Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

6 NOVEMBER 1987. - Koninklijk besluit betreffende de kennisgeving van bepaalde industriële activiteiten die aanleiding kunnen geven tot zware ongevallen.



Inhoudstafel:


Art. 1-4



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. De kennisgeving bedoeld bij de artikels 4 en 5 van de wet van 21 januari 1987 inzake de risico's van zware ongevallen bij bepaalde industriële activiteiten is ordelijk gestructureerd en dient te bestaan uit minstens:
  1. Een beschrijvend gedeelte.
  1.1. Beschrijving van de installatie:
  1.1.1. In haar externe kader:
  - een beschrijving van de geografische ligging en van de omgeving (verkeerswegen, beschermingszones, topografie, hydrologie, enz.):
  - gegevens omtrent de overheersende weersomstandigheden;
  - aanduiding van de aan de installatie externe gevarenbronnen die volgen uit de ligging;
  - een algemeen situatieplan van het volledig bedrijf.
  1.1.2. In haar structuur en uitrusting:
  - een plattegrond op schaal waarop de verschillende componenten van de installatie en haar toebehoren zijn aangegeven (aanvoer van energie, water, grondstoffen of enige andere elementen die onontbeerlijk zijn voor de industriële activiteiten, middelen voor opslag van grondstoffen, tussenprodukten, afgewerkte produkten en afval, middelen voor lozing van effluenten, fakkels, ontluchtingen, enz.).
  Van alle elementen die op het grondplan voorkomen dient de maximale capaciteit te worden opgegeven;
  - een beschrijving van de belangrijkste componenten van de installatie met inbegrip van de ontwerp-karakteristieken.
  1.2. Beschrijving van de procédés:
  - de fabricageschema's met de nodige uitleg;
  - de voornaamste kenmerken van de procédés;
  - een schematisch overzicht van de materiaalbalans en van de energetische balans.
  1.3. Beschrijving van de gebruikte gevaarlijke stoffen als bedoeld in de wet van 21 januari 1987:
  a) identiteit van de stof, te weten:
  - scheikundige benaming:
  CAS-nummer,naam volgens de IUPAC-nomenclatuur,andere namen;
  - empirische formule;
  - samenstelling van de stof:
  zuiverheidsgraad,voornaamste onzuiverheden en percentage daarvan;
  - beschikbare detectie- en bepalingsmethoden voor de installatie:
  beschrijving van de gebruikte methode of literatuurreferenties;
  - door de fabrikant voorgeschreven methoden en voorzorgsmaatregelen bij hantering, opslag en brand;
  - door de fabrikant voorgeschreven noodmaatregelen bij verspreiding bij ongeval;
  - mogelijkheden die de fabrikant heeft om de stof onschadelijk te maken;
  b) volledige gegevens over de gevaren van de stof of van de omgezette stof(fen) onder abnormale omstandigheden:
  - voor de mens: - onmiddellijk,- na verloop van tijd;
  - voor het milieu: - onmiddellijk,- na verloop van tijd;
  c) het stadium van de activiteit waarbij zij betrokken zijn of kunnen zijn;
  d) het opmaken van de inventaris van de hoeveelheden (orde van grootte);
  e) het chemisch en/of fysisch gedrag onder normale gebruiksomstandigheden tijdens het proces.
  Grote aandacht dient besteed te worden aan nieuwe, in de literatuur nog niet beschreven reacties;
  f) de vormen waarbij zij zich kunnen voordoen of kunnen worden omgezet onder voorzienbare abnormale omstandigheden;
  g) in voorkomend geval het mededelen van andere gevaarlijke stoffen waarvan de aanwezigheid van invloed kan zijn op het potentiële gevaar van de betrokken industriële activiteit.
  1.4. Beschrijving van het beheer van de installatie bij normaal bedrijf en in noodsituaties:
  - algemene beschrijving van de organisatie van het werk (organigram, organisatietabel, structurering van het werk, enz.);
  - gegevens betreffende het maximale aantal personen dat op het terrein werkzaam is, en vooral het personeel dat blootstaat aan gevaren;
  - een beschrijving geven van de noodplannen (aard van de bestudeerde scenario's) met inbegrip van de alarmprocedures en de ermee verband houdende veiligheidsuitrustingen.
  2. Een documentair gedeelte.
  Dit houdt in:
  a) de relevante ongevallen casuïstiek;
  b) de codes van goede praktijk, normen, standaarden en richtlijnen die gebruikt worden bij de industriële activiteiten waarvan kennis wordt gegeven.
  3. Een analytisch gedeelte.
  Een veiligheidsstudie moet uitgevoerd worden.
  Het doel hiervan is:
  - de risico's die samenhangen met de exploitatie te identificeren, te omschrijven, te situeren en in een rangorde in te delen;
  - de oorzaken en de gevolgen van die risico's te analyseren;
  - de preventiemaatregelen op te sporen;
  - en de middelen voorzien om de gevolgen te beperken.
  In de risicostudie moeten de essentiële fasen van de gebruikte methoden alsook de documenten waarnaar die verwijzen duidelijk zijn aangegeven.
  De omvang en uitwerking van de risicostudie moet rechtstreeks verband houden met de eventuele faaloorzaken.
  Deze eventuele faaloorzaken moeten in alle mogelijke voorspelbare gevallen worden opgespoord en in de analyse duidelijk worden aangetoond.
  De mogelijke gevolgen van zware ongevallen moeten worden geïdentificeerd en geëvalueerd op basis van gegevens betreffende:
  a) de emissie:
  - aard (chemisch en fysisch);
  - stroming (ogenblikkelijk, variabel in de tijd, van lange duur als initiële voorwaarde voor het volgende stadium);
  - hoeveelheid, duur;
  - plaats van de emissie;
  b) de dispersie:
  - type (wolk, zware mist, turbulente stroming, enz.);
  - de verdunning;
  - isoconcentrische dispersiecurrve bij zeer lage waarden, enz;
  - modelvorming;
  c) verbranding:
  - aard (rampzalige branden, explosieve verbranding en ontploffing van een gaswolk);
  - luchtverplaatsing (direct, primaire en secundaire projectielen, hun traject/spreiding/impact);
  d) de eventuele afwijkende reacties.
  Deze gegevens moeten geheel verwerkt worden in de risicostudie.
  4. Een gedeelte gewijd aan preventieve maatregelen en controles.
  Dit gedeelte moet omvatten:
  4.1. Een gedetailleerde en nauwkeurige beschrijving van de technische middelen die voorzien zijn om de veilige werking te waarborgen en om aan elke storing het hoofd te kunnen bieden.
  Als technische middelen kunnen aangestipt worden:
  - meet- en regelapparatuur, afsluitsystemen, noodstopinstallaties, vergrendelingsmechanismen;
  - veiligheidsklepppen, breekschijven, fakkelsystemen noodontspanningsvaten;
  - afstandscontrolesystemen: T.V.-, telefoon- en radioverbindingen, controlekameruitrusting, computerkameruitrusting, gasdetectiesystemen;
  - bedrijfsmiddelen: elektrische stroom, gas, stoom, stuurlucht, koelmedia, inertiseringsmiddelen;
  - alarm- en waarschuwingsystemen;
  - brandvoorkomingsmiddelen, brandbestrijdingsmiddelen, uitrusting voor het bekampen van gasontsnappingen, vloeistofopvangsystemen;
  - aangepaste toegangswegen.
  Uiteraard mag hier eveneens verwezen worden naar codes van goede praktijk, normen, standaarden en richtlijnen.
  4.2. Controlemaatregelen.
  4.2.1. controleprocedures in verband met de goede werking, de beschikbaarheid van de technische middelen;
  4.2.2. controleprocedures in verband met de bedrijfsparameters (druk, temperatuur, dichtheid, zuiverheidsgraad, stoechiometrische verhouding, polymerisatiegraad, hoeveelheid, aard, tijdstip van toedienen van toevoegvloeistoffen zoals katalysatoren, inhibitoren, antioxydantia);
  4.2.3. de aard en periodiciteit van de geplande bedrijfscontrolebeurten (door middel van controlelijsten, veiligheidsaudits en dergelijke), samenstelling van het controleteam.
  4.3. Organisatorische maatregelen.
  4.3.1. Beschrijving van de periodiekte doorlichting van de organisatie.
  4.3.2. Opleiding van het personeel. Instructies in verband met het productieproces (het opstarten en het stilleggen inbegrepen); de eigenschappen van de aangewende stoffen; de eigen taak en de eraan verbonden gevaren; het gedrag bij incidenten. De herzieningsprocedure van die instructies. Aard en periodiciteit van gevarensimulatieoefeningen.
  4.3.3. Bevoegdheid van het personeel. Procedures waarin de beslissingsbevoegdheden en de veiligheidstaken van het personeel ondubbelzinnig en duidelijk vastgelegd zijn.
  4.3.4. Personeelsbezetting.
  De minimale bezetting van bedienings- en onderhoudspersoneel, zodanig dat steeds onder veilige arbeidsomstandigheden kan gewerkt worden;
  Procedures in verband met uitwisseling van informatie bij ploegenwisseling en in verband met de vaststelling van het aantal personeelsleden bij eventuele storingen.
  4.4. Maatregelen om foutieve bedieningen te vermijden.
  4.4.1. Procedure en/of voorschriften in verband met ergonomische doelmatige vormgeving, veilige bereikbaarheid, goede zichtbaarheid, eenluidige en duidelijke aanduiding van bedienings- en meetinstrumentatie en in verband met het vermijden van het omwisselen van stoffen (etikettering, monstername, ingangscontrole, verpakking, aansluitpunten, enz.).
  Indien de procedures of voorschriften te omslachtig zijn wordt er op een duidelijke wijze naar gerefereerd.
  4.4.2. Communicatiemiddelen voor het bedieningspersoneel.
  4.4.3. Vergrendelingssystemen.
  4.5. De veiligheidsmaatregelen genomen bij onderhouds- en herstellingswerkzaamheden.
  - de werkmethodes naargelang de aard en de omvang van de werken;
  - de programma's voor het preventief onderhoud, voor periodieke keuringen, voor beproevingen van al wat vanuit veiligheidstechnisch oogpunt belangrijk is;
  - de procedure om wijzigingen aan veiligheidstechnisch belangrijke installatiedelen mede te delen aan het personeel;
  - de manier waarop eventueel vreemd personeel, dat in het bedrijf werkzaamheden uitvoert, de nodige onderrichtingen gegeven wordt om verkeerde handelingen of gevaar voor ongevallen te vermijden.

Art.2. Bij het opmaken van de kennisgeving op verantwoording van de fabrikant dient op de meest aangepaste manier gebruik gemaakt te worden van de meest recente kennis op het gebied van de risicostudie.

Art.3. De kennisgeving bedoeld in artikel 4, § 1, van de wet van 21 januari 1987 gebeurt ten minste drie maanden voor dat met de industriële activiteit of met de opslag wordt begonnen.
  Onverminderd de bepalingen van artikel 4, § 2, van de wet van 21 januari 1987, worden de kennisgevingen bedoeld in de artikelen 4 en 5 van dezelfde wet ten minste elke tien jaar herzien.

Art. 4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Staatssecretaris voor Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.