5 MAART 1987. - Besluit van de Vlaamse Executieve houdende de lijst van ondernemingen of exploitatie-eenheden die krachtens een wet of decreet reeds onder het toezicht van de Overheid vallen zodat het Preventief Bedrijfsbeleid hierop niet van toepassing is.
Art. 1-4
Artikel 1. Bij toepassing van artikel 7 van het decreet van 27 juni 1985 houdende oprichting van een Vlaamse Commissie voor Preventief Bedrijfsbeleid bepaalt de Vlaamse (regering) hierbij de lijst van de ondernemingen of exploitatie-eenheden die krachtens een wet of decreet reeds onder het toezicht van de Overheid vallen zodat het Preventief Bedrijfsbeleid hierop niet van toepassing is : <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-02-1994>- de instellingen die onder toezicht van de Bankcommissie vallen (koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten, de Wet van 10 juni 1964 op het openbaar aantrekken van spaargelden en de wet van 30 juni 1975 betreffende het statuut van banken, spaarkassen en bepaalde andere financiële instellingen);- de verzekeringsondernemingen (wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen);- de financieringshuurondernemingen (koninklijk besluit nr. 55 van 10 november 1967 tot regeling van het juridisch statuut der ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur en het koninklijk besluit nr. 30 van 28 december 1970);- de hypothecaire instellingen (koninklijk besluit nr. 225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen en het koninklijk besluit van 30 juni 1936 houdende algemene verordening betreffende het toezicht op de ondernemingen van hypothecaire leningen);- de instellingen van openbaar nut opgesomd in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut;- de culturele instellingen die onder toezicht staan van de Overheid (decreet van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap van 28 december 1979);
Art.2. Tevens is het Preventief Bedrijfsbeleid niet van toepassing op :1° alle organisaties die volgens hun statuten geen industriële of commerciële aktiviteit hebben;2° de ondernemingen behorend tot de nationale sectoren;3° de volgende diensten en instellingen behorend tot de openbare sector :a) de openbare instellingen;b) de instellingen ondergeschikt aan de provincies;c) de instellingen ondergeschikt aan de gemeenten, de instellingen van openbaar nut die afhangen van de verenigingen, agglomeraties en federaties van gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de intercommunale openbare centra voor maatschappelijk welzijn alsook de verenigingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn;d) de wateringen en de polders;e) de gesubsidieerde vrije onderwijsinrichtingen, met daarin begrepen het universitair onderwijs;f) de diensten voor school- en beroepsoriëntering en de vrije psycho-medico-sociale centra;g) elke instelling van Belgisch recht, die voldoet aan collectieve noodwendigheden van lokaal of algemeen belang, en aan welker oprichting of bijzondere leiding het overwicht van de openbare overheid vastgesteld wordt.
Art.3. De Commissie voor Preventief Bedrijfsbeleid zal in geval van twijfel over de toepasselijkheid van het Preventief Bedrijfsbeleid het probleem voorleggen aan de Vlaamse (regering) die uiteindelijk zal beslissen over de toepasselijkheid. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-02-1994>
Art. 4. De (Vlaamse Minister) van Economie en Werkgelegenheid en de (Vlaamse Minister) van Financiën en Begroting zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-02-1994>