23 SEPTEMBER 1987. - Koninklijk besluit houdende het tuchtreglement van de leden van het auditoraat, het coördinatiebureau en de griffie van de Raad van State.
Art. 1-7
Artikel 1. De leden van het auditoraat die hun plichten verzuimen, worden vermaand of berispt door de auditeur-generaal; deze laatste kan zijnertijds worden vermaand of berispt door de Minister van Binnenlandse Zaken.
De leden van het coördinatiebureau die hun plichten verzuimen, worden vermaand of berispt door de eerste voorzitter.
Art.2. De afdelingsgriffier en de griffiers die hun plichten verzuimen, worden vermaand of berispt door de hoofdgriffier.
De hoofdgriffier wordt vermaand of berispt door de eerste voorzitter.
Art.3. Aan de schorsingsstraf zit inhouding van wedde vast.
Art.4. § 1. Geen vermaning noch berisping kan worden gegeven dan nadat de erdoor beoogde persoon door de overheid, die bevoegd is om die straffen op te leggen, is gehoord of verzocht is om zich te verdedigen.
§ 2. Schorsing en ontslag als bepaald in artikel 71, § 5, tweede lid, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State kunnen niet worden voorgesteld dan nadat de erdoor beoogde persoon hetzij door de auditeur-generaal hetzij door de eerste voorzitter is gehoord of verzocht is om zich te verdedigen.
§ 3. Geen schorsing noch ontslag kan worden uitgesproken dan nadat de erdoor beoogde persoon door de Minister van Binnenlandse Zaken is gehoord of verzocht is om zich te verdedigen.
§ 4. Elke beslissing waarbij een tuchtstraf wordt opgelegd wordt met redenen omkleed.
Art.5. Worden zij vervolgd wegens misdaad of wanbedrijf of op tuchtrechtelijk gebied, dan kunnen de leden van het auditoraat, het coördinatiebureau en de griffie, wanneer het belang van de dienst het vereist, bij ordemaatregel in hun ambt worden geschorst zolang de vervolging duurt en totdat de eindbeslissing is gevallen.
Ten aanzien van de auditeur-generaal wordt de schorsing bij ordemaatregel uitgesproken door de Minister van Binnenlandse Zaken, die zijn beslissing aan de eerste voorzitter van de Raad van State ter kennis brengt.
Ten aanzien van de leden van het auditoraat behoort de uitspraak aan de auditeur-generaal, die ze aan de Minister van Binnenlandse Zaken en de eerste voorzitter van de Raad van State ter kennis brengt.
Ten aanzien van de leden van het coördinatiebureau en de griffie behoort de uitspraak aan de eerste voorzitter, die ze ter kennis brengt van de Minister van Binnenlandse Zaken en de auditeur-generaal.
De schorsing bij ordemaatregel wordt uitgesproken voor de tijd van één maand en kan daarna van maand tot maand verlengd worden totdat een eindbeslissing intreedt.
De Minister van Binnenlandse Zaken kan, de auditeur-generaal of de eerste voorzitter gehoord, al naargelang het gaat om een lid van het auditoraat of een lid van het coördinatiebureau of de griffie, besluiten dat aan die maatregel gedurende de gehele of gedeeltelijke duur ervan voorlopige inhouding van de wedde zal vastzitten. Die inhouding mag niet groter zijn dan de helft van de wedde.
Art.6. Het Regentsbesluit van 10 januari 1950 houdende het tuchtreglement voor de leden van het auditoraat, de griffie en het coördinatiebureau van de Raad van State wordt opgeheven.
Art. 7. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Openbaar Ambt is belast met de uitvoering van dit besluit.