24 FEBRUARI 1987. - Koninklijk besluit houdende bijzondere regeling betreffende de studies van kinderverzorging. (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschap, behoudens zin twee van artikel 8 en lid twee van artikel 9 bij (BFG 2001-09-06/40, art. 10; Inwerkingtreding : 01-09-2001)) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-09-1994 en tekstbijwerking tot 18-04-2016)
Art. 1-11, 11bis, 12-14
Artikel 1.(Zie NOTA in TITEL) § 1. De studies van kinderverzorging worden ingericht in :
1° de derde graad van het beroepssecundair onderwijs van het type I;
2° de hogere cyclus van het beroepssecundair onderwijs van het type II;
§ 2. Om het studiegetuigschrift en het kwalificatiegetuigschrift van kinderverzorging te mogen afleveren moet de inrichting een studierichting "kinderverzorging" in de derde graad of een afdeling "sanitaire opleiding", specialiteit "kinderverzorging", in de hogere cyclus van het beroepssecundair onderwijs bevatten door de Staat opgericht, gesubsidieerd of erkend en moet ze aan de bij dit besluit gestelde voorwaarden voldoen.
§ 3. Onverminderd artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, moeten de studies ten minste twee leerjaren in beslag nemen.
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt art. 1 door de volgende bepaling vervangen : " De studie kinderverzorging wordt georganiseerd in het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad van het voltijds beroepssecundair onderwijs, zoals bepaald in de artikelen 49 en 50 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II. Bedoelde studie kan evenwel in het eerste leerjaar van de derde graad een laatste maal worden georganiseerd gedurende het schooljaar 1994-1995, en in het tweede leerjaar van de derde graad een laatste maal worden georganiseerd gedurende het schooljaar 1995-1996. " (BVR 1994-06-29/39, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1993)>
Art.2.(Zie NOTA in TITEL) § 1. Het leerplan van de in § 3 van artikel 1 genoemde twee leerjaren moet gespreid worden over ten minste 800 lesuren algemene en technische vakken en 400 lesuren rechtstreekse voorbereiding tot het beroep en de volgende componenten omvatten : wetenschappelijke component, psycho-sociale en pedagogische component, creatieve component en technologische component. Deze componenten moeten gericht zijn op de specificiteit van de opleiding kinderverzorging.
§ 2. Van de leerlingen mag als wekelijkse prestatie gemiddeld niet meer dan 36 lesuren van 50 minuten worden geëist. Dit geldt voor het geheel van de lessen en de stages.
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap worden in art. 2, § 1, de woorden " § 3 van " opgeheven (BVR 1994-06-29/39, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1993)>
Art.3.(Zie NOTA in TITEL) Om het studiegetuigschrift van het zesde leerjaar te bekomen moeten de kandidaten met vrucht het geheel van de vorming hebben beëindigd.
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt art. 3 door de volgende bepaling vervangen : " Om het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs te behalen, moeten de kandidaten het geheel van de vorming met vrucht hebben beëindigd met inbegrip van een stage van ten minste 1 000 en maximum 1 200 stage-uren van 50 minuten, waarvan ten minste 500 stage-uren in het tweede leerjaar van de derde graad; deze stage dient te worden gelopen in een stage-oord erkend door de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid. " (BVR 1994-06-29/39, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1993)>
Art.4.(Zie NOTA in TITEL) § 1. Onverminderd de bepalingen van het in artikel 1 genoemd besluit, moet de leerling een attest van lichamelijke geschiktheid voorleggen voor de uitoefening van het praktisch opleidingsgedeelte, afgeleverd voor 1 oktober van het eerste leerjaar kinderverzorging door een geneesheer aangeduid door de onderwijsinrichting.
Het model van het bovengenoemd attest wordt vastgelegd door Onze Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.
§ 2. Onverminderd de artikelen 8 en 32 van hetzelfde besluit, kan de toelatingsraad of -commissie bij haar beoordeling rekening houden met elementen die door het psycho-medisch-sociaal centrum worden medegedeeld in functie van de geschiktheid van de leerling om het praktisch opleidingsgedeelte uit te oefenen.
§ 3. Ten minste een van de leden van de toelatingsraad of -commissie die het proces-verbaal medeondertekent dient een verpleger of verpleegster of een vroedvrouw te zijn die leerkracht beroepspraktijk is.
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt art. 4 door de volgende bepaling vervangen : " Kandidaat-leerlingen dienen vóór 1 oktober van het eerste leerjaar van de derde graad, of onmiddellijk indien de inschrijving op een later tijdstip plaatsvindt, een attest over te leggen van lichamelijke geschiktheid voor de uitoefening van het praktische opleidingsgedeelte. Dit attest wordt afgegeven door een arts aangesteld door de onderwijsinstelling en opgesteld overeenkomstig de bepalingen van het ministerieel besluit van 10 augustus 1987 tot vaststelling van het model van attest van lichamelijke geschiktheid, voor te leggen voor de uitoefening van het praktische opleidingsgedeelte door de leerling-kinderverzorging. " (BVR 1994-06-29/39, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1993)>
Art.5.(Zie NOTA in TITEL) § 1. Onverminderd het artikel 3 van hetzelfde besluit, wordt het kwalificatiegetuigschrift kinderverzorging toegekend aan de leerlingen die aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° houder zijn van het studiegetuigschrift bedoeld in artikel 3 van dit besluit;
2° een stageboek kunnen voorleggen waaruit blijkt dat met vrucht ten minste 1000 en maximum 1200 stage-uren van 50 minuten werden volbracht, waarvan ten minste 500 stage-uren in het zesde leerjaar;
3° met vrucht een kwalificatieproef hebben afgelegd waarin de praktische vaardigheden, attitudes, beroepsgerichte kennis en de integratie hiervan in de praktijk worden geëvalueerd.
§ 2. Wat de verpleegaspiranten betreft die overeenkomstig de bepalingen van artikel 58, § 2, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, het kwalificatiegetuigschrift kinderverzorging wensen te behalen, wordt het aantal stage-uren, bedoeld in § 1, 2°, van dit artikel, vastgesteld op ten minste 500 en maximum 600 stage-uren van 50 minuten.
§ 3. Ten minste één verpleegkundige van het onderwijzend personeel moet deel uitmaken van de kwalificatiecommissie. Het personeelslid belast met de coördinatie van de stage, maakt ambtshalve deel uit van deze commissie.
§ 4. Bijkomende voorwaarden betreffende de kwalificatieproef kunnen gezamenlijk worden bepaald door Onze Ministers van Onderwijs en Onze Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt art. 5 door de volgende bepaling vervangen : " Onverminderd de bepalingen van artikel 50, § 2, van het besluit van de Vlaamse regering van 13 maart 1991 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs, wordt de geïntegreerde proef in de opleiding kinderverzorging in elk geval beoordeeld door één verpleegkundige van het onderwijzend personeel en door het personeelslid belast met de coördinatie van de stage. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, kan extra voorwaarden bepalen waaraan deze proef moet voldoen. " (BVR 1994-06-29/39, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1993)>
Art.6.(Zie NOTA in TITEL) De stagiair tekent dag aan dag in het stageboek de uitgevoerde activiteiten, de er aan bestede uren en de opgedane waarnemingen en ervaringen op.
De leerkracht die toezicht uitoefent op de stage, viseert regelmatig het stageboek en vult het aan met richtlijnen om de tekortkomingen te verhelpen.
Op het einde van iedere stage in een bepaalde stagedienst stelt deze leerkracht een evaluatieverslag op steunend op de evolutie van de kennis, van de vaardigheid en van de attitudevorming van de kandidaat. Dit verslag wordt aangevuld met pedagogische aanbevelingen.
Het verslag wordt door het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde geviseerd.
Art.7.(Zie NOTA in TITEL) De modaliteiten van de stages worden bepaald door Onze Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, nadat de Nationale Raad voor de Paramedische Beroepen een advies terzake heeft uitgebracht.
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt art. 7 door de volgende bepaling vervangen : " De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, kunnen verdere stagevoorwaarden bepalen. " (BVR 1994-06-29/39, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1993)>
Art.8.(Zie NOTA in TITEL) Onze Ministers van Onderwijs, ieder wat hem betreft, en de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft of hun gemachtigden viseren de kwalificatiegetuigschriften van kinderverzorging. Onze Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, houdt een naamregister bij van de personen die dit getuigschrift behaald hebben.
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt art. 8 door de volgende bepaling vervangen : " Alvorens te worden uitgereikt, moeten de studiegetuigschriften bedoeld in artikel 3 door de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, worden geviseerd. " (BVR 1994-06-29/39, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1993)> <NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschap voor de diploma's uitgereikt na het schooljaar 2011-2012 bij BFG 2016-03-23/12, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 28-04-2016>
Art.9.(Zie NOTA in TITEL) Het wetenschappelijk toezicht en de pedagogische organisatie van de inhoud van het onderwijs in de beroepspraktijk worden uitgeoefend door een gegradueerde verpleger of verpleegster of een vroedvrouw, die de stage coördineert.
De gebrevetteerde verplegers of verpleegsters die voor 30 juni 1986 een opdracht zoals bedoeld in het eerste lid uitoefenden in de hoedanigheid van vastbenoemd personeelslid, mogen die opdracht verder blijven uitoefenen, op voorwaarde dat, wanneer zulks is voorgeschreven, hun vaste benoeming is erkend.
Art.10.(Zie NOTA in TITEL) De vakken, de beroepspraktijk en de stages die tot de bevoegdheid behoren van de inspectie van het secundair onderwijs enerzijds en van de inspectie van de scholen voor paramedisch personeel anderzijds, worden bepaald door Onze Ministers van Onderwijs en door Onze Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, ieder wat hem betreft.
<NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1994-06-29/39, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1993>
Art.11.(Zie NOTA in TITEL) Leerlingen die voor 1 september 1986 reeds met de studies van verpleegaspirant(e) waren gestart, kunnen na het behalen van het getuigschrift van hoger secundair onderwijs en mits volbrenging van 320 aanvullende stage-uren, nog het kwalificatiegetuigschrift kinderverzorging behalen gedurende de schooljaren 1986-1987 en 1987-1988 in het type I en gedurende de schooljaren 1986-1987, 1987-1988 en 1988-1989 in het type II.
<NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1994-06-29/39, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1993>
Art. 11bis. (Zie NOTA in TITEL) <Ingevoegd voor de Franse Gemeenschap bij BFG 1994-06-30/37, art. 1; Inwerkingtreding : 01-09-1986> In afwijking van de bepalingen van het in artikel 4 bedoelde besluit worden kandidaten die in het schooljaar 1986-1987 met goed gevolg het voorexamen hebben afgelegd, bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 27 augustus 1957 houdende instelling van het brevet van kinderverzorgster en vaststelling van de voorwaarden waaronder het wordt toegekend, geacht te voldoen aan de vereiste, met goed gevolg het 4e jaar secundair onderwijs beëindigd te hebben en genieten zij voor verdere studies alle rechtsgevolgen vandien.
Art.12. (Zie NOTA in TITEL) Het koninklijk besluit van 27 augustus 1957 houdende instelling van het brevet van kinderverzorgster en vaststelling van de voorwaarden waaronder het wordt toegekend, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 augustus 1975 en 16 mei 1980, wordt opgeheven.
Art.13. (Zie NOTA in TITEL) Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 1986.
Art. 14. (Zie NOTA in TITEL) Onze Ministers van Onderwijs en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.