20 MEI 1986. _ Koninklijk besluit houdende regeling van het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst bij de koopvaardij.
HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied en begripsomschrijvingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. De leerovereenkomst in de koopvaardij.
Afdeling 1. Algemene bepalingen.
Art. 3-17
Afdeling 2. Verplichting van de partijen.
Art. 18-30
Afdeling 3. Schorsing van de uitvoering van de leerovereenkomst.
Art. 31-34
Afdeling 4. Einde van de leerovereenkomst en van de uitvoeringsovereenkomst.
Art. 35-44
HOOFDSTUK III. Organisatie van de leertijd.
Art. 45-51
HOOFDSTUK IV. Slot- en wijzigingsbepalingen.
Art. 52-54
HOOFDSTUK I. _ Toepassingsgebied en begripsomschrijvingen.
Artikel 1. Dit besluit regelt het leerlingenwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst bij de ondernemingen die tot het ressort van het Paritair Comité voor de koopvaardij behoren.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder :
1° algemene en aanvullende theoretische opleiding, de opleiding aan wal zoals omschreven bij de artikelen 45 en 46;
2° praktische opleiding, de opleiding aan boord van zeeschepen zoals omschreven bij de artikelen 45 en 46;
3° de wet van 5 juni 1928, de wet van 5 juni 1928 houdende regeling van de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst;
4° patroon,
a) tijdens de algemene en aanvullende theoretische opleiding, de vereniging zonder winstgevend doel "Centrum voor Vorming van Zeelieden", verder het Centrum of de patroon genaamd waarvan de statuten in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad van 3 augustus 1978 zijn verschenen;
b) tijdens de praktische opleiding, de vereniging zonder winstgevend doel "Bureau voor Arbeidsbemiddeling voor Zeelieden", verder het Bureau of de patroon genaamd, opgericht als plaatsingskantoor ter uitvoering van artikel 11, 1° van de wet van 5 juni 1928 en waarvan de statuten in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad van 8 januari 1976 zijn verschenen;
5° het paritair comité, het Paritair Comité voor de koopvaardij;
6° het paritair leercomité, het Paritair leercomité voor de koopvaardij, bedoeld door artikel 47;
7° de Minister, de Minister die de arbeid in zijn bevoegdheid heeft;
8° de Pool, de Pool van de zeelieden ter koopvaardij, opgericht bij artikel 1 van de wet van 25 februari 1964 houdende inrichting van een Pool van de zeelieden ter koopvaardij;
9° het Fonds, het fonds voor bestaanszekerheid, "Bedrijfsfonds voor de Koopvaardij" genaamd, opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 mei 1980, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 5 december 1980;
10° de uitbetalingsinstellingen, de particuliere uitbetalingsinstellingen en de Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen, bedoeld bij artikel 77 van het koninklijk besluit van 9 april 1965 betreffende de Pool van de zeelieden ter koopvaardij;
11° de reders, de reders zoals omschreven bij artikel 1, 1° van de wet van 5 juni 1928 op wier schip een leerling aanmonstert tijdens de praktische opleiding;
12° het opleidingsprogramma, het bij artikel 49 bedoelde opleidingsprogramma;
13° de uitvoeringsovereenkomst, de bij artikel 3, derde lid bedoelde overeenkomst.
HOOFDSTUK II. _ De leerovereenkomst in de koopvaardij.
Afdeling 1. _ Algemene bepalingen.
Art.3. De leerovereenkomst is een overeenkomst voor bepaalde tijd waarbij de patroon de verbintenis aangaat de leerling een opleiding te laten verstrekken met het oog op het uitoefenen van het gekozen beroep en waarbij de leerling zich ertoe verbindt de praktijk van het beroep onder het gezag van de patroon, zijn lasthebbers of aangestelden aan te leren en onder het toezicht van die lasthebbers en aangestelden de voor zijn opleiding noodzakelijke leergangen te volgen.
De leerovereenkomst heeft slechts uitwerking vanaf het tijdstip dat de leerling in de Pool is ingeschreven.
Ter uitvoering van de leerovereenkomst tijdens de praktische opleiding, sluit de leerling met het Bureau een uitvoeringsovereenkomst telkens hij op een schip aanmonstert om er gedurende een zeereis voormelde opleiding te ontvangen.
Art.4. Onverminderd de bepalingen van dit besluit, zijn tevens de bepalingen van de hiernavermelde wetten en van hun uitvoeringsbesluiten van toepassing :
1° de wet van 25 februari 1964 houdende inrichting van een Pool van de zeelieden ter koopvaardij tijdens de gehele duur van de leerovereenkomst;
2° de wet van 5 juni 1928 tijdens de praktische opleiding;
3° de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het tucht- en strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij tijdens de praktische opleiding.
Voor de toepassing van de bij het eerste lid bedoelde wetten, worden de leerlingen met zeelieden en de leerovereenkomst met een arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst gelijkgesteld.
Art.5. De persoon die in de hoedanigheid van leerling een leerovereenkomst wenst aan te gaan mag niet meer aan de leerplicht onderworpen zijn.
Behoudens individuele afwijkingen, toegestaan door het paritair leercomité, kan die persoon geen leerovereenkomst meer aangaan na de leeftijd van achttien jaar bereikt te hebben.
Art.6. De leerovereenkomst kan enkel gesloten worden voor beroepen, aangeduid overeenkomstig artikel 48, zo niet wordt die leerovereenkomst aangezien als een arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst.
De persoon die met succes een volledige opleidingscyclus heeft beëindigd voor een beroep, waarvoor een leerovereenkomst kan gesloten worden, kan voor dit beroep geen nieuwe leerovereenkomst meer afsluiten, tenzij voormelde opleidingscyclus betrekking had op de zeevisserij of de binnenscheepvaart.
Art.7. Onverminderd de bepaling van artikel 52, moet de leerovereenkomst voor elke leerling afzonderlijk en schriftelijk worden vastgesteld uiterlijk op het tijdstip waarop de leerling in dienst treedt.
Art.8. Na advies van het paritair comité, stelt de Minister het model van leerovereenkomst en van uitvoeringsovereenkomst in de koopvaardij vast.
Art.9. Onverminderd de bepalingen van artikel 6, is elke leerovereenkomst, waarbij een patroon een leerling in dienst neemt om hem een opleiding te verstrekken, nietig indien zij niet is gesloten overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Art.10. De nietigheid van de leerovereenkomst, bedoeld bij artikel 9, kan niet worden ingeroepen ten aanzien van de rechten van de leerling die voortvloeien uit de toepassing van dit besluit en van de bij artikel 4 bedoelde wetten en besluiten.
Hetzelfde geldt wanneer de nietigheid van de leerovereenkomst voortvloeit uit een inbreuk op de bepalingen die de arbeidsverhoudingen regelen of uit de uitvoering van praktische taken in de speelzalen.
Art.11. Alle bedingen in de leerovereenkomst, strijdig met de bepalingen van dit besluit en van zijn uitvoeringsbesluiten, zijn nietig voor zover zij ertoe strekken de rechten van de leerlingen in te korten of hun verplichtingen te verzwaren.
Art.12. De persoon die de leeftijd van achttien jaar bereikt heeft, is rechtsbekwaam om alleen een leerovereenkomst te sluiten en te beëindigen en om zelf als eiser of verweerder in rechte op te treden voor de geschillen betreffende deze leerovereenkomst. De jongere die de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt is, met uitdrukkelijke of stilzwijgende machtiging van zijn vader of van zijn moeder of van zijn voogd, rechtsbekwaam een leerovereenkomst te sluiten en te beëindigen.
Bij ontstentenis van die machtiging kan de jeugdrechtbank die verlenen op verzoek van het Openbaar Ministerie of van een familielid. De vader, de moeder of de voogd wordt vooraf gehoord of opgeroepen.
Art.13. De leerovereenkomst bevat een beding van proeftijd. De proeftijd duurt drie maanden.
Art.14. Onverminderd het bepaalde in artikel 35, § 1, 1°, bedraagt de duur van de leerovereenkomst twee jaar.
Indien naar het oordeel van het paritair leercomité, het aanleren van een beroep het vereist, kan de leerling een tweede leerovereenkomst van één jaar sluiten met dezelfde patroon, zonder beding van proeftijd.
Art.15. De leerlingen en de patroon mogen zich niet vooraf verbinden geschillen die uit de leerovereenkomst kunnen ontstaan aan scheidsrechters voor te leggen.
Art.16. Onverminderd het bepaalde in artikel 12, kan de rechter die bevoegd is om kennis te nemen van de geschillen betreffende de in dit besluit bedoelde leerovereenkomst, een voogd ad hoc aanstellen om de verhinderde wettelijke vertegenwoordiger in het geding te vervangen.
Art.17. De rechtsvorderingen die uit de leerovereenkomst ontstaan verjaren één jaar na het eindigen van deze leerovereenkomst of vijf jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan, zonder dat deze termijn één jaar na het eindigen van deze leerovereenkomst mag overschrijden.
Afdeling 2. _ Verplichting van de partijen.
Art.18. De patroon en diens lasthebbers en aangestelden enerzijds en de leerling anderzijds zijn elkaar eerbied en achting verschuldigd.
Gedurende de uitvoering van de leerovereenkomst moeten zij de welvoeglijkheid en de goede zeden in acht nemen en doen in acht nemen.
Art.19. De leerling is verplicht :
1° zijn taken zorgvuldig, eerlijk en nauwkeurig te verrichten, op tijd, plaats en wijze zoals is overeengekomen;
2° de vorming te volgen en zich aan te melden voor de proeven die overeenkomstig dit besluit worden georganiseerd;
3° te handelen volgens de bevelen en de instructies die hem worden gegeven door de patroon, zijn lasthebbers of zijn aangestelden, met het oog op de uitvoering van de leerovereenkomst;
4° zowel gedurende de leerovereenkomst als na het beëindigen daarvan, zich ervan te onthouden :
a) fabrieksgeheimen, zakengeheimen of geheimen in verband met persoonlijke of vertrouwelijke aangelegenheden waarvan hij door zijn opleiding kennis kan krijgen, bekend te maken;
b) daden van oneerlijke concurrentie te verrichten of daaraan mede te werken;
5° zich te onthouden van al wat schade kan berokkenen aan zijn eigen veiligheid, aan die van zijn medeleerlingen en medewerknemers, aan die van de patroon, zijn lasthebbers of aangestelden of aan die van derden en zich inzonderheid te onderwerpen aan de voor het beroep geldende maatregelen inzake veiligheid en gezondheid;
6° het hem toevertrouwde arbeidsgereedschap en de ongebruikte grondstoffen in goede staat aan de patroon, zijn lasthebbers of aangestelden terug te bezorgen.
Art.20. Ingeval de leerling bij de uitvoering van zijn leerovereenkomst de patroon, zijn lasthebbers of aangestelden, of derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor bedrog en zware schuld.
Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.
Op straffe van nietigheid mag niet worden afgeweken van de bij het eerste en het tweede lid vastgestelde aansprakelijkheid, tenzij, en alleen wat de aansprakelijkheid tegenover de patroon, zijn lasthebbers of aangestelden betreft, bij een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.
In de voorwaarden bepaald bij artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, kunnen de patroon, zijn lasthebbers of aangestelden de krachtens dit artikel verschuldigde vergoedingen en schadeloosstellingen, die na de feiten met de leerling zijn overeengekomen of door de rechter zijn vastgesteld, enkel inhouden op de aan de leerling ter uitvoering van de leerovereenkomst te betalen vergoeding.
Art.21. De leerling is niet verantwoordelijk voor de beschadigingen of de sleet, toe te schrijven aan het regelmatig gebruik van het voorwerp noch voor het toevallig verlies ervan.
Is het werk eenmaal in ontvangst genomen, dan is hij niet meer aansprakelijk voor het gebrekkig werk.
Art.22. Het Centrum onderwerpt de leerling vóór diens indiensttreding aan een geneeskundig onderzoek.
Dit onderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig dezelfde procedure en met inachtneming van dezelfde lichamelijke vereisten als die welke gelden voor de inschrijving in de Pool.
De leerovereenkomst heeft slechts uitwerking vanaf het ogenblik dat de leerling lichamelijk geschikt wordt bevonden voor de uitoefening van het beroep waarvoor de leertijd werd aangevat.
Art.23. § 1. Het Centrum, het Bureau of hun lasthebbers of aangestelden zijn verplicht :
1° erover te waken dat de leerling de opleiding ontvangt, zoals bepaald door de leerovereenkomst en het opleidingsprogramma, ten einde hem voor te bereiden op de uitoefening van het door hem gekozen beroep; ten aanzien van het Bureau dient bij deze verplichting rekening gehouden te worden met de praktische mogelijkheden van bescheping;
2° erover te waken dat de leerling behoorlijk gehuisvest en hem gezond en voldoende voedsel verstrekt wordt, ingeval zij de verbintenis hebben aangegaan de leerling kost en inwoning te verschaffen;
3° de leerling de nodige tijd te geven om zijn geloofsplichten en zijn burgerlijke plichten te vervullen;
4° de nodige zorg en aandacht te wijden aan het onthaal van de leerlingen;
5° als een goed huisvader te zorgen voor het arbeidsgereedschap dat aan de leerling toebehoort alsmede voor de persoonlijke voorwerpen welke door deze laatste in bewaring moeten worden gegeven; in geen geval mogen ze dat arbeidsgereedschap of die persoonlijke voorwerpen weigeren terug te geven.
§ 2. Het Centrum en diens lasthebbers of aangestelden zijn bovendien verplicht :
1° de aanvraag tot inschrijving in de Pool namens de leerling in te dienen;
2° de leerling in staat te stellen de voor zijn algemene en aanvullende theoretische opleiding noodzakelijke leergangen te volgen;
3° erover te waken dat het Fonds de bij artikel 24, eerste lid bedoelde vergoeding betaalt op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen.
§ 3. Het Bureau en diens lasthebbers of aangestelden zijn bovendien verplicht :
1° de leerling de voor zijn praktische opleiding noodzakelijke taken te laten verrichten overeenkomstig het opleidingsprogramma en in overeenstemming met de bepalingen van de arbeidswet van 16 maart 1971 en van het koninklijk besluit van 16 september 1966 tot bepaling van de arbeidsduur van het varend personeel in de koopvaardij; inzonderheid, zo de omstandigheden dit vereisen, door de voor het aanleren van het beroep nodige hulp, hulpmiddelen en grondstoffen ter beschikking te stellen;
2° ervoor te zorgen dat de praktische opleiding in behoorlijke omstandigheden gebeurt, meer bepaald dat de voorschriften van de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid der schepen en van haar uitvoeringsbesluiten worden nageleefd ten overstaan van de leerling die, voor de toepassing ervan, met een bemanningslid wordt gelijkgesteld;
3° de leerling tijdens de praktische opleiding geen taken te doen verrichten die vreemd zijn aan het beroep waarvoor hij wordt gevormd, geen vormende waarde hebben, schadelijk kunnen zijn of die krachtens wettelijke en reglementaire bepalingen aan jonge werknemers van dezelfde leeftijd verboden zijn;
4° erover te waken dat :
a) de reders de bij artikel 24, tweede lid bedoelde vergoeding betalen op de wijze, tijd en plaats zoals bepaald bij de wet van 5 juni 1928;
b) de uitbetalingsinstellingen het bij artikel 24, derde lid bedoelde wachtgeld en het Fonds de bij artikel 24, vierde lid bedoelde vergoeding uitbetalen.
Art.24. Tijdens de algemene en aanvullende theoretische opleiding ontvangt de leerling van het Fonds een dagvergoeding waarvan het bedrag door het paritair comité wordt vastgesteld.
Tijdens de praktische opleiding ontvangt de leerling van de reders een vergoeding, gage genaamd, waarvan het bedrag overeenstemt met de standaardgage, bepaald volgens de loonschaal die van toepassing is in de koopvaardij en waarop een zeeman wiens vakbekwaamheid de leerling beoogt te bereiken, aanspraak kan maken.
Evenwel, wanneer er tijdens de praktische opleiding geen mogelijkheid van bescheping is, ontvangt de leerling van de uitbetalingsinstellingen een wachtgeld overeenkomstig de bepalingen van titel III van het koninklijk besluit van 9 april 1965 betreffende de Pool van zeelieden ter koopvaardij.
Indien de leerling nog geen aanspraak op wachtgeld kan maken, ontvangt hij van het Fonds de bij het eerste lid bedoelde vergoeding.
De bij het eerste en tweede lid bedoelde vergoedingen worden als loon aanzien voor de toepassing van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Art.25. De leerling mag niet tegen prestatieloon worden vergoed.
Art.26. Het Fonds, de reders en de uitbetalingsinstellingen stellen de minderjarige leerling op geldige wijze zijn vergoeding of wachtgeld ter hand, tenzij verzet is gedaan door de vader, de moeder of de voogd van de minderjarige leerling die geen achttien jaar is.
Art.27. Indien het belang van de minderjarige dit vereist, kan de jeugdrechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie of van een lid van de familie de minderjarige machtigen de vergoeding of het wachtgeld te ontvangen en er geheel of gedeeltelijk over te beschikken of voor hem een te allen tijde afzetbare bijzondere voogd aanstellen, gelast over deze vergoeding of wachtgeld te beschikken voor de behoeften van de onmondige. De vader, de moeder of de voogd worden vooraf gehoord of opgeroepen.
Art.28. Bij het einde van de leerovereenkomst is het Centrum verplicht de leerling een getuigschrift te overhandigen waarop enkel de begin- en de einddatum van de leerovereenkomst en de aard van de verrichte taken worden vermeld.
Dat getuigschrift mag geen enkele andere vermelding bevatten, tenzij op uitdrukkelijk verzoek van de leerling.
Art.29. De patroon, diens lasthebbers of aangestelden zijn aansprakelijk voor het gebrekkig werk, te wijten aan de slechte hoedanigheid van de door hen geleverde grondstoffen, gegevens, gereedschappen of apparatuur.
Art.30. Het is de patroon verboden van de leerling een borgtocht te eisen om de nakoming van de verplichtingen van de leerling te waarborgen.
Worden, zoals bepaald door artikel 31, tweede lid van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst, gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van zesentwintig tot vijfhonderd frank of met één van die straffen alleen :
1° de patroon die, in strijd met het eerste lid, het storten van een borgtocht eist;
2° de patroon die als voorwaarde voor het in dienst nemen van een leerling de verplichting oplegt aandelen, deelbewijzen of welke obligaties dan ook aan te kopen, erop in te schrijven of te deponeren of voor het even welke reden geldsommen te overhandigen.
De patroon is bovendien verplicht de ten onrechte van de leerling ontvangen sommen aan de leerling terug te betalen.
Afdeling 3. _ Schorsing van de uitvoering van de leerovereenkomst.
Art.31. Tijdens de algemene en aanvullende theoretische opleiding wordt de uitvoering van de leerovereenkomst geschorst onder de voorwaarden en in de gevallen bepaald bij de artikelen 26, 27, 28, 2° en 5°, 30 en 31 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Gedurende de schorsing van de uitvoering van de leerovereenkomst geniet de leerling, wat zijn vergoeding betreft, de voor de werklieden voorziene waarborgen inzake loon.
Art.32. Tijdens de praktische opleiding wordt de uitvoering van de leerovereenkomst geschorst :
1° wanneer de leerling na het begin van de reis ziek of gekwetst wordt;
2° door het verlies, de officieel vastgestelde onzeewaardigheid, het nemen of het opbrengen van het schip;
3° door overmacht, wanneer deze tot gevolg heeft dat de uitvoering van de leerovereenkomst niet voorgoed onmogelijk wordt;
4° tijdens de dagen waarop de leerling jaarlijkse vakantie neemt;
5° wanneer de leerling of de kapitein de uitvoeringsovereenkomst beëindigt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 36, § 2 of 37, § 2;
6° wanneer de uitvoeringsovereenkomst beëindigt wordt bij toepassing van artikel 35, § 2, 8°.
Gedurende de schorsing van de uitvoering van de leerovereenkomst geniet de leerling, wat zijn vergoeding en de kosten van terugzending naar de haven van inscheping betreft, de waarborgen bepaald voor zeelieden ter koopvaardij.
Art.33. Onverminderd de bepalingen van artikel 38 en na gunstig advies van het paritair leercomité, wordt de duur van de leerovereenkomst waarvan de uitvoering geschorst is geweest, verlengd met een tijd gelijk aan die van de schorsing.
Art.34. Het Fonds en de reders kunnen tegen derden die aansprakelijk zijn voor de ongevallen, de arbeidsongevallen, de ongevallen op de weg naar of van het werk en de beroepsziekten die een schorsing van de uitvoering van de leerovereenkomst hebben veroorzaakt, een rechtsvordering instellen tot terugbetaling van de vergoeding die aan het slachtoffer is betaald en van de sociale bijdragen waartoe zij door een wet of door een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst zijn gehouden.
Afdeling 4. _ Einde van de leerovereenkomst en van de uitvoeringsovereenkomst.
Art.35. § 1. Behoudens de algemene wijzen waarop de verbintenissen tenietgaan, neemt de leerovereenkomst een einde :
1° door de afloop van de termijn; indien deze termijn afloopt gedurende een zeereis tijdens de praktische opleiding, dan neemt de leerovereenkomst evenwel pas een einde bij de aankomst van het schip in de eerste aanleghaven;
2° door de dood van de leerling;
3° door overmacht, wanneer deze tot gevolg heeft dat de uitvoering van de leerovereenkomst voorgoed onmogelijk wordt;
4° ingevolge regelmatige opzegging door de leerling of door het Centrum;
5° in geval van beëindiging om een dringende reden door de leerling of door het Centrum;
6° wanneer de uitvoeringsovereenkomst beëindigd wordt in de bij § 2, 6° en 7° bedoelde gevallen;
7° wanneer het Centrum, zijn lasthebbers of aangestelden de verplichtingen niet nakomen die hen zijn opgelegd door artikel 23 of door het opleidingsprogramma;
8° bij beslissing van het paritair leercomité overeenkomstig de bepalingen van artikel 39.
§ 2. Behoudens de algemene wijzen waarop de verbintenissen tenietgaan, neemt de uitvoeringsovereenkomst een einde :
1° door de afloop van de termijn;
2° door de dood van de leerling;
3° door overmacht, wanneer deze tot gevolg heeft dat de uitvoering van de uitvoeringsovereenkomst voorgoed onmogelijk wordt, ondermeer door het verlies, de officieel vastgestelde onzeewaardigheid, het nemen of het opbrengen van het schip;
4° ingevolge regelmatige opzegging door de leerling of door de kapitein;
5° in geval van beëindiging om een dringende reden door de leerling of door de kapitein;
6° door het in hechtenis nemen van de leerling tijdens de praktische opleiding als dader of medeplichtige van een misdrijf;
7° bij toepassing van artikel 30 van de wet van 5 juni 1928;
8° wanneer het Bureau, zijn lasthebbers of aangestelden de verplichtingen niet nakomen die hen zijn opgelegd door artikel 23 of door het opleidingsprogramma.
§ 3. Bij ontbinding van het Centrum en/of het Bureau zijn het Centrum en/of het Bureau verplicht hun verbintenissen na te komen tot de afloop van de termijn van de lopende leerovereenkomsten; ingeval het Centrum of het Bureau overgenomen of opgeslorpt wordt door of samensmelt met een andere vereniging met rechtspersoonlijkheid, is die vereniging ertoe gehouden de door het Centrum en/of het Bureau ten aanzien van de leerling aangegane verbintenissen na te komen.
Art.36. § 1. Tijdens de algemene en aanvullende theoretische opleiding kan het Centrum of de leerling de leerovereenkomst door opzegging beëindigen.
De opzeggingstermijn is vastgesteld op veertien dagen wanneer de opzegging van het Centrum uitgaat en op zeven dagen wanneer de opzegging van de leerling uitgaat.
Die opzeggingstermijn gaat in op de dag volgend op die waarop de opzegging werd gegeven. Wanneer de opzegging tijdens de eerste maand van de proeftijd wordt gegeven, dan heeft de beëindiging van de leerovereenkomst ten vroegste uitwerking op de laatste dag van die maand.
Op straffe van nietigheid geschiedt de kennisgeving van de opzegging door afgifte aan de andere partij van een geschrift waarin het begin en de duur van de opzeggingstermijn zijn aangegeven.
De handtekening van deze partij op het duplicaat van dit geschrift geldt enkel als bericht van ontvangst van de kennisgeving.
De kennisgeving kan ook geschieden bij een ter post aangetekende brief, die uitwerking heeft de derde werkdag na de datum van verzending of bij gerechtsdeurwaardersexploot.
Gedurende de opzeggingstermijn mag de leerling gedurende twee halve dagen per week afwezig zijn, met behoud van zijn recht op vergoeding, om een nieuwe patroon of een werkgever te zoeken.
§ 2. Tijdens de praktische opleiding kan de leerling de leerovereenkomst of de uitvoeringsovereenkomst en de kapitein de uitvoeringsovereenkomst beëindigen, overeenkomstig de bepalingen van artikelen 92, eerste en tweede lid, 95 en 96 van de wet van 5 juni 1928.
Art.37. § 1. Tijdens de algemene en aanvullende theoretische opleiding, kan het Centrum of de leerling de leerovereenkomst beëindigen, zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn, om een dringende reden die aan het oordeel van de rechter wordt overgelaten en onverminderd alle eventuele schadeloosstellingen.
Onder dringende reden wordt een ernstige tekortkoming verstaan die elke samenwerking in het kader van de opleiding tussen het Centrum, zijn lasthebbers of aangestelden en de leerling onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
Ontslag om een dringende reden mag niet meer worden gegeven wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan de partij die zich erop beroept.
Alleen de dringende reden waarvan kennis is gegeven bij een ter post aangetekende brief, verzonden binnen drie werkdagen na het ontslag, kan worden aangevoerd ter rechtvaardiging van het ontslag zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn.
§ 2. Tijdens de praktische opleiding kan de leerling de leerovereenkomst of de uitvoeringsovereenkomst en de kapitein de uitvoeringsovereenkomst beëindigen, zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn, om een dringende reden, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 93 en 94 van de wet van 5 juni 1928.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder dringende reden verstaan, een ernstige tekortkoming die elke samenwerking in het kader van de opleiding tussen de kapitein en de leerling onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
Art.38. Gedurende de proeftijd mag het Centrum de leerovereenkomst zonder vergoeding beëindigen bij arbeidsongeschiktheid van de leerling wegens ziekte of ongeval die meer dan één maand duurt.
Buiten de proeftijd mag de patroon de leerovereenkomst beëindigen bij arbeidsongeschiktheid van de leerling wegens ongeval of ziekte die meer dan zes maanden duurt, mits het Centrum de leerling de bij artikel 40, § 1 en het Bureau de bij artikel 40, § 2 bepaalde vergoeding betaalt.
Art.39. Ingeval de uitvoering van de leerovereenkomst bij toepassing van artikel 32, eerste lid, 5° geschorst is, kan het paritair leercomité, op verzoek van de reder of van de leerling, beslissen de leerovereenkomst te beëindigen.
Het huishoudelijk reglement van het paritair leercomité, bedoeld bij artikel 47, vijfde lid, bevat te dien einde bepalingen omtrent de wijze waarop en de termijn binnen dewelke :
1° de verzoeken ingediend worden;
2° het paritair leercomité de verzoeken behandelt, zijn beslissing neemt en die aan de leerling en aan de andere betrokken partijen mededeelt.
Art.40. § 1. Wanneer de leerling of het Centrum de leerovereenkomst tijdens de algemene en aanvullende theoretische opleiding beëindigt zonder dringende reden of zonder inachtneming van de opzeggingstermijn, vastgesteld bij artikel 36, § 1, dan geeft deze beëindiging aanleiding tot het betalen van een vergoeding.
Die vergoeding is gelijk aan het bedrag van de krachtens artikel 24, eerste lid, vastgestelde vergoeding voor een periode van anderhalve maand bij beëindiging door de leerling en van drie maanden bij beëindiging door het Centrum.
§ 2. Wanneer de kapitein de uitvoeringsovereenkomst of de leerling de leerovereenkomst of de uitvoeringsovereenkomst tijdens de praktische opleiding beëindigt zonder dringende reden of zonder inachtneming van de bij artikel 36, § 2 bedoelde opzeggingstermijn, dan geeft deze beëindiging aanleiding tot het betalen van een vergoeding waarvan het bedrag bepaald wordt overeenkomstig de bepalingen van artikel 92, derde lid van de wet van 5 juni 1928.
Bij beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst door de kapitein, is de reder met wie hij een overeenkomst gesloten heeft, ertoe gehouden de bij het eerste lid bedoelde vergoeding te betalen.
Art.41. Bij beëindiging van de leerovereenkomst bij toepassing van artikel 35, § 1, 7° en van de uitvoeringsovereenkomst bij toepassing van artikel 35, § 2, 8°, is respectievelijk het Centrum of het Bureau verplicht aan de leerling te betalen :
1° de vergoeding respectievelijk vastgesteld bij artikel 40, § 1 of § 2;
2° een vergoeding die gelijk is aan de standaardgage van drie maanden, bepaald volgens de loonschaal van toepassing in de koopvaardij en waarop een zeeman wiens vakbekwaamheid de leerling beoogt te bereiken, aanspraak kan maken.
Het Bureau kan de bij het eerste lid bepaalde vergoedingen verhalen op de reder, zo de kapitein met wie de reder een overeenkomst heeft gesloten, de bij artikel 35, § 2, 8°, bedoelde verplichtingen niet nakomt.
Art.42. Ingeval de beëindiging van de leerovereenkomst of van de uitvoeringsovereenkomst tijdens de praktische opleiding de ontscheping van de leerling in het buitenland tot gevolg heeft, dan heeft de leerling het recht om op kosten van het schip tot in de haven van inscheping teruggevoerd te worden overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 85 en 86 van de wet van 5 juni 1928.
Art.43. Ontbindende bedingen zijn nietig.
Art.44. De bedingen waarbij het aan de leerling wordt verboden, na het eindigen van de leerovereenkomst, een onderneming in eigen naam of in vennootschap uit te baten of bij een andere patroon of bij een werkgever in dienst te treden, zijn nietig.
HOOFDSTUK III. _ Organisatie van de leertijd.
Art.45. De leertijd omvat :
1° een praktische opleiding waarbij aan de leerlingen de praktische kennis wordt medegedeeld die hem de vereiste bekwaamheid zal geven voor het uitoefenen van het door hem gekozen beroep;
2° een algemene en aanvullende theoretische opleiding waarbij aan de leerling een aanvullende theoretische kennis wordt medegedeeld voor het bijbrengen van een volledige beroepsbekwaamheid en een economische en sociale kennis van algemene aard.
De praktische opleiding en de algemene en aanvullende theoretische opleiding zijn over het jaar verdeeld en onderverdeeld in opeenvolgende perioden van drie maanden algemene en aanvullende theoretische opleiding en van negen maanden praktische opleiding.
Art.46. § 1. Het Centrum wijst de inrichtingen en/of personen aan die onder zijn verantwoordelijkheid belast zijn met het verstrekken van de algemene en aanvullende theoretische opleiding; wanneer deze opleiding niet in een inrichting van het Rijksonderwijs of in een gesubsidieerde onderwijsinrichting wordt gegeven, moet ze door de bevoegde Gemeenschapsoverheid erkend worden.
De tijd besteed aan het volgen van de bij het eerste lid bedoelde opleiding, wordt als arbeidstijd beschouwd voor de toepassing van de arbeidswet van 16 maart 1971.
§ 2. De praktische opleiding wordt verstrekt aan boord van zeeschepen. De kapitein van het schip waarop de leerling aanmonstert, is belast met die opleiding en treedt te dien einde als lasthebber op van het Bureau.
Art.47. Het paritair comité richt in zijn schoot een paritair leercomité op, "Paritair leercomité voor de koopvaardij" genaamd, bestaande uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers.
Maken eveneens deel uit van het paritair leercomité :
1° twee vertegenwoordigers van de Ministers die het onderwijs in hun bevoegdheid hebben;
2° één vertegenwoordiger van de Minister die het verkeerswezen in zijn bevoegdheid heeft;
3° één vertegenwoordiger van de Minister;
4° één vertegenwoordiger van de Pool.
De bij het tweede lid, 1° bedoelde vertegenwoordigers hebben slechts een raadgevende stem, behalve wanneer het gaat over vraagstukken betreffende de algemene en aanvullende theoretische opleiding.
De bij het tweede lid, 2°, 3° en 4° bedoelde vertegenwoordigers hebben slechts een raadgevende stem, behalve wanneer het gaat over vraagstukken betreffende de praktische opleiding.
Na advies van het paritair comité, stelt de Minister het huishoudelijk reglement van het paritair leercomité vast, dat bepalingen moet bevatten omtrent zijn samenstelling, werking en de wijze van uitoefening van zijn bevoegdheden.
De werkingskosten van het paritair leercomité zijn ten laste van de Staat.
Art.48. Op voorstel van het paritair comité duidt de Minister de beroepen aan waarvoor een leerovereenkomst kan worden gesloten.
Art.49. Het paritair leercomité stelt per beroep een opleidingsprogramma op. Bij het ondertekenen van de leerovereenkomst overhandigt het Centrum een exemplaar van het opleidingsprogramma aan de leerling.
Dit opleidingsprogramma wordt opgenomen in een opleidingsboekje waarvan het paritair leercomité het model vaststelt.
Het Centrum en het Bureau waken erover dat de bij artikel 46 bedoelde personen, belast met de opleiding van de leerling, het opleidingsboekje voor elke leerling regelmatig bijhouden.
Art.50. § 1. Het paritair leercomité waakt over de goede uitvoering van de leerovereenkomsten en van de opleidingsprogramma's. De patroon, zijn lasthebbers of aangestelden delen het alle inlichtingen mede betreffende de opleiding van de leerlingen.
Een afschrift van de leerovereenkomst wordt door het Centrum naar het paritair leercomité verstuurd binnen een termijn van drie werkdagen na haar ondertekening.
§ 2. Het paritair leercomité wint bij de overheid of instellingen, bevoegd inzake leerlingwezen, alle inlichtingen in die nodig zijn voor het vervullen van zijn opdracht.
Het heeft het recht aan de patroon opmerkingen te maken of verwittigingen te geven.
§ 3. De leden van het paritair leercomité mogen de inlichtingen van individuele aard, waarvan zij kennis mochten krijgen bij de uitvoering van hun toezichtsopdracht, alleen mededelen aan de overheden die bevoegd zijn om er kennis van te nemen.
Art.51. Het paritair leercomité is belast met de organisatie van de proeven op het einde van elke periode van algemene en aanvullende theoretische opleiding. Het kan beroep doen op personen die onderlegd zijn in de beroepsopleiding.
Na met vrucht voornoemde proeven te hebben afgelegd, ontvangt de leerling van het paritair leercomité een getuigschrift ten bewijze van zijn beroepsbekwaamheid.
HOOFDSTUK IV. _ Slot- en wijzigingsbepalingen.
Art.52. Voor de leerlingen die hun leertijd op 1 april 1985 hebben aangevangen mag, in afwijking van artikel 7, de leerovereenkomst schriftelijk worden vastgesteld uiterlijk één maand na het bekendmaken van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Art.53. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 1985.
Art. 54. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Verkeerswezen en Onze Ministers van Onderwijs zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.