30 AUGUSTUS 1985. - Koninklijk besluit houdende een nieuwe reglementering van toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
Afdeling 1. Toepassingsgebied.
Art. 1
Afdeling 2. Algemene regelen.
Art. 2-5
Afdeling 3. Bepalingen die van toepassing zijn op de ondernemingen in moeilijkheden of die uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden kennen.
Art. 6-9
Afdeling 4. Gemeenschappelijke bepalingen en slotbepalingen.
Art. 10-14
Afdeling 1. _ Toepassingsgebied.
Artikel 1. (Dit besluit is toepasselijk op :
1° alle werknemers voor wie de toekenning van de aanvullende vergoeding wordt geregeld door collectieve arbeidsovereenkomsten of door de beslissingen bedoeld in artikel 2, die gesloten zijn na 1 januari 1986.
2° alle werknemers voor wie de toekenning van de aanvullende vergoeding wordt geregeld door een collectieve arbeidsovereenkomst die gesloten werd vóór 1 januari 1986 doch die slechts na 1 juni 1986 werd neergelegd op het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.) <KB 1986-07-16/36, art. 1, 002>
Deze overeenkomsten of beslissingen moeten van bepaalde duur en niet verlengbaar zijn. De duur ervan mag geen twee jaar overschrijden.
Wanneer de aanvullende vergoeding toegekend wordt in toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst of een beslissing die niet beantwoordt aan de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, zijn noch de bepalingen van dit besluit, noch die van het koninklijk besluit van 1 februari 1984 betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen van bejaarde werknemers van toepassing op de betrokken werknemers.
Afdeling 2. _ Algemene regelen.
Art.2. Ontslagen werknemers van 55 jaar en ouder die een aanvullende vergoeding ontvangen blijven onderworpen aan de voorwaarden vastgesteld in titel III van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, met uitzondering van de artikelen 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 139, 140, 141, 142, 143, 153, §§ 1 tot 3bis, en 171 nonies, § 5.Voor de toepassing van dit besluit dient onder aanvullende vergoeding te worden verstaan, ofwel de vergoeding bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, gesloten in een paritair comité of van toepassing op een onderneming, ofwel, voor de ondernemingen en instellingen beoogd door artikel 6, tweede lid, de vergoeding bedoeld in een beslissing goedgekeurd door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, voor zover die collectieve arbeidsovereenkomst of die beslissing dezelfde voordelen omvat als die van de op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad gesloten collectieve arbeidsovereenkomst tot uitvoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers, indien zij worden ontslagen.
Art.3. § 1. Wanneer de werkgever van een ontslagen werknemer bedoeld in artikel 2 zich er toe verbonden heeft hem te vervangen door een volledige werkloze die volledige uitkeringen geniet voor alle dagen van de week en waarvan de arbeidsregeling per arbeidscyclus gemiddeld tenminste eenzelfde aantal arbeidsuren zal omvatten als de arbeidsregeling van de bruggepensioneerde, wordt het percentage dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het bedrag van de werkloosheidsuitkering vastgesteld op 60 percent. Dit percentage blijft behouden gedurende de hele duur van de werkloosheid die door de aanvullende vergoeding wordt gedekt.
De werkgever wordt eveneens geacht de verbintenis tot vervanging van de bruggepensioneerde nageleefd te hebben wanneer hij zich verbindt hem te vervangen door twee volledige werklozen die volledige uitkeringen genieten voor alle dagen van de week, waarvan de totale duur van de arbeidsuren die gemiddeld worden gepresteerd tijdens de arbeidscyclus ten minste gelijk zal zijn aan die van de arbeidsregeling van de bruggepensioneerde. In dit geval, mag echter, in afwijking van § 2, één van de twee vervangers die deeltijds tewerkgesteld zijn, een werknemer zijn die reeds deeltijds tewerkgesteld is in de onderneming, op voorwaarde dat hij vergoed wordt in toepassing van artikel 171 octies, § 1, eerste lid, 1°, b, van het voormeld koninklijk besluit van 20 december 1963.Wanneer de werkgever zich niet verbonden heeft tot de vervanging bedoeld in de vorige leden, en wanneer bijgevolg het percentage van de dagelijkse werkloosheidsuitkering van de werknemer werd verminderd in toepassing van artikel 160, § 3, van het voornoemd koninklijk besluit van 20 december 1963, geniet die werknemer, wanneer hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, opnieuw een bedrag van de dagelijkse werkloosheidsuitkeringen berekend aan 60 percent, met inachtneming van de hem vroeger toegekende code. Hij behoudt dit percentage gedurende de volledige duur van de werkloosheid die door de aanvullende vergoeding wordt gedekt.
§ 2. De plaatsvervanger bedoeld in § 1 mag in de betrokken onderneming niet hebben gewerkt in de loop van de zes maanden die zijn indienstneming vooraf gaan, behalve indien hij in dat tijdvak was tewerkgesteld:
1° als plaatsvervanger, in toepassing van de bepalingen genomen in uitvoering van de artikelen 100 en 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
2° als stagiair, in toepassing van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces;
3° als leerling, in toepassing van een leerovereenkomst gesloten door bemiddeling van een leersecretariaat opgericht bij het koninklijk besluit van 4 oktober 1976 betreffende de voortdurende vorming in de Middenstand, of in toepassing van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst;
4° als stagiair in beroepsopleiding in een onderneming, in toepassing van titel II, hoofdstuk III, afdeling V, van het voornoemd koninklijk besluit van 20 december 1963;
5° als vervanger van een bejaarde ontslagen werknemer, in toepassing van dit besluit.
§ 3. De werknemer die het genot vraagt van de bepalingen van dit besluit, moet, aan het bevoegd bewestelijk werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, een door zijn werkgever opgestelde verklaring voorleggen, waarbij deze zich er toe verbindt om hem te vervangen door één of meerdere volledige werklozen in de zin van § 1.Deze verklaring wordt opgesteld bij middel van een document waarvan het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening het model en de inhoud bepaalt, onder goedkeuring van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
De werkgever wordt geacht de verplichting tot vervanging nagekomen te hebben, indien de indienstneming van de vervanger of vervangers, gebeurt tijdens de periode die zich uitstrekt vanaf de eerste dag van de zesde maand die de maand voorafgaat waarin het brugpensioen van de vervangen werknemer een aanvang neemt, tot de eerste dag van de maand die volgt op de maand gedurende dewelke het brugpensioen een aanvang neemt.
De werkgever heeft de verplichting de in dienst genomen werkloze, in dienst te houden gedurende de twaalf eerste maanden die volgen op zijn indienstneming of hem te vervangen door één, of in voorkomend geval, meerdere volledige werklozen die volledige uitkeringen genieten voor alle dagen van de week, die niet in de onderneming gewerkt hebben gedurende de zes maanden die hun indiensttreding voorafgaan, behalve wanneer de gedurende deze periode verrichte arbeid verricht werd in een van de functies bedoeld in § 2. De vervanging of opeenvolgende vervangingen dienen te gebeuren binnen een termijn die niet meer mag bedragen dan tien werkdagen.
Art.4. Het toezicht op de vervanging van de werknemer voorzien in artikel 3, wordt uitgeoefend door ambtenaren en beamten aangewezen krachtens de artikelen 22 en 23 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.
Zij beschikken over de bevoegdheden bepaald in de artikelen 24, 25 en 26 van dezelfde wet.
Binnen de perken van hun bevoegdheid oefenen eveneens toezicht uit:
1° de ondernemingsraad of, bij gebrek daaraan,
2° de syndicale afvaardiging, of bij gebrek daaraan,
3° het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, of bij gebrek daaraan,
4° de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties.
Art.5. De werkgever die de bepalingen van artikel 3 inzake de vervanging van een werknemer niet naleeft of waarvan de aangestelden of lasthebbers die bepalingen niet nageleefd hebben, kan een administratieve geldboete van 75 000 frank oplopen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten.
Het bedrag van de administratieve boete wordt vermenigvuldigd met het aantal werknemers ontslagen zonder naleving van de bepalingen van artikel 3, zonder dat het bedrag evenwel 750 000 frank mag overschrijden.
Afdeling 3. _ Bepalingen die van toepassing zijn op de ondernemingen in moeilijkheden of die uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden kennen.
Art.6. (Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder onderneming die in moeilijkheden of in uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden verkeert de onderneming verstaan die wordt bedoeld in het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 tot bepaling van de ondernemingen in moeilijkheden of die uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden kennen, bedoeld in artikel 39bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en die, op verzoek van de werkgever, als dusdanig wordt erkend door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid;) <KB 1986-07-16/36, art. 2, 002>
De bepalingen van deze afdeling zijn eveneens van toepassing op de ondernemingen die behoren tot de nationale sectoren bedoeld in artikel 6, § 1, VI, tweede lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, alsmede op de instellingen waarvoor een door de Ministerraad goedgekeurd saneringsplan bestaat.
Art.7. In afwijking van artikel 3, moeten de werknemers, die behoren tot een onderneming of een instelling bedoeld in artikel 6, niet worden vervangen.
Het percentage dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het bedrag van de werkloosheidsuitkering van de werknemers die behoren tot een van de ondernemingen of een van de instellingen bedoeld in artikel 6, wordt vastgesteld op 60 percent, dit percentage wordt behouden gedurende de volledige duur van de werkloosheid die door de aanvullende vergoeding wordt gedekt.
Art.8. Voor de werknemers die tot een van de ondernemingen of één van de instellingen bedoeld in artikel 6 behoren, wordt de minimumleeftijd van 55 jaar, vastgesteld in artikel 2, eerste lid, teruggebracht tot 50 jaar, op voorwaarde dat deze afwijking op de leeftijd voorzien wordt:
1° door een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst;
2° bij gebrek daaraan, door een collectieve arbeidsovereenkomst die, met het oog op de toepassing van dit besluit, door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid is goedgekeurd.
De verplichting om een collectieve arbeidsovereenkomst te sluiten is echter niet vereist met betrekking tot de werknemers die behoren tot een van de ondernemingen of instellingen bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Art.9. Voor de werknemers die behoren tot een van de ondernemingen of tot een van de instellingen bedoeld in artikel 6, kan, met afwijking van artikel 126 van het voormeld koninklijk besluit van 20 december 1963 en dus met behoud van hun aanspraak op werkloosheidsuitkering, worden voorzien in de inkorting van de opzeggingstermijn of van het tijdvak gedekt door de opzeggingsvergoeding:
1° door een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst;
2° bij gebrek daaraan, door een collectieve arbeidsovereenkomst die, met het oog op de toepassing van dit besluit, door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid is goedgekeurd.
Wanneer de opzeggingstermijn of het door de opzeggingsvergoeding gedekte tijdvak worden ingekort, dienen volgende regelen te worden nageleefd:
1° de werkgever stelt de bediende in kennis van het ontslag waarbij een opzeggingstermijn in acht wordt genomen vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 82 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
2° de opzeggingstermijn of het door de opzeggingsvergoeding gedekte tijdvak wordt ingekort bij een schriftelijke overeenkomst die tussen de werkgever en de bediende na de kennisgeving van het ontslag en ten vroegste op het tijdstip van de kennisgeving van de opzeggingstermijn wordt gesloten;
3° die termijn of dat tijdvak mag niet korter zijn dan de termijn bepaald door artikel 83 van voormelde wet van 3 juli 1978;4° de toepassing van de onder 1°, 2° en 3° bepaalde regelen moet gebeuren in het kader van de overlegprocedure vastgesteld door artikel 10, eerste en tweede lid, van voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 1974.
Afdeling 4. _ Gemeenschappelijke bepalingen en slotbepalingen.
Art.10. De vergoeding bedoeld in artikel 2 wordt voor de toepassing van artikel 126 van het voornoemd koninklijk besluit van 20 december 1963 niet als loon beschouwd.
Art.11. Voor de toepassing van artikel 126, eerste lid, 2°, b, van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, mogen de bejaarde ontslagen werknemers voor eigen rekening en zonder winstoogmerk, elke vorm van activiteit zonder loon uitoefenen betreffende het eigen bezit, met inbegrip van ondermeer onderhouds- en aanpassingswerken en werken tot waardevermeerdering van dat bezit, zelfs wanneer die activiteit ingeschakeld kan worden in het economisch ruilverkeer van goederen en diensten.
De artikelen 126, vierde lid, en 128 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, zijn niet van toepassing op de activiteit zonder loon uitgeoefend door de in het eerste lid bedoelde werknemers, inzoverre die activiteit beantwoordt aan de voorwaarden bepaald door de Minister.
Art.12. De ontslagen bejaarde werknemer, die wegens ongeschiktheid, aanspraak kan maken op een vergoeding krachtens een regeling inzake ziekte- of invaliditeitsverzekering en die daarvan geen afstand doet, kan gedurende de door die vergoeding gedekte periode, het voordeel van de voorafgaande bepalingen niet genieten.
Onder vergoeding dient te worden verstaan de vergoedingen verschuldigd:
1° krachtens een belgische regeling inzake ziekte- of invaliditeitsverzekering;
2° krachtens een buitenlandse regeling inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering wegens een arbeidsongeschiktheid die niet het gevolg is van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte, wanneer de werknemer door de inspecteur van het gewestelijk bureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening als arbeidsongeschikt beschouwd wordt in de zin van de Belgische wetgeving inzake de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, na advies van de geneesheer aangewezen voor dat bureau. Wanneer die werknemer echter als arbeidsgeschikt beschouwd wordt, blijft artikel 141, vierde lid, van het voornoemd koninklijk besluit van 20 december 1963 van toepassing.
Art.13. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1986.
Art. 14. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.