Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

24 JANUARI 1985. - Koninklijk besluit tot uitvoering van het koninklijk besluit nr. 281 van 31 maart 1984 houdende bepaalde tijdelijke wijzigingen in de regeling inzake de koppeling van sommige sociale uitkeringen van de maatschappelijke zekerheid en uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk, en tot toekenning van een inhaalpremie aan sommige gerechtigden op sociale uitkeringen.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. De inhaalpremie aan sommige gepensioneerden.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. De inhaalpremie aan sommige invaliden.
Art. 5-10
HOOFDSTUK III. De inhaalpremie aan sommige werklozen.
Art. 11
HOOFDSTUK IV. Slotbepalingen.
Art. 12-13



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. _ De inhaalpremie aan sommige gepensioneerden.
Artikel 1. § 1. De gepensioneerde die geen gewaarborgd inkomen voor bejaarden of aanvullend voordeel voor minder-validen geniet en die aanspraak kan maken op de verhoogde tussenkomst overeenkomstig het koninklijk besluit van 1 april 1981 ter bepaling van het jaarbedrag van de inkomsten welke bedoeld zijn in artikel 25, §§ 1, 2 en 3, en tot uitvoering van artikel 33, § 5, derde lid, van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, heeft onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden recht op een inhaalpremie.
  § 2. Die premie wordt toegekend aan de gepensioneerde die, voor de maand maart 1985, ten laste van de Rijksdienst voor werknemerspensioenen of van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen een pensioen geniet, ander dan onvoorwaardelijk, dat ingegaan is vóór 1 januari 1984 of een overlevingspensioen uit hoofde van zijn overleden echtgenoot die een rustpensioen genoot dat ingegaan was vóór 1 januari 1984.
  § 3. Die premie is gelijk aan :
  a) 3 000 F indien het een gerechtigde betreft van wie de echtgenoot iedere beroepsbezigheid, uitgezonderd die welke door de Koning is toegelaten, gestaakt heeft en geen rust- of overlevingspensioen of een als dusdanig geldend voordeel, en geen der in artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50 van 21 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, beoogde vergoedingen of uitkeringen geniet;
  b) 2 000 F indien het een andere gerechtigde betreft.
  § 4. Die premie mag niet groter zijn dan 12 pct. van de door de Rijkskas voor rust- en overlevingspensioenen voor de maand maart 1985 verschuldigde pensioenen en geïndexeerde renten. Zij wordt daarenboven beperkt om te vermijden dat het geheel van de wettelijke ouderdoms-, rust-, anciënniteits- en overlevingspensioenen of van ieder ander als dergelijk pensioen geldend voordeel, evenals van ieder voordeel dat de hiervoor beoogde pensioenen aanvult en toegekend is hetzij krachtens wettelijke, reglementaire of statutaire bepalingen, hetzij krachtens bepalingen voortvloeiend uit een arbeidskontrakt, een ondernemingsreglement of een collectieve ondernemings- of sectoriële overeenkomst, een jaarbedrag van 306 000 F voor de in § 3, a, beoogde gerechtigden en van 204 000 F voor de in § 3, b, beoogde gerechtigden zou overtreffen.
  § 5. Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van de voorgaande paragrafen wordt de maximumpremie op 1 500 F vastgesteld voor de feitelijk of van tafel en bed gescheiden echtgenoten die de helft van het pensioen toegekend aan de in § 3, a, genoemde gerechtigden ontvangen.

Art.2. § 1. De gepensioneerde die geen gewaarborgd inkomen voor bejaarden of aanvullend voordeel voor minder-validen geniet en die aanspraak kan maken op de verhoogde tussenkomst overeenkomstig het voornoemde koninklijk besluit van 1 april 1981 of krachtens afdeling 2, van het koninklijk besluit van 22 november 1965 betreffende sommige uitkeringen voor geneeskundige verzorging ten bezware van de Dienst voor overzeese sociale zekerheid, heeft onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden recht op een inhaalpremie.
  § 2. Die premie wordt toegekend aan de gepensioneerde die, voor de maand maart 1985, ten laste van de Dienst voor overzeese sociale zekerheid en krachtens de wet van 16 juni 1960 dat de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en dat waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd, of krachtens de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, een pensioen geniet dat ingegaan is vóór 1 januari 1984 of een overlevingspensioen uit hoofde van zijn overleden echtgenoot die een rustpensioen genoot dat ingegaan was vóór 1 januari 1984.
  § 3. Die premie is gelijk aan 3 000 F indien het een gerechtigde betreft beoogd in artikel 1, § 3, a, en 2 000 F indien het een andere gerechtigde betreft.
  § 4. Die premie mag niet groter zijn dan 12 pct. van de door de Dienst voor overzeese sociale zekerheid voor de maand maart 1985 verschuldigde pensioenen. Zij wordt daarenboven beperkt om te vermijden dat het geheel van de wettelijke ouderdoms-, rust-, anciënniteits- en overlevingspensioenen of van ieder ander als dergelijk pensioen geldend voordeel, evenals van ieder voordeel dat de hiervoor beoogde pensioenen aanvult en toegekend is hetzij krachtens wettelijke, reglementaire of statutaire bepalingen, hetzij krachtens bepalingen voortvloeiend uit een arbeidskontrakt, een ondernemingsreglement of een collectieve ondernemings- of sectoriële overeenkomst, een jaarbedrag van 306 000 F voor de in artikel 1, § 3, a, beoogde gerechtigden en van 204 000 F voor de in artikel 1, § 3, b, beoogde gerechtigden zou overtreffen.
  § 5. Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van de voorgaande paragrafen, wordt de maximumpremie op 1 500 F vastgesteld voor de feitelijk of van tafel en bed gescheiden echtgenoten die de helft van het pensioen toegekend aan de in § 3, a, genoemde gerechtigden ontvangen.

Art.3. De in artikel 1 en artikel 2 voorziene bedragen van 306 000 F en van 204 000 F zijn vastgesteld aan index 263,74.
  De krachtens dit besluit toegekende premie wordt niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de regels inzake cumulatie van sociale voordelen.

Art.4. De premie wordt ambtshalve betaald door de Rijkskas voor rust- en overlevingspensioenen aan de gerechtigden beoogd in artikel 1 en door de Dienst voor overzeese sociale zekerheid voor de gerechtigden beoogd in artikel 2.

HOOFDSTUK II. _ De inhaalpremie aan sommige invaliden.
Art.5. Aan de werknemers, zelfstandigen of zeevarenden onder Belgische vlag, die op 1 januari 1985 invaliditeitsuitkeringen ten laste van de uitkeringsverzekering voor werknemers, zelfstandigen of zeevarenden onder Belgische vlag genieten, wordt een inhaalpremie toegekend waarvan het bedrag gelijk is aan 3 000 Bf voor gerechtigde met personen ten laste en 2 000 F voor gerechtigde zonder personen ten laste.
  Het bedrag van die premie mag echter niet groter zijn dan het dagbedrag van de invaliditeitsuitkering op 1 maart 1985 vermenigvuldigd met 3,24. Het bedrag mag bovendien niet groter zijn dan het verschil tussen het bedrag van 306 000 F voor de gerechtigde die wordt beschouwd als iemand met gezinslast, of van 204 000 F voor de gerechtigde die wordt beschouwd als iemand zonder gezinslast en het dagbedrag van de invaliditeitsuitkering op 1 maart 1985, vermenigvuldigd met 313.

Art.6. § 1. Aan de mijnwerkers die op 1 januari 1985 een invaliditeitspensioen voor mijnwerkers genieten ten laste van het stelsel van de invaliditeitspensioenen wordt een inhaalpremie toegekend.
  Deze premie is gelijk aan :
  a) 3 000 F indien het een gerechtigde betreft die een invaliditeitspensioen geniet vastgesteld bij toepassing van artikel 4, § 1, 1° en 2° van het koninklijk besluit van 19 november 1970 betreffende het invaliditeitspensioen voor mijnwerkers.
  b) 2 000 F indien het een andere gerechtigde betreft.
  § 2. Het bedrag mag niet groter zijn dan 12 pct. van het invaliditeitspensioen voor de maand maart 1985 en mag bovendien niet groter zijn dan het verschil tussen het bedrag van 306 000 F voor de gerechtigde bedoeld bij § 1, a, en van 204 000 F voor de in § 1, b, beoogde gerechtigden en het jaarbedrag van het invaliditeitspensioen op 1 januari 1985.
  § 3. Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van de voorgaande paragrafen, wordt de premie op 1 000 F vastgesteld voor de feitelijk of van tafel en bed gescheiden echtgenoten die een derde van het pensioen toegekend aan de in § 1, a, genoemde gerechtigde ontvangen.

Art.7. Om te kunnen genieten van deze inhaalpremie moeten de in de artikelen 5 en 6 bedoelde rechthebbenden op 1 januari 1985 voldoen aan de voorwaarden die inzake verhoogde tegemoetkoming zijn gesteld met het voornoemde koninklijk besluit van 1 april 1981.
  Bovendien mogen de bij artikel 5 bedoelde rechthebbenden op 30 april 1984 niet hebben genoten van de minima die zijn bedoeld in artikel 227, § 2, van het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.

Art.8. De inhaalpremie wordt uitbetaald samen met de uitkeringen die verschuldigd zijn over de maand maart 1985.

Art.9. Voor de toepassing van de bepalingen inzake financiering van de inhaalpremie wordt deze premie geacht betrekking te hebben op het bedrag van de invaliditeitsuitkering op 1 maart 1985.

Art.10. De in dit besluit bedoelde inhaalpremie mag niet in aanmerking genomen worden noch voor de toepassing van vorengenoemd koninklijk besluit van 1 april 1981, noch voor de toepassing van de bepalingen betreffende de hoedanigheid van gerechtigde met gezinslast of van de bepalingen in verband met de cumulatie.

HOOFDSTUK III. _ De inhaalpremie aan sommige werklozen.
Art.11. § 1. De werklozen bedoeld in artikel 160, § 1, 1° van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, die op 1 januari 1985 gedurende meer dan 1 jaar ononderbroken werkloosheids- of wachtuitkeringen genoten hebben maken aanspraak op een inhaalpremie waarvan het bedrag gelijk is aan 3 000 F.
  § 2. De werklozen bedoeld in artikel 160, § 1, 2° van hetzelfde besluit van 20 december 1963 die op 1 januari 1985 meer dan een jaar ononderbroken werkloosheids- of wachtuitkeringen genoten hebben, maken aanspraak op een inhaalpremie waarvan het bedrag gelijk is aan 2 000 F.
  § 3. De dagen vergoed in toepassing van de wetgeving op de ziekte- en invaliditeitsverzekering en op de jaarlijkse vakantie worden niet beschouwd als onderbreking van de periode van 1 jaar werkloosheid bedoeld in de vorige paragrafen.
  § 4. De inhaalpremie bedoeld in de eerste en tweede paragraaf wordt niet toegekend aan de werknemers bedoeld in het koninklijk besluit van 1 februari 1984 betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen van bejaarde werknemers, in hoofdstuk III, afdeling 2 van de wet van 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978 en in het koninklijk besluit van 19 september 1980 betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen en op aanvullende vergoedingen van ontslagen bejaarde grensarbeiders of die volledig werkloos zijn gesteld.
  § 5. De inhaalpremie wordt uitbetaald samen met de uitkeringen die verschuldigd zijn voor de maand maart 1985.
  Zij mag niet hoger zijn dan 12 pct. van deze uitkeringen.

HOOFDSTUK IV. _ Slotbepalingen.
Art.12. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 13. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Middenstand, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Staatssecretaris voor Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.