18 FEBRUARI 1986. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van Verordening (E.E.G.) nr. 56/83 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1982 inzake de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst betreffende internationaal ongeregeld personenvervoer over de weg met autobussen (A.S.O.R.).
Art. 1-12
Artikel 1. In de zin van dit besluit :
1° wordt onder de Overeenkomst verstaan de overeenkomst betreffende internationaal ongeregeld personenvervoer over de weg met autobussen (A.S.O.R.);
2° wordt onder de Verordening verstaan de Verordening (E.E.G.) nr. 56/83 van de Raad van 16 december 1982 inzake de tenuitvoerlegging van de overeenkomst betreffende internationaal ongeregeld personenvervoer over de weg met autobussen (A.S.O.R.).
Art.2. Voor de toepassing van artikel 2, § 2, artikel 4, § 4, de artikelen 6 en 10, aikel 13, § 1 en artikel 14 van de Overeenkomst alsook voor de toepassing van artikel 1 van de Verordening, is de bevoegde instantie de Minister van Verkeerswezen of zijn gemachtigde.
Art.3. De Minister van Verkeerswezen of zijn gemachtigde erkent de instellingen die belast zijn met het afgeven van de documenten, bedoeld in artikel 6 van de Overeenkomst en in de artikelen 1 en 3 van de Verordening.
De Minister van Verkeerswezen stelt de erkenningsvoorwaarden vast.
Art.4. § 1. Het in artikel 7 van de Overeenkomst bedoelde reisbladenboekje is twee jaar geldig vanaf de datum van afgifte ervan.
§ 2. Het reisbladenboekje alsook de gebruikte reisbladen moeten op de bedrijfszetel van de vervoerder worden bewaard gedurende drie jaar na het jaar waarin de laatste ingeschreven reis heeft plaatsgehad.
Gedurende de in het eerste lid bepaalde termijn moeten het boekje en de reisbladen op iedere vordering van de met de controle belaste ambtenaren en beambten kunnen worden voorgelegd.
Art.5. Voor het in artikel 5, § 3 van de Overeenkomst en in artikel 2 van de Verordening bedoelde ongeregeld vervoer is een door de Minister van Verkeerswezen of door zijn gemachtigde afgegeven vervoervergunning vereist.
De vervoervergunning moet gedurende de gehele duur van de reis waarvoor zij is opgemaakt in het voertuig aanwezig zijn. Zij moet worden voorgelegd op iedere vordering van de ambtenaren en beambten die met het opsporen van de overtredingen belast zijn.
Art.6. Bij weigering of intrekking van de vervoervergunning wordt de betrokkene op zijn verzoek, in persoon of bij monde van een gevolmachtigde, houder van de stukken, met het oog op het doen gelden van zijn rechten gehoord door de Minister van Verkeerswezen of diens gemachtigde. Dat verzoek heeft geen schorsende kracht.
Art.7. Wanneer de houder van een in artikel 5 bedoelde vervoervergunning door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing veroordeeld is wegens overtreding van de bepalingen van de Overeenkomst, kan de Minister van Verkeerswezen of zijn gemachtigde die vergunning tijdelijk of definitief intrekken met toepassing van de regels die gesteld zijn in artikel 22 van de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en met autocars, en in de artikel 19 en 20 van het reglement houdende algemene voorwaarden betreffende de openbare autobusdiensten, de tijdelijke autobusdiensten, de bijzondere autobusdiensten en de autocardiensten, gevoegd bij het besluit van de Regent van 20 september 1947.
Het eerste lid is toepasselijk op de rechtspersoon die houder is van de vervoervergunning wanneer de persoon die met het dagelijks bestuur van de rechtspersoon belast is, is veroordeeld in de omstandigheden bedoeld in dat lid.
Art.8. De vervoerder moet de statistische gegevens verstrekken die hem door de Minister van Verkeerswezen of zijn gemachtigde gevraagd worden.
Art.9. Artikel 2 van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg of de waterweg is toepasselijk bij overtreding van de bepalingen van de Overeenkomst, en van die van dit besluit.
De in België vastgestelde overtredingen zijn er strafbaar, zelfs al werden zij begaan op het grondgebied van een ander Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap door personen die in het Rijk verblijf houden.
Art.10. Met het opsporen van de in artikel 9 bedoelde overtredingen, overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg of de waterweg worden belast :
1. het personeel van de Rijkswacht;
2. de ambtenaren en agenten van de plaatselijke politie;
3. de ambtenaren en beambten van het Bestuur van het Vervoer die met een mandaat van gerechtelijke politie belast zijn;
4. de ambtenaren en beambten van het Hoog Comité van Toezicht die met een mandaat van gerechtelijke politie belast zijn;
5. de ingenieurs en conducteurs van Bruggen en Wegen en de ambtenaren en beambten in actieve dienst der provinciale wegdiensten, behalve het kantoorpersoneel;
6. de kantonniers en ander voor het toezicht op de openbare weg aangesteld personeel;
7. het douanepersoneel bij de uitoefening van zijn dienst;
8. de sociale inspecteurs en adjunct-inspecteurs van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
Art.11. Dit besluit treedt in werking dertig dagen na de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 12. Onze Minister van Verkeerswezen is belast met de uitvoering van dit besluit.