27 FEBRUARI 1987. - Koninklijk besluit tot vaststelling van een vergoeding toe te kennen aan de levende donor, bedoeld in artikel 4 § 2 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen.
Art. 1-6
Artikel 1. Er worden aan de levende donor die in de voorwaarden van de artikelen 5 tot 9 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen verkeert, vergoedingen toegekend voor de kosten van geneeskundige verstrekkingen en voor de inkomstenderving tengevolge van de arbeidsongeschiktheid zoals deze gedefinieerd is in de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, en in het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen, indien de voornoemde kosten rechtstreeks uit de wegneming van organen of weefsels voortvloeien.
Art.2. De vergoedingen waarvan sprake in artikel 1 worden niet toegekend indien de levende donor aanspraak kan maken op gelijkaardige vergoedingen ingevolge een Belgische, buitenlandse of internationale wets- of reglementsbepaling.
Art.3. Het bedrag der vergoeding voor de kosten van geneeskundige verstrekkingen, wordt bepaald overeenkomstig het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering tot de zelfstandigen wordt verruimd.
Het bedrag der vergoeding voor de inkomstenderving wordt bepaald overeenkomstig het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen. De vergoeding wordt toegekend vanaf de eerste dag inkomstenderving.
Art.4. De vergoedingen worden toegekend voor een termijn van maximum drie maanden te rekenen vanaf de wegneming van de organen of weefsels.
Art.5. De kosten der vergoedingen zijn ten laste van het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu.
Art. 6. Onze Minister van Justitie, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Staatssecretaris voor Volksgezondheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.