen, behalve, in de periode die de eerste maaibeurt van het eerste jaar voorafgaat en die beschouwd wordt als de periode waarin het blijvend grasland wordt aangelegd tijdens dewelke het gebruik van de in bijlage IV van het aanvraagformulier voor de steunregeling vermelde herbiciden onder voorgeschreven voorwaarden toegelaten is onverminderd het koninklijk besluit van 5 juni 1975 betreffende het bewaren, het verkopen, het gebruiken van bestrijdingsmiddelen en fytofarmaceutische produkten;
- met mechanische middelen, voorzien in het minimaal vereiste onderhoud met name betreffende de bestrijding van distels, netels en bramen;
- het gras slechts éénmaal per jaar maaien vóór 15 juli voor de produktie van hooi uitsluitend bestemd voor de dieren op het bedrijf.
Bovendien zijn de volgende maatregelen van toepassing op zijn landbouwbedrijf :
- ofwel de graasveebezetting van 1 grootvee-eenheid (GVE) per hectare totaal voederareaal, waaronder voedergewassen, alsook de tijdelijke weiden en blijvend grasland, niet overschrijden;
- ofwel het op het ogenblik van de aanvraag aanwezige aantal grootvee-eenheden niet verhogen;
- geen dieren laten grazen die niet tot het bedrijf behoren.
Art.15. De steun wordt betaald in vijf jaarlijkse schijven. Voor de berekening van de steun wordt rekening gehouden met een maximale oppervlakte van bouwland aangegeven bij de landbouw- en tuinbouwtelling van 15 mei 1987.
(Per hectare, het bedrag van de jaarlijkse schijven wordt als volgt vastgesteld :
- 25 000 F voor de gronden gelegen in de volgende landbouwstreken : Leemstreek, Zandleemstreek en Polders;
- 17 500 F voor de gronden gelegen in de volgende landbouwstreken : Zandstreek, Kempen, Henegouwse Kempen, Condroz, en de Weidestreek in de provincies Luik en Luxemburg met uitzondering van het Luikse en Luxemburgse deel dat gelegen is in de probleemstreken;
- 13 000 F voor de gronden gelegen in de volgende landbouwstreken : Famenne en de Weidestreek in de provincies Namen en Henegouwen (Venen);
- 10 000 F voor de gronden gelegen in de volgende landbouwstreken : Ardennen, Hoge Ardennen, Jurastreek en het deel van de Luikse en Luxemburgse Weidestreek dat gelegen is in de probleemstreken.) <MB 1990-07-23/31, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
Indien de aanvrager zich verbindt voor de beweiding ten behoeve van extensieve veeteelt, worden de genoemde bedragen verminderd tot 40 %.
Indien de aanvrager zich verbindt voor het gebruik voor andere doeleinden dan de landbouw, worden de genoemde bedragen verminderd met het inkomen voortvloeiend uit dat gebruik.
Art.16. In geval van niet naleving van de door de steunaanvrager aangegane verbintenissen worden de betaalde jaarlijkse schijven teruggevorderd en de niet betaalde schijven geweigerd.
Het bedrag van de terug te vorderen schijven wordt vermeerderd met de wettelijke interesten vanaf de datum van de uitbetaling.
(Hetzelfde geldt indien de aanvrager nalaat gevolg te geven aan de verzoeken van het Ministerie van Landbouw om bijkomende inlichtingen of bewijsstukken te bekomen.) <MB 1990-07-23/31, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 14-07-1988>
Art.17. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 14 juli 1988.
De aanvragen voor de steunregeling kunnen met inachtneming van artikel 3 van dit besluit ingediend worden tot 30 september 1994.
De aanvragen voor de steunregeling voor beweiding ten behoeve van extensieve veeteelt kunnen met inachtneming van artikel 3 van dit besluit ingediend worden tot 30 september 1990.
Art. N1. Bijlage I. AANVRAAGFORMULIER VOOR DE STEUNREGELING TER BEVORDERING VAN HET UIT PRODUKTIE NEMEN VAN BOUWLAND. <Niet opgenomen om technische redenen; zie B.St. 28-10-1988, p. 14975 tot 14984> <Gewijzigd bij MB 1990-07-23/31, art. 6, B.St. 14-09-1990, p. 17620 - 17626>
Art. N2. Bijlage II. JAARLIJKS AANVRAAGFORMULIER VOOR DE UITBETALING VAN DE STEUN TER BEVORDERING VAN HET UIT PRODUKTIE NEMEN VAN BOUWLAND. <Niet opgenomen om technische redenen; zie B.St. 28-10-1988, p. 14994 tot 14997> <Gewijzigd bij MB 1990-07-23/31, art. 7, B.St. 14-09-1990, p. 17634 - 17637>