Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

9 MEI 1984. _ Koninklijk besluit tot uitvoering van [...] artikel 100bis, § 1, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. (KB 2004-09-03/33, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 10-07-2004) (NOTA : Opgeheven voor wat betreft de bepalingen die van toepassing zijn op de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum bij 2002-07-11/38, art. 64; Inwerkingtreding : 01-10-2002) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-05-1984 en tekstbijwerking tot 27-09-2004).



Inhoudstafel:


Art. 1
Afdeling 1. Bepalingen ter uitvoering van artikel 100bis, § 1, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. (Opschrift opgeheven) <KB 2004-09-03/33, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 10-07-2004>
Art. 2-11, 11bis, 11ter
Afdeling 2. Gemeenschappelijke bepalingen ter uitvoering van artikel 100bis, § 1, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en van artikel 13, lid 2, 1°, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum. (Opschrift opgeheven)
Art. 12, 12bis, 13-22



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1981000940 



Uitvoeringsbesluit(en):

2001003604  2004002106  2005002027 



Artikels:

Artikel 1. (zie NOTA onder TITEL) Dit besluit heeft tot doel de regels en de voorwaarden vast te stellen voor de berekening van de kosten van de dienstverlening bedoeld onder 2°, 4° en 5°, van artikel 97 van de organieke wet van 8 juli 1976, betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, voor het bepalen van de bijdrage van de begunstigde zoals bedoeld in artikel 98, § 1, van dezelfde wet, voor het verhaal op de begunstigde zoals bepaald in artikel 99, § 1, van dezelfde wet (en) voor het verhaal op de onderhoudsplichtigen zoals bepaald in artikel 98, § 2, van dezelfde wet (...). <KB 2004-09-03/33, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 10-07-2004>

Afdeling 1. _ Bepalingen ter uitvoering van artikel 100bis, § 1, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. (Opschrift opgeheven)
Art.2. (zie NOTA onder TITEL) Het bedrag, aan te rekenen voor de dienstverlening, is in principe de kostprijs zoals die blijkt uit de rekeningen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn
  Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mag beslissen dat de afschrijving van de investeringen, ook deze die niet door toelagen gedekt zijn, niet in die prijs wordt opgenomen.

Art.3. (zie NOTA onder TITEL) Voor de diensten die georganiseerd worden door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, en die niet uitsluitend voorbehouden zijn aan de begunstigden die tot zijn ambtsgebied behoren, mag het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beslissen dat een voorkeurtarief aangerekend wordt aan de inwoners van het eigen ambtsgebied, zonder dat de toegestane korting hoger mag zijn dan 20 pct.

Art.4. (zie NOTA onder TITEL) Indien de prijs inzake opname en huisvesting, die wordt aangerekend bij het inwerkingtreden van dit besluit, veel lager liggen dan de prijs die wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 2 en 3, mag het openbaar centrum beslissen de verhoging geleidelijk door te voeren over een periode van ten hoogste vijf jaar, onverminderd de bepalingen die van toepassing zijn inzake de reglementering der prijzen.

Art.5. (zie NOTA onder TITEL) Voor diensten, bedoeld in artikel 8, 1°, van dit besluit, bepaalt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een prijs in overeenstemming met de bestaande reglementering.

Art.6. (zie NOTA onder TITEL) De begunstigde komt tussen voor het geheel van de kosten van de dienstverlening indien hij hiertoe de middelen heeft of voor het gedeelte dat het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vaststelt rekening houdende met zijn mogelijkheden.

Art.7. (zie NOTA onder TITEL) Geen verhaal moet verplichtend worden uitgeoefend tegenover de onderhoudsplichtigen andere dan de echtgenoot en de ascendenten en descendenten in eerste graad.

Art.8. (zie NOTA onder TITEL) Er mag geen verhaal worden ingesteld tegen de onderhoudsplichtigen:
  1° voor de kosten van diensten die door een hogere overheid worden gesubsidiëerd en waarvoor in de bestaande reglementering een regeling inzake prijzen of tussenkomsten ten laste van de betrokkenen wordt voorzien zodat het grootste deel van de werkingskosten gedekt zijn;
  2° voor de kosten van tewerkstelling door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn overeenkomstig artikel 60, 7°, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Art.9. (zie NOTA onder TITEL) Geen verhaal moet verplichtend worden uitgeoefend tegenover de onderhoudsplichtigen voor de kosten van de volgende maatschappelijke dienstverlening:
  1° occasionele steun die wordt verleend ter gelegenheid van bepaalde gebeurtenissen of in bepaalde omstandigheden;
  2° diensten die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden georganiseerd en waarvoor een tarief van tussenkomst wordt bepaald rekening houdende met de lasten en de inkomsten van de begunstigde, met uitzondering evenwel van de diensten van huisvesting en opname.
  (3° de kosten van medische verzorging voor al wie niet in regel kan gesteld worden met de verzekering tegen de ziekte en de invaliditeit.) <KB 1987-04-08/30, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-05-1987>

Art.10. (zie NOTA onder TITEL) Indien blijkt dat zonder enige aanvaardbare uitleg het patrimonium van de begunstigde gedurende de laatste vijf jaar vóór de aanvang van de dienstverlening in belangrijke mate is verminderd, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een gedeelte van de kosten voor opname of huisvesting terugvorderen van de onderhoudsplichtigen van de begunstigde die niet over het in artikel 14 vermelde bedrag aan inkomsten beschikken.

Art.11. (zie NOTA onder TITEL) De kosten van de maatschappelijke dienstverlening mogen slechts door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verhaald worden op de onderhoudsplichtigen voor zover er gedurende de periode dat het centrum steun heeft verleend een recht op een vordering tot onderhoud bestond in hoofde van de begunstigde tegen de aangesproken onderhoudsplichtigen.

Art. 11bis. <Ingevoegd bij KB 1987-04-08/30, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-05-1987> Het openbaar centrum kan terzelfdertijd verhaal uitoefenen tegenover de descendenten in de eerrste graad en hun echtgenoot of echtgenote.

Art. 11ter. <Ingevoegd bij KB 1987-04-08/30, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-05-1987> In geval van verhaal tegen onderhoudsplichtigen in een gelijke graad mag ten aanzien van ieder van hen en hun echtgenoot of echtgenote niet meer worden teruggevorderd dan de kosten van de maatschappelijke dienstverlening vermenigvuldigd met de breuk waarbij de teller gelijk is aan 1, en de noemer gelijk is aan het aantal voornoemde onderhoudsplichtigen.
  In uitzonderlijke gevallen en mits uitdrukkelijke gemotiveerde beslissing waarvan afschrift aan de betrokkene wordt overgemaakt, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van voormelde regel afwijken.

Afdeling 2. _ Gemeenschappelijke bepalingen ter uitvoering van artikel 100bis, § 1, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en van artikel 13, lid 2, 1°, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum. (Opschrift opgeheven)
Art.12. (zie NOTA onder TITEL) <KB 1987-04-08/30, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-05-1987> Indien kan verwacht worden dat het toekennen van (...) de maatschappelijke dienstverlening niet langer zal duren dan drie maanden, moet geen terugvordering verplichtend worden ingesteld tegen de onderhoudsplichtigen.<KB 2004-09-03/33, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 10-07-2004>

Art. 12bis. <Ingevoegd bij KB 1987-04-08/30, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-05-1987> (...) de kosten van de maatschappelijke dienstverlening bedoeld in artikel 97, 1° en 2°, van de wet van 8 juli 1976 kunnen op de echtgenoot en op de ascendenten en descendenten enkel worden verhaald onder de voorwaarden en binnen de grenzen die hierna worden bepaald:<KB 2004-09-03/33, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 10-07-2004>
  1° het verhaal op de echtgenoot is in voorkomend geval beperkt tot het bedrag van het onderhoudsgeld, dat bij een uitvoerbaar geworden rechterlijke beslissing werd bepaald, of waartoe de echtgenoot zich verbonden heeft overeenkomstig artikel 1288, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek;
  2° het verhaal op de ascendenten is beperkt tot de kosten van maatschappelijke dienstverlening (...), verstrekt aan hun descendenten zolang zij de burgerlijke meerderjarigheid niet hebben bereikt of zolang zij na die leeftijd rechtgevend blijven op kinderbijslag; <KB 2004-09-03/33, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 10-07-2004>
  3° het verhaal op de descendenten kan slechts uitgeoefend worden bij verblijf van de onderhoudsgerechtigde in een ziekenhuis, een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis.
  Het eerste lid is eveneens van toepassing op het verhaal van de in dat lid bedoelde kosten van maatschappelijke dienstverlening op de gewezen echtgenoot.

Art.13. (zie NOTA onder TITEL) <KB 1987-04-08/30, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-05-1987> Vooraleer te beslissen over de uitoefening van het verhaal stelt het openbaar centrum een sociaal onderzoek in naar de financiële toestand van de onderhoudsplichtige en het familiale aspect van de zaak.
  Dit onderzoek is niet verplicht indien op basis van het sociaal dossier van de begunstigde blijkt dat er redenen van billijkheid kunnen ingeroepen worden om niet terug te vorderen of dat de kosten en inspanningen verbonden aan de terugvordering niet opwegen tegen het te verwachten resultaat.

Art.14. (zie NOTA onder TITEL) § 1. (Onverminderd het bepaalde in artikel 10 van dit besluit en in § 3 van dit artikel kan geen verhaal worden uitgeoefend tegen de onderhoudsplichtige als zijn netto belastbaar inkomen van het voorlaatste kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin over de uitoefening wordt beslist, het bedrag van 16.681,99 EUR, verhoogd met 2.335,48 EUR voor elke persoon ten laste, niet overschrijdt.
  Voor de toepassing van § 1 wordt als persoon ten laste beschouwd, elk kind voor wie de onderhoudsplichtige, wat betreft de kinderbijslag, de hoedanigheid van bijslagtrekkende bezit, evenals iedere persoon die fiscaal ten laste is van de onderhoudsplichtige.
  Het verhaal is beperkt tot het bedrag dat het in het eerste lid vermelde belastbaar inkomen te boven gaat.) <KB 2004-09-03/33, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 10-07-2004>
  § 2. Indien bewezen wordt dat de vermogenstoestand van de onderhoudsplichtige sinds het jaar bedoeld bij paragraaf 1 in belangrijke mate is gewijzigd, dan wordt de nieuwe vermogenstoestand als basis genomen voor het uitoefenen van het verhaal en het bepalen van het bedrag van de terugvordering.
  (§ 3. Indien de onderhoudsplichtigen niet over het in § 1 vermelde bedrag beschikt, maar over een onroerend goed of onroerende goederen in volle eigendom of vruchtgebruik beschikt waarvan het globaal kadastraal inkomen gelijk is aan of hoger is dan 2.000 EUR, wordt het in § 1 vermeld belastbaar inkomen, vermeerderd met drie maal het bedrag van het kadastraal inkomen.
  Het kadastraal inkomen wordt als volgt samengesteld :
  het kadastraal inkomen van de onroerende goederen die de onderhoudsplichtige in volle eigendom of vruchtgebruik bezit, met uitzondering van de onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen die voor eigen beroepsdoeleinden worden aangewend.
  Dit kadastraal inkomen wordt evenwel, naargelang het aantal personen ten laste drie of meer bedraagt, vooraf gedeeld door de coëfficiënt 1,1 verhoogd met 0,1 voor elke persoon ten laste boven de derde, doch met maximum 1,8.
  Het kadastraal inkomen van de goederen waarvan de onderhoudsplichtige eigenaar of vruchtgebruiker in onverdeeldheid is, wordt vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van de rechten, in volle eigendom of in vruchtgebruik, van de betrokkene op deze goederen, vooraleer het bepaalde in het eerste lid wordt toegepast.) <KB 2004-09-03/33, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 10-07-2004>

Art.15. (zie NOTA onder TITEL) (De bedragen bepaald in artikel 14, § 1, (en in de schaal van tussenkomsten, bedoeld in artikel 16) zijn gekoppeld aan de spilindex 125,00 (rang 51) van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971.) <KB 1985-02-18/30, art. 2, 002> <KB 2004-09-03/33, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 10-07-2004>
  Zij zullen opnieuw worden berekend op 1 januari van elk jaar door de coëfficiënt 1,02n erop toe te passen, waarin het verschil in rang aangeeft tussen de in het vorig lid vermelde spilindex en die welke op voornoemde datum is bereikt.

Art.16. (zie NOTA onder TITEL) Bij het bepalen van de tussenkomst van de onderhoudsplichtige (volgt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een door de minister bevoegd voor maatschappelijke integratie vastgestelde schaal van tussenkomsten, waarvan het kan afwijken bij een individuele beslissing en mits in acht name van bijzondere omstandigheden die in de beslissing worden gemotiveerd). <KB 2004-09-03/33, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 10-07-2004>
  (Elke individuele beslissing tot het bepalen van de tussenkomst van een onderhoudsplichtige bevat de elementen op grond waarvan het bedrag van de terugvordering werd vastgesteld.) <KB 1987-04-08/30, art. 7, 2°, 003; Inwerkingtreding : 01-05-1987>

Art.17. (zie NOTA onder TITEL) Indien het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tezelfdertijd verhaal uitoefent bij de onderhoudsplichtigen voor de kosten van (leefloon en van maatschappelijke) dienstverlening, dan wordt de opbrengst slechts afgetrokken van (de kosten van het leefloon) nadat de kosten van de dienstverlening ten laste van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn volledig gedekt zijn. <KB 2004-09-03/33, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 10-07-2004>

Art.18. (zie NOTA onder TITEL) Indien het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beslist af te zien van de tussenkomst van de begunstigde of van het verhaal tegenover de onderhoudsplichtigen (, respectievelijk bedoeld in de §§ 1 en 2 van artikel 98 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn) om redenen van billijkheid, geeft het de concrete feiten en redenen aan waarop deze afwijking is gesteund. <KB 2004-09-03/33, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 10-07-2004>
  Omwille van het delikaat karakter van sommige gegevens kan het openbaar centrum nalaten deze in de beslissing te vermelden, wanneer ze in het sociaal verslag of in het verslag van de beraadslaging zijn opgenomen.

Art.19. (zie NOTA onder TITEL) Inzake de voortgezette hulpverlening, waarbij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alsnog geen gebruik gemaakt heeft van zijn recht tot verhaal op de onderhoudsplichtigen van de begunstigde, dient een individuele en gemotiveerde beslissing over de uitoefening van bedoeld verhaal genomen te worden binnen de zes maanden na het inwerkingtreden van dit besluit.

Art.20. (zie NOTA onder TITEL) De verhaalsvorderingen die vóór de inwerkingtreding van dit besluit bij de rechtbanken zijn ingeleid, blijven onderworpen aan de bepalingen die ten tijde van de inleiding van toepassing waren.

Art.21. (zie NOTA onder TITEL) Opgeheven worden:
  1° het koninklijk besluit van 9 juni 1981 tot bepaling van de grenzen en voorwaarden voor het verhaal op de onderhoudsplichtigen bedoeld door artikel 98, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
  2° het artikel 32 van het koninklijk besluit van 30 oktober 1974 houdende algemeen reglement betreffende het bestaansminimum, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 januari 1984.

Art. 22. (zie NOTA onder TITEL) Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Staatssecretaris voor Volksgezondheid en Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.