10 JULI 1984. - Besluit van de Executieve tot vaststelling van de procedure betreffende de voorlopig werkingsmachtiging, tot erkenning, tot weigering en tot erkenningsintrekking en tot sluiting van de instellingen bedoeld bij artikel 1 van het decreet van 10 mei 1984 betreffende rusthuizen voor bejaarden. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij BWG 1998-12-03/30, art. 35, Inwerkingtreding : 06-02-1999.) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-09-1984 en tekstbijwerking tot 27-01-1999)
(Afdeling I. - Het indienen van de aanvraag om erkenning en van de aanvraag om verlenging van erkenning.) <BFG 1990-09-03/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 31-12-1990>
Art. 1-2
Sectie II. - Van de voorlopige werkingsmachtiging.
Art. 3-4
Sectie III. - Van de erkenning van een instelling.
Art. 5
Sectie IV. - Van de weigering en van erkenningsintrekking.
Art. 6
Sectie V. - Van de sluiting van een instelling.
Art. 7
Sectie VI. - Algemene bepalingen.
Art. 8-18
(Afdeling I. - Het indienen van de aanvraag om erkenning en van de aanvraag om verlenging van erkenning.)
Artikel 1. <BFG 1990-09-03/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 31-12-1990> (Zie nota onder TITEL) Elke aanvraag om erkenning of aanvraag om verlenging van erkenning betreffende een inrichting waarvan sprake in artikel 1 van het decreet van 10 mei 1984 betreffende de rusthuizen voor bejaarden moet worden gericht aan de Minister tot wiens bevoegdheid het bejaardenbeleid behoort, hierna de Minister genoemd.
Artikel 2. (Zie nota onder TITEL) <BFG 1990-09-03/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 31-12-1990> § 1. Om ontvankelijk te zijn moet de aanvraag om erkenning vergezeld zijn van de volgende stukken :
1° een plan met opgave per niveau van de verscheidene lokalen, de afmetingen en de bestemming ervan, evenals, per kamer, het aantal bedden bestemd voor de bejaarden;
2° een door de burgemeester afgeleverd getuigschrift dat een toestemming inhoudt voor het in werking stellen en dat bepaalt dat de inrichting in overeenstemming is met de normen van de brandbeveiliging;
3° de naam, het adres en het bewijs van goed zedelijk gedrag van de natuurlijke persoon aangewezen om de inrichting bij het bestuur te vertegenwoordigen, overeenkomstig artikel 2 van voornoemd decreet;
4° de behoorlijk ingevulde en ondertekende vragenlijst voor identificatie die daartoe verstrekt wordt door het bevoegde bestuur.
(5° het principieel akkoord verleend door de Minister over het ontwerp tot opening of uitbreiding van de betrokken inrichting.) <BFG 1992-07-27/30, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-08-1992>
§ 2. De aanvraag om verlenging van erkenning dient ten laatste zes maand vóór de afloop van de termijn van de lopende erkenning te worden ingediend.
Om ontvankelijk te zijn moet ze vergezeld zijn van de in paragraaf 1, 2°, 3° en 4° vermelde stukken evenals van het plan waarvan sprake in paragraaf 1, 1°, indien er wijzigingen zijn aangebracht in de verscheidene lokalen, aan de afmetingen of aan de bestemming ervan sedert de toekenning van de lopende erkenning.
Sectie II. - Van de voorlopige werkingsmachtiging.
Art.3. (Zie nota onder TITEL) In de maand die volgt op de ontvangst van de erkenningsaanvraag bij dewelke de onder artikel 2 bepaalde bescheiden werden gevoegd, stelt de bevoegde administratie aan de Minister voor een voorlopige werkingsmachtiging toe te kennen.
(De Minister kan op het einde van de lopende erkenning een voorlopige werkingsmachtiging toestaan, op voorwaarde dat de aanvraag om verlenging van erkenning ontvankelijk is.) <BFG 1990-09-03/35, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 31-12-1990>
Art.4. (Zie nota onder TITEL) Voor de dossiers van de instellingen bedoeld bij de artikelen 7 en 13 van het decreet, legt de bevoegde administratie aan de Minister met redenen omklede voorstellen voor betreffende de duur van de voorlopige werkingsmachtiging.
Sectie III. - Van de erkenning van een instelling.
Art.5. (Zie nota onder TITEL) De bevoegde administratie onderzoekt de aanvraag. Zij deelt het dossier mede en legt voor advies haar voorstellen voor aan de Adviesraad van de Derde Leeftijd, hierna de Raad genoemd.
Sectie IV. - Van de weigering en van erkenningsintrekking.
Art.6. (Zie nota onder TITEL) Wanneer de bevoegde administratie de weigering of de erkenningsintrekking voorstelt, deelt zij het dossier en de met redenen omklede voorstellen aan de Raad mede. Zij stelt de instelling in kennis van haar voorstellen en meldt haar dat zij over een termijn van 15 dagen beschikt om bij de Raad een verantwoordingsmemorandum in te dienen.
Bij het verstrijken van de termijn, beraadslaagt de Raad zelfs indien de verantwoordelijke van de instelling ervan afgezien heeft een verantwoordingsmemorandum op te stellen.
Sectie V. - Van de sluiting van een instelling.
Art.7. (Zie nota onder TITEL) Wanneer de administratie de sluiting voorstelt van een instelling deelt zij het dossier aan de Raad mede evenals haar met redenen omklede voorstellen. Zij stelt de instelling in kennis van haar voorstellen en meldt haar dat zij over een termijn van 15 dagen beschikt om bij de Raad een verantwoordingsmemorandum in te dienen.
Deze stelt de datum vast waarop de verantwoordelijke van de instelling zal worden verhoord.
Bij het verstrijken van deze termijn en eens deze datum voorbij, beraadslaagt de Raad wat ook het gevolg mag wezen dat werd gegeven aan de voormelde uitnodigingen en maakt onverwijld zijn advies over aan de bevoegde administratie.
Sectie VI. - Algemene bepalingen.
Art.8. (Zie nota onder TITEL) In alle gevallen die hem worden voorgelegd, mag de Raad overgaan tot een onderzoek welke hij nuttig acht en aan de administratie nadere informatie vragen.
Hij mag de betrokken personen oproepen en zelfs andere personen om verhoord te worden.
Art.9. (Zie nota onder TITEL) Van zodra de bevoegde administratie in bezit is gesteld van de adviezen door de Raad uitgebracht betreffende de toekenning, de weigering of de intrekking van de erkenning, of nog de sluiting van een rusthuis, deelt zij het dossier voor beslissing mede aan de Minister tot wiens bevoegdheid de 3e leeftijd behoort.
Art.10. (Zie nota onder TITEL) De beslissingen van weigering, van erkenningsintrekking of van sluiting van een instelling evenals de door de Raad uitgebrachte adviezen moeten met redenen omkleed zijn.
Art.11. (Zie nota onder TITEL) Alle ministeriële beslissingen worden door de bevoegde administratie en zo spoedig mogelijk aan de verantwoordelijke van de instelling medegedeeld.
Art.12. (Zie nota onder TITEL) De verzending van elk procedurestuk, dat krachtens dit decreet door de verantwoordelijke van de instelling uitgevoerd wordt, wordt verricht bij een ter post aangetekende brief.
De verzending van deze stukken door de Raad wordt verricht bij een ter post aangetekende brief met ontvangstmelding.
De ministeriële beslissingen, mededelingen en oproepingen worden op dezelfde wijze verricht.
Art.13. (Zie nota onder TITEL) De door dit besluit voorziene termijnen vangen aan op de ontvangstdatum van de brief. Indien de bestemmeling de brief weigert, vangt de termijn op de datum van de weigering aan. De postdatum getuigt van rechtsgeldigheid zowel voor de verzending als voor de ontvangst of voor de weigering.
Indien de bestemmeling niet via postverkeer werd bereikt, dan maakt het gemeentebestuur de brief langs administratieve weg over.
De opgevorderde burgemeester neemt de nodige maatregelen opdat de brief bij de bestemmeling terecht komt en hij stelt er de Minister in kennis van.
Art.14. (Zie nota onder TITEL) De officiële kennisgevingsdag van de akte, die het vertrekpunt is van de termijn, is daar niet in begrepen.
De dag zelf van de vervaldatum wordt in de termijn verrekend.
Indien deze dag op een zaterdag, een zondag of op een wettelijke feestdag valt dan wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.
Art.15. (Zie nota onder TITEL) Indien de verantwoordelijke van de instelling wordt uitgenodigd te compareren, dan mag hij zich door een adviseur laten bijstaan.
Art.16. (Zie nota onder TITEL) Het koninklijk besluit van 22 maart 1968 betreffende de erkenningsprocedure en de sluiting van rusthuizen voor bejaarden wordt voor de Franse Gemeenschap ingetrokken.
Art.17. (Zie nota onder TITEL) Dit besluit treedt op 31 juli 1984 in werking.
Art. 18. (Zie nota onder TITEL) De Minister tot wiens bevoegdheid het beleid van de 3e leeftijd behoort is belast met de uitvoering van dit besluit.