Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

17 FEBRUARI 1984. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de algemene immissienormen waaraan schelpdierwater dient te voldoen (NOTA 1 : opgeheven voor het Waalse gewest door BWG2012-09-13/13, art. 24, 002; En vigueur : 22-12-2013> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-10-2012 en tekstbijwerking tot 12-10-2012)



Inhoudstafel:


Art. 1-10
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1988030079  2012027153 



Artikels:

Artikel 1. Voor dit besluit wordt verstaan onder :
  a) "Schelpdierwateren" :
  wateren die bescherming of verbetering behoeven ten einde geschikt te zijn voor het leven en de groei van schelpdieren (tweekleppige schelpdieren en buikpotigen);
  b) "Schelpdierwaterzone" :
  zone waarin zich schelpdierwateren bevinden;
  c) "Kustwateren" :
  de wateren van de territoriale zee, waarmee wordt bedoeld, het kustwater over een breedte van drie zeemijlen naar rato van zestig mijl per breedtegraad vanaf de laagste laagwaterlijn;
  d) "Brakwater" :
  wateren waarvan het chloridegehalte 600 mg C1/1 overschrijdt, uitgezonderd kustwater.

Art.2. Dit besluit vindt toepassing op de oppervlakte-, de kustwateren en brakke wateren.

Art.3. De schelpdierwaterzones moeten worden aangewezen om het leven en de groei van schelpdieren toe te laten en om bij te dragen tot de goede kwaliteit van de produkten van schelpdieren die rauw kunnen worden gegeten.

Art.4. § 1. De fysisch-chemische en microbiologische parameters zijn opgenomen in de bijlage van dit besluit. Voor de toepassing van deze parameters dient rekening gehouden te worden met de in de kolommen van de bijlage vermelde opmerkingen.
  § 2. Voor alle aangewezen schelpdierwaterzones of voor elke zone afzonderlijk moeten de op de schelpdierwater toepasbare waarden vastgesteld worden voor wat betreft de in de bijlage vermelde parameters voor de waarden vermeld in kolom I en kolom G. Het is toegelaten waarden voor de andere parameters vast te stellen.
  § 3. De waarden die zijn vermeld in kolom G, dienen nageleefd te worden. Nochtans, moet de waarde van de parameter met betrekking tot de faecale colibacteriën, in de wateren waar schelpdieren die rauw kunnen gegeten worden, worden toegepast volgens § 4.
  § 4. De waarden vastgesteld krachtens § 2 mogen niet minder streng zijn dan dewelke die zijn aangeduid in kolom I van de bijlage.

Art.5. De kwaliteit van het aangewezen schelpdierwater moet voldoen aan de waarden vastgesteld in artikel 4 volgens de modaliteiten van dit artikel, en dit met ingang van 30 oktober 1987.

Art.6. § 1. De aangewezen wateren worden geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van dit besluit indien monsters die in deze wateren over een periode van twaalf maanden op eenzelfde bemonsteringspunt zijn genomen met de minimale frequentie aangegeven in de bijlage, uitwijzen dat zij de in overeenkomstig artikel 4 vastgestelde waarden alsmede de opmerkingen in de kolommen G en I van de bijlage eerbiedigen voor :
  _ 100 pct. van de monsters voor de parameters "gehalogeneerde organische stoffen" en "metalen";
  _ 95 pct. van de monsters voor de parameters "saliniteit" en "opgeloste zuurstof";
  _ 75 pct. van de monsters voor de andere in de bijlage vermelde parameters.
  Indien overeenkomstig artikel 7, § 2, de frequentie voor monsternemingen voor alle parameters van de bijlage, met uitzondering van die voor gehalogeneerde organische stoffen en metalen, lager is dan de in de bijlage vermelde frequentie, moet voor alle monsters aan bovengenoemde waarden en opmerkingen worden voldaan.
  § 2. Afwijkingen van de in artikel 4 vastgestelde waarden of aan de opmerkingen in de kolommen G en I van de bijlage zullen voor de berekening van de in § 1, lid 1, bedoelde percentages niet in aanmerking worden genomen wanneer ze het gevolg zijn van een ramp.

Art.7. § 1. De minimale frequentie van de monsternemingen is in bijlage vastgesteld.
  § 2. Wanneer de bevoegde overheid vaststelt dat de kwaliteit van de aangewezen wateren aanmerkelijk hoger is dan die welke uit de toepassing van de in artikel 3 vastgestelde waarden en de opmerkingen in de kolommen G en I van de bijlage zou voortvloeien, kan de frequentie van monsterneming worden verlaagd. Wanneer er geen enkele verontreiniging of geen enkel gevaar voor achteruitgang van deze kwaliteit is, kan de betrokken bevoegde instantie besluiten dat er geen monsters behoeven te worden genomen.
  § 3. De bemonsteringsplaats, de afstand tussen die plaats en het dichtstbijzijnde punt van lozing van verontreinigende stoffen, alsmede de diepte waarop de monsters dienen te worden genomen, worden vastgesteld aan de hand van namelijk, de plaatselijke milieu-omstandigheden.
  § 4. De referentie-analyse methoden die moeten gevolgd worden voor de berekening van de waarden der betrokken parameters zijn aangegeven in de bijlage. Laboratoria die andere methoden gebruiken, moeten er zich van gewissen dat de verkregen resultaten gelijkwaardig of vergelijkbaar zijn met die welke in de bijlage zijn aangegeven.
  § 5. De monsters moeten representatief zijn.

Art.8. Toepassing van de regels met betrekking tot de immissienormen voor schelpdierwater mag er in geen geval toe leiden dat de verontreiniging van de kustwateren en brakke wateren direkt of indirekt toeneemt in vergelijking met de kwaliteit op 30 oktober 1979.

Art.9. § 1. Afwijkingen van dit besluit zijn mogelijk in geval van uitzonderlijke meteorologische of geografische omstandigheden.
  § 2. Aan de overheid die zich beroept op een afwijking of die ze toestaat of die op het gebruik ervan toeziet, wordt de verplichting opgelegd de Minister die het Leefmilieu onder zijn bevoegdheid heeft, in te lichten over elke afwijking alsmede de reden hiervan en de termijn.

Art.10. Onze Staatssecretaris voor Volksgezondheid en Leefmilieu is met de uitvoering van dit besluit belast.

BIJLAGE.
Art. N.BIJLAGE : VEREISTE KWALITEIT VAN SCHELPDIERWATER.


I. NUMEROS
II. PARAMETERS
III. G
IV. I
V. REFERENTIE-ANALYSEMETHODES
VI. MINIMUM BEMONSTERINGS- EN
METINGSFREQUENTIE
 
I. 1.
II. pH
pH-eenheid
III.
IV. 7-9
V. - Elektrometrie
De meting wordt in situ
uitgevoerd tijdens de
bemonstering
VI. Driemaandelijks
 
I. 2.
II. Temperatuur °C
III. Het temperatuurverschil dat
veroorzaak wordt door een lozing
mag in het door deze lozing
beinvloede schelpdierwater niet
meer dan 2° C boven de temperatuur
uitkomen die is gemeten in de niet-
beinvloede wateren
IV.
V. - Thermometrie
De meting wordt in situ
uitgevoerd tijdens de
bemonstering
VI. Driemaandelijks
 
I. 3.
II. Kleuring (na filtering) mg Pt/l
III.
IV. De kleur van het water na filtering
veroorzaakt door een lozing, mag
in het door deze lozing beinvloede
schelpdierwater niet meer dan 10 mg
Pt/l afwijken van de kleur die is
gemeten in de niet-beinvloede
wateren
V. - Membraanfiltratie (0,45 um)
Fotometrie met toepassing van de
Pt/Co-schaal
VI. Driemaandelijks
 
I. 4.
II. Gesuspendeerde stoffen mg/l
III.
IV. De stijging van het gehalte aan
gesuspendeerde stoffen die door
een lozing wordt veroorzaakt, mag
in het door deze lozing beinvloede
schelpdierwater niet meer bedragen
dan 30 % van het gehalte gemeten in
niet-beinvloed water
V. - Membraanfiltratie (0,45 um),
drogen bij 105 °C en wegen
- Centrifugeren (minimaal 5 minuten
gemilddelde versnelling 2 800 tot
3 200 g), drogen bij 105 °C en
wegen
VI. Driemaandelijks
 
I. 5.
II. Saliniteit o/oo
III. 12-38 o/oo
IV. - </= 40 o/oo
 
- De door een lozing veroorzaakte
schommeling van saliniteit mag in
het door die lozing beinvloede
schelpdierwater niet meer
bedragen dan 10 % van het in het
niet-beinvloede water gemeten
zoutgehalte
V. Meting van het geleidingsvermogen
VI. Maandelijks
-----
I. 6.
II. Verzadigingspercentage aan
opgeloste zuurstof
III. >/= 80 %
 
IV. - >/= 70 % (gemiddelde waarde)
- Indien een afzonderlijke meting
een waarde van minder dan 70 %
aangeeft, worden de metingen
herhaald
- Een afzonderlijke meting mag
slechts een waarde van minder dan
60 % opleveren, indien er geen
schadelijke gevolgen optreden
voor de ontwikkeling van de
schelpdierpopulaties
V. - Methode van Winkler
- Elektrochemische methode
VI. Maandelijks met minimaal een
monster dat representatief is voor
het laagste zuurstofgehalte van het
water op de dag van bemonstering.
Indien er evenwel een vermoeden is
van aanzienlijke dagelijkse
schommelingen, moeten er minimaal
twee monsters per dag worden
genomen
 
I. 7.
II. Koolwaterstoffen op oliebasis
III.
IV. In het schelpdierwater mogen geen
koolwaterstoffen aanwezig zijn in
dusdanige hoeveelheden dat zij :
- een zichtbare film veroorzaken op
het wateroppervlak en/of een
afzetting op de schelpdieren
- voor de schelpdieren schadelijke
effecten veroorzaken
V. Visuele controle
VI. qdriemaandelijks
 
I. 8.
II. Gehalogeneerde
organische stoffen
III. De concentratie van elke stof in
het schelpdiervlees moet zodanig
beperkt zijn dat zij,
overeenkomstig artikel 1, bijdraagt
tot een goede kwaliteit van de
schelpdierprodukten
IV. De concentratie van elke stof in
het schelpdierwater of in het
schelpdiervlees mag een niveau niet
overschrijden dat schadelijke
effecten veroorzaakt op de
schelpdieren en hun larven
V. Gaschromatografie na extractie met
geschikte oplosmiddelen en
zuivering
VI. Halfjaarlijks
 
I. 9.
II. Metalen
Zilver Ag
Arsenicum As
Cadmium Cd
Chroom Cr
Koper Cu
Kwik Hg
Nikkel Ni
Lood Pb
Zink Zn
mg/l
III. De concentratie van elke stof in
het schelpdiervlees moet zodanig
beperkt zijn dat zij,
overeenkomstig artikel 1, bijdraagt
tot een goede kwaliteit van de
schelpdierprodukten
IV. De concentratie van elke stof in
het schelpdierwater of in het
schelpdiervlees mag een niveau niet
overschrijden dat schadelijke
effecten veroorzaakt op de
schelpdieren en hun larven
De synergetische effecten van deze
metalen moeten in aanmerking worden
genomen
V. Atomaire absorptie-spectrometrie,
eventueel voorafgegaan door
concentratie en/of extractie
VI. Halfjaarlijks
 
I. 10.
II. Faecale colibacterien per 100 ml
III. </= 300
in het schelpdiervlees en de
vloeistof binnen de schelp van het
schelpdier (1)
IV.
V. Verdunningsmethode met fermentatie
in vloeibare substraten in ten
minste drie buisjes in drie
verdunningen. Overplanting van de
positieve buisjes op een
bevestigingsvoedingsbodem. Tellen
volgens de techniek van het meest
waarschijnlijke aantal (MWA).
Incubatie bij 44° +/- 0,5 °C
VI. Driemaandelijks
 
I. 11.
II. Stoffen die de smaak van het
schelpdier beinvloeden
III.
IV. Concentratie lager dan die welke de
smaak van het schelpdier kan
wijzigen
V. Smaakonderzoek van de schelpdieren,
wanneer de aanwezigheid van een
dergelijke stof wordt vermoed
VI.
 
I. 12.
II. Saxitoxine (geproduceerd door
dinoflagellaten)
III.
IV.
V.
VI.
 
NB. G = Richtwaarde
I = Bindende waarde
(1) In afwachting van de aanneming van
een richtijn inzake de bescherming
van de consumenten van
schelpdierprodukten is deze waarde
echter bindend voor de wateren waar
rechtstreeks voor menselijke consumptie
bestemde schelpdieren leven.