Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

21 OKTOBER 1985. - Koninklijk besluit tot uitvaardiging van een algemene bouwverordening inzake de aanleg van wegen voor voetgangersverkeer. (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij BESL 1999-06-03/54, art. 3, Inwerkingtreding : 24-07-1999; opheffing bevestigd bij BESL 1999-09-23/30, art. 1, § 3, 5°; Inwerkingtreding : 01-01-2000; opheffing herhaald bij BESL 2003-04-11/38, art. 3; Inwerkingtreding : 15-05-2003) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-12-1985 en tekstbijwerking tot 15-05-2003)



Inhoudstafel:


Art. 1-7



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. (Zie nota onder titel) Onder weg voor voetgangersverkeer wordt verstaan elk gedeelte van de openbare weg dat hoofdzakelijk of in bijkomende orde gebruikt wordt voor voetgangersverkeer, zoals voetpaden, pleinen, oversteekplaatsen voor voetgangers, woonerven in de zin van de reglementering op de politie van het wegverkeer, voetgangersstraten, omleidingen langs bouwplaatsen.
  In de zin van dit besluit is eveneens een weg voor voetgangersverkeer, op voorwaarde dat het dezelfde bestemming heeft, elk doel van een private weg dat naar gebouwen leidt die voor het publiek toegankelijk zijn.
  § 2. Bij het aanleggen, wijzigen of vernieuwen van wegen voor voetgangersverkeer moet er worden gezorgd voor de veiligheid, het comfort, het gemak en de continuïteit van de loopweg voorde weggebruikers ervan.

Art.2. (Zie nota onder titel) § 1. Elke weg voor voetgangersverkeer omvat een van elke hindernis vrije loopweg met een ononderbroken minimumbreedte van 1,50 m en een minimumhoogte van 2,20 m.
  § 2. Wanneer een weg voor voetgangersverkeer minder dan 2 m breed is, kan een vernauwing voor de vrije loopweg tot slechts 1,20 m plaatselijk worden toegestaan voor een hindernis waarvan de lengte niet meer dan 0,50 m bedraagt en op voorwaarde dat deze hindernis in de lengterichting is geplaatst.
  § 3. Wanneer een weg voor voetgangersverkeer minder dan 1,80 m breed is, worden alle hindernissen met uitzondering van beveiligingshekken, in de gevels verankerd of zo dicht mogelijk tegen de rooilijn geplaatst, met inachtneming van de in de §§ 1 en 2 vastgestelde regels.
  § 4. In afwijking van § 1 kan de bevoegde overheid ingevolge een voorstel dat zijn gegrondheid vindt in de plaatsgesteldheid en de onmogelijkheid hierin enige wijziging aan te brengen, een van de volgende wijzen van aanleg toestaan :
  - één weg voor voetgangersverkeer voldoet aan het bepaalde in § 1, terwijl de tegenoverliggende weg een verminderde breedte heeft;
  - de wegen voor voetgangersverkeer worden tot 1,20 m versmald zonder dat een hindernis mag worden geplaatst beneden een hoogte van 2,20 m.

Art.3. (Zie nota onder titel) Oversteekplaatsen voor voetgangers worden zoveel mogelijk in het directe verlengde van de vrije loopweg van de wegen voor voetgangersverkeer aangelegd.
  Zij omvatten een van elke hindernis vrije loopweg met een ononderbroken minimumbreedte van 1,50 m en een minimumhoogte van 2,20 m.
  Wanneer er zich op de aanpalende rijweg een strook voor permanent parkeren bevindt, wordt het voetpad ter hoogte van de oversteekplaats voor voetgangers verbreed, wanneer zulks gelet op de plaatsgesteldheid mogelijk is en dank zij die verbreding de veiligheid van de voetgangers wordt vergroot, waarbij een betere zichtbaarheid ontstaat voor voetgangers en voertuigen en de lengte van de oversteekplaats geringer wordt.
  Voor de overgang tussen de voetpaden en de rijweg wordt gebruik gemaakt van een hellend vlak.
  De oversteken door middenbermen, verkeersheuvels, tunneldaken, enz. worden op gelijke hoogte met de weg uitgevoerd.
  De rand van het hellend vlak en het uitstekend gedeelte van de overgang van de straatgoot naar het wegdek zijn schuin afgewerkt of afgerond en zijn maximum 2 cm hoger dan de bodem van de straatgoot.

Art.4. (Zie nota onder titel) § 1. Wanneer ingevolge het uitvoeren van een werk dat langer dan 48 uur duurt de breedte van de van elke hindernis vrije loopweg van een weg voor voetgangersverkeer versmald wordt tot minder dan 1,50 m, moeten voorafgaand de maatregelen waarin § 2 voorziet, worden genomen om op een veilige wijze te zorgen voor de omleiding van het voetgangersverkeer.
  § 2. Behoudens een door de bevoegde overheid opgelegde andere maatregel, wordt in een beschermde aanpalende doorgang met een minimumbreedte van 1,50 m voorzien voor het aanvatten van het werk. Een tot 1,20 m verminderde breedte kan plaatselijk worden toegestaan voor een hindernis waarvan de lengte 0,50 m niet overschrijdt.
  Die doorgang wordt, hetzij op gelijke hoogte met het voetpad, hetzij op gelijke hoogte met de weg aangelegd. In dat laatste geval wordt hij aan beide uiteinden door middel van een hellend vlak met het voetpad verbonden.

Art.5. (Zie nota onder titel) § 1. De aanpalende eigenaars zijn verplicht de verankering in de gevel van hun gebouw dat hun eigendom is te dulden van alle voorzieningen van openbaar nut (verkeerstekens, parkeermeters, enz.), wanneer bij een andere wijze van plaatsing de vrije doorgang beperkt wordt tot minder dan 1,50 m respectievelijk 1,20 m.
  § 2. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, § 1, kan het college van burgemeester en schepenen over een maximumbreedte van 30 cm vanaf de gevel de aanleg toestaan van een geveltuin door het wegnemen van het plaveisel en het aanbrengen van inzonderheid klimplanten.
  Het college kan aanvullende voorwaarden opleggen, inzonderheid inzake keuze van de plantesoorten, het onderhoud, de afbraak of de herstelling.

Art.6. (Zie nota onder titel) § 1. Op met redenen omkleed voorstel van het college van burgemeester en schepenen kan de Minister of de gemachtigde ambtenaar afwijkingen van de artikelen 2, 3, 4 en 5 van dit reglement toestaan.
  § 2. Wanneer de vergunning door een rechtspersoon wordt aangevraagd, worden de afwijkingen aan de artikelen 2, 3, 4 en 5 door de Minister of de gemachtigde ambtenaar, na advies van het college van burgemeester en schepenen, toegestaan.

Art. 7. (Zie nota onder titel) Onze Minister van het Brusselse Gewest en Onze Staatssecretaris voor het Brusselse Gewest, die de stedebouw en de ruimtelijke ordening in zijn bevoegdheden heeft, zijn, elk wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.