16 JANUARI 1985. - Besluit van de Vlaamse Executieve houdende bepaling van de nadere regelen voor de toepassing van artikel 32 quinquies van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging.
Art. 1-14
Artikel 1. De kosteloze afstand zoals bepaald in artikel 32quinquies, §§ 1 en 2 van de wet van 26 maart 1971, zoals aangevuld bij decreet van 5 april 1984, omvat :
1. alle zuiveringsstations al dan niet in bedrijf of in opbouw, met inbegrip van :
a) de rioolgemalen, bufferbekkens, dienstwoning, aan- en afvoerkollektoren en bijkomende infrastruktuur nodig voor hun werking;
b) de uitrustingsgoederen nodig voor de exploitatie;
c) de terreinen in volle eigendom, in ondergrond of in concessie verworven voor de aanleg van deze zuiveringsstations en de in sub a) genoemde installaties of die dienstig zijn voor hun exploitatie;
d) de bescheiden met betrekking tot de bouw en de exploitatie van genoemde installaties, alsmede voor de verwerving der terreinen.
2. de onbebouwde gronden bestemd voor werken in verband met afvalwaterzuivering en waarvoor te dien einde subsidies werden bekomen.
3. de uitgevoerde of in uitvoering zijnde studies en overeenkomsten in verband met afvalwaterzuivering, die door de bevoegde Minister of (Vlaamse Minister) werden goedgekeurd. Onder goedkeuring wordt verstaan het bekomen van hetzij de principiële en/of vaste belofte van betoelaging hetzij een schriftelijke verklaring van de Minister of (Vlaamse Minister) waarbij hij zich akkoord verklaart met de aanstelling van de ontwerper of het sluiten van de ereloonovereenkomst. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-02-1994>
Art.2. Onder verplichtingen die krachtens artikel 32quinquies, § 2 van de wet van 26 maart 1971 worden overgedragen, worden verstaan alle lasten die vanaf 1 januari 1983 zijn voldaan of dienden te worden voldaan tot dekking van uitgaven qua investering en exploitatie van de in artikel 1 genoemde goederen. Deze uitgaven omvatten o.m. :
_ de aflossing en intrestlasten op leningen aangegaan voor de bouw en aankoop van deze goederen;
_ de betaling van openstaande fakturen voor dezelfde goederen;
_ de betaling van de erelonen van ontwerpers;
_ de verwijlintresten en prefinancieringen;
_ financiële gevolgen van rechtsgedingen;
_ de exploitatiekosten, zoals kosten van personeel, energie, onderhoud.
Art.3. Al de op naam van de afstanddoende partijen bestaande vaste beloften van betoelaging in verband met de in artikel 1 opgesomde goederen, die nog niet of slechts gedeeltelijk werden uitbetaald, worden voor het resterende gedeelte van rechtswege overgeschreven ten voordele van de waterzuiveringsmaatschappijen.
De waterzuiveringsmaatschappijen zullen bij ontvangst van de effectieve betalingen de bedragen overmaken aan de afstanddoende partij voor zover en in de mate dat de waterzuiveringsmaatschappijen krachtens de artikelen 4 tot en met 7 van dit besluit inzake de goederen waarop deze subsidie slaat geen verplichtingen hebben overgenomen.
Art.4. Fakturen van aannemers en leveranciers en ereloonnota's van ontwerpers die na 1 januari 1983 werden betaald of nog moeten worden betaald op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, worden door de waterzuiveringsmaatschappijen hetzij terugbetaald, hetzij vereffend voor zover en in de mate dat ervoor door de afstanddoende partij geen subsidie werd ontvangen.
Art.5. De verplichtingen die voortvloeien uit het terugbetalen van leningen die tot financiering dienen van de in artikel 1 genoemde goederen, voor zover en in de mate dat geen subsidie werd bekomen voor dezelfde financiering, worden door de waterzuiveringsmaatschappijen overgenomen.
De aflossingen en intrestlasten van die leningen, die vanaf 1 januari 1983 werden betaald, worden door de waterzuiveringsmaatschappijen terugbetaald. In geval de leningen door de waterzuiveringsmaatschappijen integraal worden overgenomen, wordt aan deze leningen gewestwaarborg verleend vanaf de datum van de overname.
Art.6. Financiële lasten of gederfde inkomsten die door de afstanddoende partijen vanaf 1 januari 1983 werden gedragen ter voorfinanciering van de in artikel 1 genoemde werken of aankopen in afwachting dat de subsidies werden uitbetaald, en voor zover en in de mate zij niet het gevolg zijn van nalatigheid van de afstanddoende partij, worden door de waterzuiveringsmaatschappij terugbetaald, ëa rato van de toenmalig geldende wettelijke intrestvoet in burgerlijke en handelszaken en ongeacht de wijze waarop zij door de afstanddoende partijen werden gedragen, zoals verdiscontering, lening, eigen middelen of verwijlintresten.
Art.7. De financiële gevolgen van na 1 januari 1983 in kracht van gewijsde gegane vonnissen en arresten inzake rechtsgedingen betreffende de in artikel 1 genoemde werken, worden, voor zover en in de mate zij niet het gevolg zijn van nalatigheid van de afstanddoende partij, door de waterzuiveringsmaatschappijen ten laste genomen. Dit geldt eveneens voor dadingen ter beëindiging van rechtsgedingen voor zover de waterzuiveringsmaatschappij haar akkoord met de termen van de dading betuigt.
Art.8. In geval van betwisting tussen de afstanddoende partij en de waterzuiveringsmaatschappij nopens de in artikel 6 en 7 bedoelde nalatigheid, beslist de (Vlaamse Minister) die het waterbeleid onder zijn bevoegdheid heeft, na overleg met de (Vlaamse Minister) van Binnenlandse Aangelegenheden. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-02-1994>
Art.9. De exploitatiekosten, personeelskosten en taksen inbegrepen, betreffende de in artikel 1 genoemde installaties, worden voor de periode van 1 januari 1983 tot de datum van de effectieve overname van de installaties door de waterzuiveringsmaatschappij door deze laatste terugbetaald op voorlegging door de afstanddoende partij van bewijskrachtige stukken waaruit de effectief gedane uitgaven ten behoeve van de exploitatie van deze installaties blijken.
Art.10. De openbare besturen, de instellingen van openbaar nut en de intercommunale verenigingen die van enige terugbetaling krachtens de artikelen 4 tot en met 9 van dit besluit wensen te genieten dienen hiervoor bij de bevoegde waterzuiveringsmaatschappij bij aangetekend schrijven een volledig en gemotiveerd dossier in binnen het jaar na de inwerkingtreding van dit besluit, bij gebreke waarvan de waterzuiveringsmaatschappij niet meer tot terugbetaling gehouden is.
Art.11. De afstand van de goederen vermeld in artikel 1 dient gerealiseerd te worden binnen de drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.
Art.12. De krachtens de artikel 4 tot en met 9 van dit besluit uit te voeren terugbetalingen zullen geschieden uiterlijk vijf jaar na het indienen van het in artikel 10 bedoelde dossier.
Art.13. De (Vlaamse Minister) van Financiën en Begroting en de (Vlaamse Minister) van Leefmilieu, Waterbeleid en Onderwijs zijn, elk wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-02-1994>
Art. 14. Dit besluit treedt in werking op 1 februari 1985.