17 NOVEMBER 1986. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de wijze van berekening van de vergoeding verschuldigd aan de leerlingen in de ondernemingen die tot het ressort van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk behoren.
Art. 1-7
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de patroons en op de leerlingen die ingevolge de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst een leerovereenkomst hebben gesloten in de ondernemingen die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk.
Art.2. De in artikel 1 bedoelde leerling heeft ten laste van de patroon recht op een uurvergoeding waarvan het bedrag bekomen wordt door 80 pct. van het op 1 oktober 1985 geldende gemiddeld minimum maandinkomen, zoals dat werd vastgesteld op grond van bij koninklijk besluit van 9 september 1975 algemeen verbindende collectieve arbeidsovereenkomst nr. 23 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, te delen door de gemiddelde maandelijkse arbeidsduur die van toepassing is in de ondernemingen die tot de sector textielnijverheid en breiwerk behoren.
Art.3. De in artikel 2 bedoelde vergoeding is aan het indexcijfer van de consumptieprijzen gekoppeld en evolueert overeenkomstig de bepalingen van de in het paritair comité voor de textielnijverheid en het breiwerk gesloten collectieve arbeidsovereenkomst van 13 december 1974 houdende ordening van de collectieve arbeidsovereenkomsten waarbij de lonen in de textielnijverheid en het breiwerk aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld.
Op 1 oktober 1985 bedraagt de in artikel 2 bedoelde uurvergoeding 158,85 F en staat zij tegenover de indexschijf 129,658-132,250.
Art.4. De in artikel 2 bedoelde vergoeding wordt betaald voor ieder uur dat in de onderneming wordt doorgebracht en dat besteed wordt aan het opdoen van de praktische kennis waardoor de leerling de geschiktheid krijgt die vereist is om het gekozen beroep uit te oefenen.
Art.5. Onverminderd de toepassing van artikel 3 is de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de hele duur van de leertijd aan de leerling verschuldigd, ongeacht de leeftijd die hij heeft wanneer hij leerling wordt.
Art.6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1985.
Art. 7. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.