Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

14 SEPTEMBER 1987. - Besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve tot vaststelling van de regels voor de erkenning en voor de toekenning van toelagen aan de Centra voor maatschappelijk werk. (Vertaling) (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij BWG2013-07-04/32, art. 3 en 2, 6°, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2013) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-06-1993 en tekstbijwerking tot 30-08-2013)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Over de erkenning.
Afdeling I. - Grondvoorwaarden.
Art. 4
Afdeling II. - (Procedure tot erkenning, schorsing en intrekking.) <BFG 1993-09-24/31, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 12-12-1993>
Art. 5-6, 6bis
HOOFDSTUK III. - Over de toekenning van de toelagen.
Afdeling I. - Grondvoorwaarden.
Art. 7-8
Afdeling II. - Vormvoorwaarden.
Art. 9
HOOFDSTUK IV. - Over de verplichtingen van de Centra voor maatschappelijk werk.
Art. 10, 10bis
HOOFDSTUK V. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen.
Art. 11-14



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1978121416 



Uitvoeringsbesluit(en):

2001027760  2002027608  2010206001 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan :
  1° onder de Minister : de Minister-Lid van de Franse Gemeenschapsexecutieve tot wiens bevoegdheid de Centra voor maatschappelijk werk behoren;
  2° onder Centrum voor maatschappelijk werk : een centrum dat, volgens de methoden van het maatschappelijk werk van beroep, aan de personen en de gezinnen die erom verzoeken, sociale en psycho-sociale hulp biedt met het doel de noodsituaties die hun ontwikkeling belemmeren de baas te worden of te verbeteren.
  Het Centrum draagt vooral zorg voor :
  - alleenstaande personen;
  - gezinnen die in hun normale ontwikkeling belemmerd worden door één of meer van hun leden;
  - gezinnen die van streek zijn door de afwezigheid of het wegvallen van één van de leden.

Art.2. Het Centrum voor maatschappelijk werk heeft als opdracht :
  binnen een plaatselijke gemeenschap in te staan voor de eerste opvang van personen en gezinnen die in een noodsituatie verkeren;
  samen met de betrokkenen erin slagen om hun sociale moeilijkheden duidelijker te formuleren;
  de sociale instellingen en voorzieningen door informatie in het gezichtsveld te brengen van de betrokkenen en dezen zo nodig te verwijzen naar meer gespecialiseerde instellingen of naar personen die ervoor bevoegd zijn specifieke noodsituaties uit de weg te ruimen;
  door bemiddeling bij deze instellingen en personen en door samenwerking met hen;
  personen en gezinnen inzover nodig te begeleiden met het doel hen beter te integreren in hun leefmilieu en meer actief te doen deelnemen aan het leven van dit milieu;
  de bevoegde instanties opmerkzaam te maken op de problemen en gebreken in de samenleving.

Art.3. De Minister kan de Centra voor maatschappelijk werk erkennen onder de voorwaarden bepaald bij dit besluit.

HOOFDSTUK II. - Over de erkenning.
Afdeling I. - Grondvoorwaarden.
Art.4. Om erkend te worden moet het Centrum voor maatschappelijk werk aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° hetzij de vorm hebben aangenomen van een vereniging zonder winstoogmerk, die de in artikel 2 bepaalde opdracht als uitsluitende doelstelling heeft, hetzij opgericht zijn door (een landsbond of een ziekenfonds zoals bepaald bij de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.) <BFG 1993-01-25/39, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
  2° ten minste drie geschoolde beroepskrachten met voltijdse prestaties in dienst hebben die houder zijn van een diploma van maatschappelijke assistent(e) voorzien bij de wet van 12 juni 1945 of van een diploma van gegradueerde socia(a)l(e) verple(e)g(st)er voorzien bij het koninklijk besluit van 17 augustus 1957, gewijzigd door het koninklijk besluit van 11 juli 1960, of houder van een titel die in toepassing van artikel 25, 3°, van bovenvermeld besluit hiermee gelijkwaardig werd verklaard, of titularis zijn van een hiermee gelijkwaardig verklaard buitenlands diploma.
  Nochtans mogen twee van de drie vereiste voltijdse betrekkingen uitgeoefend worden door meerdere halftijds tewerkgestelde beroepskrachten. Ten minste de helft van de tewerkgestelde geschoolde beroepskrachten van het Centrum moet houder zijn van een diploma van maatschappelijk assistent(e);
  3° over een centraal secretariaat en één of meerdere consultatiebureaus beschikken;
  4° (permanent aanwezig zijn gedurende tien uur per week voor iedere gelijkwaardige voltijdse werknemer in acht genomen voor de toepassing van artikel 7, lid 2.
  Dit aantal uren mag verdeeld worden over de verschillende consultatiebureaus. Deze onthaaldienst mag waargenomen worden door geschoolde beroepskrachten, in de zin van punt 2° van dit artikel, die al dan niet deel uitmaken van het aantal geschoolde beroepskrachten die in aanmerking komen voor de toekenning van de toelagen. Deze wekelijkse onthaaldienst moet minstens tijdens 44 weken per jaar beschikbaar zijn.) <BFG 1993-09-24/31, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 12-12-1993>
  5° op de verschillende plaatsen waar de zittingen en raadplegingen plaatsvinden over een voldoende uitrusting beschikken om zijn opdracht doelmatig en discreet te volbrengen. De wachtkamer en de spreekkamer dienen van elkaar gescheiden te zijn;
  6° open staan voor alle personen ongeacht hun ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging, (hun nationaliteit en zonder dat er een lidmaatschap van het Centrum voor maatschappelijk werk kan worden gevergd); <BFG 1993-09-24/31, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 12-12-1993>
  7° vooraf gedurende ten minste zes maanden de in artikel 2 bepaalde activiteiten uitgeoefend hebben, hetzij met ten minste één voltijds bezoldigde beroepskracht zoals bepaald in 2° van dit artikel, hetzij met twee of meerdere halftijds bezoldigden van deze beroepskrachten.

Afdeling II. - (Procedure tot erkenning, schorsing en intrekking.)
Art.5. Het Centrum voor maatschappelijk werk dient zijn aanvraag om erkenning in bij de Minister door middel van een aangetekende brief, met bijvoeging van :
  1° stukken waaruit de rechtspersoonlijkheid van de aanvragende instelling blijkt;
  2° een verslag over de werkzaamheden van het Centrum tijdens de zes maanden die de aanvraag voorafgaan;
  3° de gelegaliseerde afschriften van de diploma's van de beroepskrachten bedoeld bij artikel 4, 2°;
  4° een afschrift van de samenvattende opgave van de uitbetaalde bezoldigingen.

Art.6. De erkenning van de Centra voor maatschappelijk werk wordt door de Minister toegekend of geweigerd op basis van een verslag van zijn inspectiediensten.
  Deze beslissing wordt aan het betrokken Centrum voor maatschappelijk werk betekend bij aangetekende brief.
  De weigering van de erkenning moet met redenen omkleed zijn. Het Centrum heeft het recht een nieuwe aanvraag in te dienen wanneer de redenen voor de weigering niet meer bestaan.
  (lid opgeheven) <BFG 1993-09-24/31, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 12-12-1993>

Art. 6bis. <ingevoegd bij BFG 1993-09-24/31, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 12-12-1993> 1° De erkenning kan geschorst worden door de Minister indien een van de in artikel 4 bedoelde voorwaarden niet wordt nageleefd, indien een van de in artikel 9 of hoofdstuk IV bedoelde verplichtingen niet wordt vervuld of indien het Centrum of een van zijn personeelsleden een ernstige onregelmatigheid heeft begaan.
  De schorsing heeft tot gevolg dat de betaling van de in artikel 8 bedoelde voorschotten uitgesteld wordt.
  Ze neemt een einde zodra de Minister vaststelt door bemiddeling van een ambtenaar bedoeld in artikel 10 dat het Centrum nu zijn verplichtingen wel naleeft of dat het de onregelmatigheid en de gevolgen ervan rechtgezet heeft en dat de nodige maatregelen getroffen werden om de herhaling ervan te voorkomen.
  2° De erkenning kan door de Minister ingetrokken worden indien :
  - de inlichtingen die verstrekt werden in toepassing van artikel 5 onjuist blijken;
  - het Centrum de opdracht bedoeld bij artikel 2 niet vervult;
  - het Centrum de toestand niet rechtzet binnen een termijn van drie maanden vanaf de schorsing van de erkenning.
  3° Alvorens over te gaan tot de schorsing of de intrekking van de erkenning zal de Minister of diens afgevaardigde een gemotiveerde aangetekende brief naar het Centrum zenden waarin hij kennis geeft van zijn voornemen tot schorsing of intrekking. Het Centrum beschikt dan over een terijn van één maand om zijn standpunt bekend te maken; zodra die termijn verstreken is, mag de Minister een beslissing nemen.
  4° Het Centrum wordt per aangetekende brief in kennis gesteld van de schorsing van de erkenning, de intrekking van de erkenning en de vaststelling van het einde van de schorsing.

HOOFDSTUK III. - Over de toekenning van de toelagen.
Afdeling I. - Grondvoorwaarden.
Art.7. Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Minister aan de erkende Centra voor maatschappelijk werk toelagen toekennen die bestemd zijn om, althans gedeeltelijk, de loonkosten van de geschoolde beroepskrachten bedoeld in artikel 4, 2°, en de werkingskosten van de Centra, althans gedeeltelijk, te dekken.
  Daarom (bepaalt hij op het ogenblik van de erkenning en mag daarna bepalen), naar gelang van de behoeften, het aantal geschoolde beroepskrachten waarmee rekening wordt gehouden voor het toekennen van de toelagen. <BFG 1993-09-24/31, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 12-12-1993>
  § 1. Deze toelagen bestaan uit :
  1° een jaarlijkse forfaitaire toelage van (699 654 frank) per geschoolde beroepskracht met volledige dagtaak. <BFG 1993-01-25/39, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
  Voor de geschoolde beroepskrachten met 3/4 of 1/2 dagtaak staat het bedrag van de toelage in verhouding tot de duur van hun prestaties;
  2° een jaarlijkse forfaitaire werkingstoelage die vastgesteld wordt als volgt :
  (101 329 frank) voor elk van de drie voltijds uitgeoefende ambten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 4, 2°; <BFG 1993-01-25/39, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
  (50 665 frank) voor elk van de andere geschoolde beroepskrachten met volledige dagtaak; <BFG 1993-01-25/39, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
  (37 998 frank) voor elk van de andere geschoolde beroepskrachten met 3/4 dagtaak; <BFG 1993-01-25/39, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
  (25 332 frank) voor elk van de andere geschoolde beroepskrachten met halve dagtaak. <BFG 1993-01-25/39, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
  De bedragen die dienen voor de berekening van de jaarlijkse forfaitaire werkingstoelage worden verdubbeld voor de Centra die de vorm van een vennootschap zonder winstoogmerk hebben aangenomen en die wegens hun organisatie niet kunnen worden beschouwd als toebehorend tot (een landsbond of een ziekenfonds zoals bepaald bij de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.) <BFG 1993-01-25/39, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
  § 2. (De bedragen vermeld in § 1 van dit artikel worden berekend op grond van de spilindex 138,01 van het indexcijfer der consumptieprijzen toepasselijk op de bezoldigingen van het Rijkspersoneel waarvan de rangenschaal van de spilindexen voor de eerste keer bepaald werd op 1 januari 1990.
  Op de eerste januari van elk jaar, worden deze bedragen opnieuw berekend met een aanpassing ervan op de rang van de laatste bereikte spilindex.
  De overdrachten of schorsingen van de indexering die eigen zijn aan de bezoldigingen van het Rijkspersoneel zijn desgelijks van toepassing.) <BFG 1993-01-25/39, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992>

Art. 7. (WAALSE GEWEST)  Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Minister aan de erkende Centra voor maatschappelijk werk toelagen toekennen die bestemd zijn om, althans gedeeltelijk, de loonkosten van de geschoolde beroepskrachten bedoeld in artikel 4, 2°, en de werkingskosten van de Centra, althans gedeeltelijk, te dekken.  Daarom (bepaalt hij op het ogenblik van de erkenning en mag daarna bepalen), naar gelang van de behoeften, het aantal geschoolde beroepskrachten waarmee rekening wordt gehouden voor het toekennen van de toelagen. <BFG 1993-09-24/31, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 12-12-1993>  § 1. Deze toelagen bestaan uit :  1° een jaarlijkse forfaitaire toelage van (869 950 BEF (21.565,50 EUR)) per geschoolde beroepskracht met volledige dagtaak. <BWG 2001-12-06/42, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>  (Overeenkomstig de op 16 mei 2000 gesloten raamovereenkomst voor de Waalse non-profitsector wordt het bedrag van de jaarlijkse forfaitaire toelage vermeerderd met :  a) 5 646 BEF (139,96 EUR) op 1 oktober 2000;  b) 28 232 BEF (699,85 EUR) op 1 januari 2001;  c) 50 818 BEF (1.259,75 EUR) op 1 januari 2002;  d) 73 393 BEF (1.819,36 EUR) op 1 januari 2003;  e) 95 989 BEF (2.379,51 EUR) op 1 januari 2004;  f) 112 928 BEF (2.799,41 EUR) vanaf 1 januari 2005.) <BWG 2001-12-06/42, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2000>  Voor de geschoolde beroepskrachten met 3/4 of 1/2 dagtaak staat het bedrag van de toelage in verhouding tot de duur van hun prestaties;  (Een aanvullende jaarlijkse forfaitaire toelage van 5.113 euro wordt aan de Centra verleend die in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk zijn opgericht en die wegens hun organisatie niet geacht kunnen worden tot een landsbond of een verbond van ziekenfondsen te behoren zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.) <BWG 2002-06-13/52, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>  2° een jaarlijkse forfaitaire werkingstoelage die vastgesteld wordt als volgt :  (125 992 BEF (3.123,27 EUR)) voor elk van de drie voltijds uitgeoefende ambten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 4, 2°; <BWG 2001-12-06/42, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>  (62 997 BEF (1.561,65 EUR)) voor elk van de andere geschoolde beroepskrachten met volledige dagtaak; <BWG 2001-12-06/42, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>  (47 247 BEF (1.171,22 EUR)) voor elk van de andere geschoolde beroepskrachten met 3/4 dagtaak; <BWG 2001-12-06/42, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>  (31 485 BEF (780,49 EUR)) voor elk van de andere geschoolde beroepskrachten met halve dagtaak. <BWG 2001-12-06/42, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>  De bedragen die dienen voor de berekening van de jaarlijkse forfaitaire werkingstoelage worden verdubbeld voor de Centra die de vorm van een vennootschap zonder winstoogmerk hebben aangenomen en die wegens hun organisatie niet kunnen worden beschouwd als toebehorend tot (een landsbond of een ziekenfonds zoals bepaald bij de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.) <BFG 1993-01-25/39, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992>  § 2. (De bedragen vermeld in § 1 van dit artikel worden berekend op grond van (het spilindexcijfer 124,34 (basis 1998) (NOTA van Justel : 1988 in het Franse origineel)) van het indexcijfer der consumptieprijzen toepasselijk op de bezoldigingen van het Rijkspersoneel waarvan de rangenschaal van de spilindexen voor de eerste keer bepaald werd op 1 januari 1990. <BWG 2001-12-06/42, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2001>  Op de eerste januari van elk jaar, worden deze bedragen opnieuw berekend met een aanpassing ervan op de rang van de laatste bereikte spilindex.  De overdrachten of schorsingen van de indexering die eigen zijn aan de bezoldigingen van het Rijkspersoneel zijn desgelijks van toepassing.) <BFG 1993-01-25/39, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992>  [1 § 3. Met verwijzing naar het drieledige raamakkoord van 28 februari 2007 voor de Waalse privé non-profitsector 2007-2009, goedgekeurd door de Waalse Regering op 1 maart 2007, wordt aan de erkende Centra voor maatschappelijk werk per voltijds equivalent een jaarlijkse forfaitaire som van 445,82 EUR toegekend als tegemoetkoming in de kost van de bijkomende indienstneming als gevolg van de toekenning van 3 bijkomende verlofdagen. Dat bedrag is gekoppeld aan de spilindex 110,51 (basis 2004) en aan de schommelingen van de prijzenindex (gezondheidsindex), overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Dat bedrag wordt jaarlijks op 1 januari herberekend door het aan te passen aan de spilindex die voor het laatst bereikt is.]1  ----------
  (1)<BWG 2010-11-18/03, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 11-12-2010>

Art.8. De Minister kan aan de erkende Centra voorschotten toekennen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan 80 pct. van het bedrag van de te voorziene toelagen voor het lopende jaar.
  Deze voorschotten, berekend op grond van de bepalingen verstrekt bij toepassing van artikel 9 worden vereffend met trimestriële schijven van maximum 20 pct.

Afdeling II. - Vormvoorwaarden.
Art.9. De Centra zijn ertoe gehouden :
  1° ieder jaar een aanvraag in te dienen overeenkomstig de richtlijnen die hieromtrent door de Minister worden vastgesteld;
  2° (alle wijzigingen van de statuten en van de personeelsbezetting van het Centrum onmiddellijk, per aangetekende brief, ter kennis te brengen van de " Service de l'aide sociale du Ministère de la Culture et des Affaires sociales ") <BFG 1993-09-24/31, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 12-12-1993>
  3° een specifieke boekhouding te houden wanneer ze niet onder vorm van een V.Z.W. opgericht zijn;
  4° zich te onderwerpen aan de controle ter zake van de daartoe bevoegde ministeriële diensten die inzonderheid uitgeoefend wordt op grond van het bijgehouden dagboek met beknopte omschrijving van het werk van het personeel. (De Minister mag het gebruik van een modeldagboek opleggen;) <BFG 1993-09-24/31, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 12-12-1993>
  5° ieder jaar, vóór 1 april van het jaar dat volgt op het dienstjaar, volgende bescheiden betreffende de werking van het Centrum voor maatschappelijk werk (aan de "Service de l'aide sociale du Ministère de la Culture et des Affaires sociales") mee te delen : <BFG 1993-09-24/31, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 12-12-1993>
  a) een jaarverslag betreffende de activiteiten;
  b) een jaarlijkse staat van inkomsten en uitgaven, goedgekeurd door de bevoegde organen alsook een begrotingsontwerp voor het volgende werkingsjaar, welk jaar het burgerlijk jaar is;
  c) een afschrift van de loonkaarten van de geschoolde beroepskrachten die in aanmerking komen voor de toekenning van een toelage.

HOOFDSTUK IV. - Over de verplichtingen van de Centra voor maatschappelijk werk.
Art.10. De ambtenaren en de leden van de inspectiedienst die door de Minister zijn aangewezen om toezicht te houden over de krachtens dit besluit erkende centra, hebben vrije toegang tot de lokalen en de nodige faciliteiten moeten hen worden toegestaan voor het toezicht op alle administratieve stukken.
  (De Centra worden ertoe gehouden op hun aanvraag alle inlichtingen waarover ze beschikken en met betrekking tot de toepassing van dit besluit, te verstrekken, onverminderd het beroepsgeheim ten opzichte van de personen waaraan de hulp wordt verleend door het Centrum.) <BFG 1993-09-24/31, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 12-12-1993>

Art. 10bis. <ingevoegd bij BFG 1993-09-24/31, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 12-12-1993> De Centra zijn er ook toe gehouden op de straatgevel een bericht aan te plakken waarop het bestaan van het Centrum en de uren van de hulpverlening, alsook de plaats waar de raadpleging plaatsvindt, vermeld staan.

HOOFDSTUK V. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen.
Art.11. De Centra voor maatschappelijk werk die erkend werden vóór het inwerkingtreden van dit besluit worden geacht erkend te zijn overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.

Art.12. Het koninklijk besluit van 14 december 1978 tot bepaling, voor het Waalse Gewest, van de regels voor de erkenning van Centra voor maatschappelijk werk en voor de betoelaging van die Centra, wordt ingetrokken.

Art.13. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1986.

Art. 14. <ingevoegd bij BFG 1993-09-24/31, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 12-12-1993> De Minister tot wiens bevoegdheid het Maatschappelijk Welzijn behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.