3 FEBRUARI 1988. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de sectoriële voorwaarden voor de lozing, in de gewone oppervlaktewateren en in de openbare riolen, van afvalwater afkomstig van de sector van de kalvermesterijen.
Art. 1-10
Artikel 1. De in dit besluit vastgesteld sectoriële voorwaarden zijn van toepassing op de lozing van afvalwater afkomstig van alle bedrijven waar kalveren vetgemest worden vanaf de ouderdom van één week tot een eindgewicht van ongeveer 180 kg, behalve wanneer het gaat om afvalwater als bedoeld in artikel 1, § 1, 4°, d) van het koninklijk besluit van 3 augustus 1970 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, hierna "her algemeen reglement" genoemd.
Art.2. Aan de algemene voorwaarden voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, vastgesteld in het algemeen reglement, worden volgende aanvullende voorwaarden toegevoegd:1° het chemisch zuurstofverbruik (COD) van het gelooste water, mag 1000 milligram per liter niet oerschrijden;2° het gehalte aan Kjeldahlstikstof van het geloosde water mag 200 milligram per liter niet overschrijden;3° het gehalte aan nitrieten, uitgedrukt in N, van het geloosde water mag 100 milligram per liter niet overschrijden;4° het gehalte aan nitraten, uitgedrukt in N, van het geloosde water mag 100 milligram per liter niet overschrijden;5° het gehalte aan fosfaten, uitgedrukt in P, van het geloosde water, mag 100 milligram per liter niet overschrijden.
Art.3. In afwijking van de voorwaarden vastgesteld in artikel 7, 3°, a) en b), en 5°, b) van het algemeen reglement;1° mag het biochemisch zuurstofverbruik in vijf dagen en bij 20° C (BOD) 100 milligram per liter niet overschrijden;2° mag het gehalte aan zwevende stoffen 250 milligram per liter niet overschrijden.
Art.4. In afwijking van de bepalingen van artikel 9, § 8, van het algemeen reglement, zijn de voorwaarden die vastgesteld zijn in de artikelen 2 en 3 van dit besluit, van toepassing tot 31 december 1989.Vanaf 1 januari 1990, mogen de inhoud van de gierputten, het mengmest en het mest niet worden ingebracht in het afvalwater dat geloosd wordt in de gewone oppervlaktewateren.
Art.5. Aan de algemene voorwaarden voor het lozen van afvalwater in de openbare riolen, vastgesteld in het algemeen reglement, worden volgende aanvullende voorwaarden toegevoegd:1° het biochemisch zuurstofverbruik, in vijf dagen en bij 20° C (BOD) van het geloosde water mag 100 milligram per liter niet overschrijden;2° het chemisch zuurstofverbruik (COD) van het geloosde water mag 1000 milligram per liter niet overschrijden;3° het gehalte aan Kjeldahlstikstof van het gelooste water mag 200 milligram per liter niet overschrijden;4° het gehalte aan nitrieten, uitgedrukt in N, van het geloosde water mag 100 milligram per liter niet overschrijden;5° het gehalte aan nitraten, uitgedrukte in N, van het geloosde water mag 100 milligram per liter niet overschrijden;6° het gehalte aan fosfaten, uitgedrukt in P, van het geloosde water mag 100 milligram per liter niet overschrijden.
Art.6. In afwijking van de voorwaarde vastgesteld in artikel 19, 5°, a), van het algemeen reglement mag het gehalte aan zwevende stoffen van het geloosde water 250 milligram per liter niet overschrijden.
Art.7. Het mest mag niet worden ingebracht in het afvalwater dat geloosd wordt in de openbare riolen.
Art.8. De lozingsvoorwaarden zijn vastgesteld op basis van een specifiek referentievolume van het effluent van 20 liter per dier en per dag.
Art.9. Het koninklijk besluit van 22 april 1977 tot vaststelling der sektoriële voorwaarden voor de lozing van afvalwater, afkomstig van kalvermesterijen, in de openbare riolen en in de gewone oppervlaktewateren, wordt opgeheven.
Art. 10. Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Staatssecretaris voor Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.