Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

7 NOVEMBER 1983. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 8 februari 1978 houdende goedkeuring van het Verdrag ter voorkoming van de verontreiniging van de zee ten gevolge van storten vanaf schepen en luchtvaartuigen, en van de Bijlagen, opgemaakt te Oslo op 15 februari 1972 en houdende sommige bepalingen in verband met het storten in zee en het verbranden op zee van afval en andere stoffen.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. Begripsomschrijvingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. Bijzondere vergunning en machtiging.
Art. 2-9
HOOFDSTUK III. Overgangsbepalingen.
Art. 10
HOOFDSTUK IV. Heffingen.
Art. 11-13
HOOFDSTUK V. Wijziging, schorsing of intrekking van de bijzondere vergunning of machtiging
Art. 14
HOOFDSTUK VI. Opheffen van het verbod tot storting in of verbranding op zee.
Art. 15-16



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1984013015  1984013016  1984013017  1989025135  1990025236  1991025257 



Artikels:

HOOFDSTUK I. _ Begripsomschrijvingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  _ "Verdrag" : het Verdrag ter voorkoming van de verontreiniging van de zee ten gevolge van storten vanaf schepen en luchtvaartuigen, en van de Bijlagen, opgemaakt te Oslo op 15 februari 1972.
  _ "Wet" : de wet van 8 februari 1978 houdende goedkeuring van het Verdrag ter voorkoming van de verontreiniging van de zee ten gevolge van storten vanaf schepen en luchtvaartuigen, en van de Bijlagen, opgemaakt te Oslo op 15 februari 1972 en houdende sommige bepalingen in verband met het storten in zee en het verbranden op zee van afval en andere stoffen, gewijzigd bij de wet van 19 mei 1983.
  _ "De Minister" : de Minister of Staatssecretaris die het Leefmilieu onder zijn bevoegdheid heeft.
  _ "De houder" : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een bijzondere vergunning of een machtiging heeft bekomen in de voorwaarden van onderhavig besluit

HOOFDSTUK II. _ Bijzondere vergunning en machtiging.
Art.2. De Minister is belast met het verlenen of het weigeren van een bijzondere vergunning tot het storten of verbranden van de stoffen en materialen die voorkomen in Bijlage II van het Verdrag, als het belangrijke hoeveelheden betreft, zoals deze zijn gedefinieerd in toepassing van artikel 6 van het Verdrag.
  Deze stoffen en materialen mogen stoffen bevatten van Bijlage I van het Verdrag onder voorbehoud dat ze slechts de vorm aannemen van sporen van kontaminatie in de afval waaraan deze stoffen niet werden toegevoegd met het oog op hun storting of hun verbranding.

Art.3. De Minister is belast met het verlenen of het weigeren van een machtiging tot het storten of verbranden van stoffen en materialen :
  1° andere dan die welke voorkomen in Bijlage I en Bijlage II van het Verdrag;
  2° die voorkomen in Bijlage II van het Verdrag, als het geen belangrijke hoeveelheden betreft, zoals deze zijn gedefinieerd in toepassing van artikel 6 van het Verdrag.
  Deze stoffen en materialen mogen stoffen bevatten welke voorkomen in Bijlage I van het Verdrag onder voorbehoud dat ze slechts de vorm aannemen van sporen van kontaminatie in de afval waaraan deze stoffen niet werden toegevoegd met het oog op hun storting of hun verbranding.

Art.4. § 1. De bijzondere vergunning of machtiging is persoonlijk en onoverdraagbaar.
  § 2. De bijzondere vergunning wordt slechts verleend voor een maximumduur van twee jaar. De hernieuwing ervan is onderworpen aan het indienen van een nieuwe aanvraag.
  § 3. De machtiging wordt slechts verleend voor een maximumduur van vier jaar. De hernieuwing ervan is onderworpen aan het indienen van een nieuwe aanvraag.

Art.5. De aanvraag ter verkrijging van een bijzondere vergunning of machtiging wordt aan de Minister gericht in één origineel exemplaar en zes afschriften. De Minister is belast met het bepalen van de gegevens vereist voor de ontvankelijkheid van de aanvraag.

Art.6. § 1. De Minister gaat na of de aanvraag alle vereiste gegevens bevat. Binnen een termijn van dertig kalenderdagen, vanaf de dag waarop de aanvraag voor een bijzondere vergunning of machtiging werd neergelegd, geeft de Minister aan de aanvrager per aangetekende brief, kennis van zijn beslissing over de ontvankelijkheid van de aanvraag.
  § 2. Samen met de kennisgeving van ontvankelijkheid van het verzoek, maakt de Minister een volledig exemplaar van het dossier over aan de Minister onder wiens bevoegdheid het Verkeerswezen en de Landbouw vallen.
  Elk van hen geeft ten laatste binnen een termijn van zestig kalenderdagen die ingaat vanaf de dag van ontvangst van het dossier, een gemotiveerd advies, binnen het eigen gebied van zijn bevoegdheden, aan de Minister, over de invloed van de storting of de verbranding zoals bedoeld door de aanvraag, op het zeemilieu.
  § 3. Indien de adviezen bedoeld in § 2 niet worden nagekomen, worden de betrokken Minister of Ministers hiervan vóór de beslissing verwittigd en zal, zo zij er om verzoeken, binnen een termijn van 10 kalenderdagen, hierover in Ministerraad overleg gepleegd worden.
  § 4. Een exemplaar van het dossier over de aanvraag van de bijzondere vergunning of machtiging wordt overgemaakt aan de Voorzitter van de Gewestelijke Executieve waar
  _ zich de woonplaats bevindt van de aanvrager wanneer het een natuurlijke persoon betreft;
  _ de exploitatiezetel is gevestigd van de aanvrager wanneer het een rechtspersoon betreft.
  § 5. In de loop van het onderzoek, kan de Minister aan de aanvrager alle bijkomende inlichtingen vragen die hij noodzakelijk acht.

Art.7. § 1. Binnen een termijn van honderdtwintig dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing over de ontvankelijkheid van de aanvraag, maakt de Minister bij middel van een ter post aangetekend schrijven aan de aanvrager zijn met redenen omklede konklusies kenbaar betreffende de verlening of de weigering van de bijzondere vergunning of de machtiging.
  § 2. De aanvrager beschikt over vijftien kalenderdagen om zijn gemotiveerde opmerkingen, bij middel van een ter post aangetekend schrijven aan de Minister te laten kennen.
  § 3. Na kennis te hebben genomen van de opmerkingen van de aanvrager, vaardigt de Minister zijn besluit uit. Het met redenen omkleed besluit houdende beslissing van de verlening of de weigering van de bijzondere vergunning of de machtiging wordt aan de aanvrager betekend bij middel van een ter post aangetekend schrijven binnen vijftien kalenderdagen vanaf de ontvangst van de opmerkingen van de aanvrager, en bij uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
  § 4. In geval van verlening, bepaalt de Minister de voorwaarden waaronder het storten of het verbranden wordt toegelaten.

Art.8. Iedere wijziging, voorgesteld door de houder, van de gegevens op basis waarvan de bijzondere vergunning of de machtiging is toegestaan, zal het voorwerp uitmaken van een nieuwe aanvraag overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van dit besluit.

Art.9. § 1. De bepalingen van de artikelen 2 tot 8 van het onderhavig besluit zijn niet van toepassing op de noodtoestanden, zoals deze gedefinieerd zijn in artikel 8, § 1 van het Verdrag.
  § 2. Iedere natuurlijke of rechtspersoon die overgaat of laat overgaan tot een stortingsoperatie in- of een verbrandingsoperatie op zee van stoffen en materialen op grond van dit artikel, zal deze operatie onmiddellijk melden aan de Minister met een gedetailleerde opgave van de omstandigheden, de aard en de hoeveelheden van de gestorte of verbrande stoffen en materialen.
  § 3. De Minister zal het onderzoek van de gegeven rechtvaardigingen bevelen.

HOOFDSTUK III. _ Overgangsbepalingen.
Art.10. § 1. Iedere natuurlijke of rechtspersoon die op de datum van het in werking treden van onderhavig besluit een toelating bezit om te storten in zee of te verbranden op zee mag verder storten of verbranden mits hij binnen de negentig dagen vanaf het in werking treden van dit besluit en overeenkomstig artikel 5, een aanvraag indient tot het bekomen van een bijzondere vergunning of machtiging.
  § 2. De stortingen in- en verbrandingen op zee, verricht tijdens deze overgangsperiode, worden van rechtswege onmiddellijk stopgezet indien de aanvraag uiterlijk bij het verstrijken van de in § 1 bedoelde termijn niet werd ingediend.
  § 3. De toelating tot het storten in zee of het verbranden op zee die verleend werd vóór het in werking treden van onderhavig besluit, verliest haar uitwerking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het ministerieel besluit houdende de beslissing omtrent de in § 1 bedoelde aanvraag.
  § 4. De Minister beschikt over een termijn van twaalf maanden vanaf de kennisgeving over de ontvankelijkheid van de aanvraag om een einde te stellen aan de overgangsperiode bedoeld in § 1.

HOOFDSTUK IV. _ Heffingen.
Art.11. De aanvrager van een bijzondere vergunning of machtiging is gehouden tot terugbetaling, tegen kostprijs, van de kosten van het onderzoek naar de invloed van de stoffen en materialen bestemd voor storting in of verbranding op zee op het marien milieu en de levende rijkdommen van de zee.

Art.12. § 1. Van de houder van een bijzondere vergunning of machtiging wordt een bijdrage ingevorderd, berekend per ton, en bestemd om, enerzijds de kosten te dekken van de kontrole op de naleving van de vastgestelde voorwaarden en anderzijds van het toezicht op de invloed van de storting of verbranding op het marien milieu en de levende rijkdommen van de zee.
  § 2. Dit aanpasbaar bedrag wordt berekend :
  1° Verhoudingsgewijze naar de tonnemaat van de stoffen en materialen voor dewelke de bijzondere vergunning of machtiging is verleend;
  2° In funktie van de geschatte reële jaarlijkse kosten van de kontrole en toezicht op de stortingen en verbranding en op zee;
  3° In funktie van de samenstelling van de stoffen en materialen vermeld in de bijzondere vergunning of machtiging;
  Te dien einde wordt een formule met de volgende algemene vorm toegepast :                                    [ C                  ]                     A = B + [--- x [E - (B x F)] ]                             [ D                  ]
waarin de verschillende parameters de volgende betekenissen aannemen :
  A = heffing per ton;
  B = forfaitair deel van de heffing per ton;
  C = schadelijkheidsindex van de stoffen en materialen;
  D = som van de schadelijkheidsindexen van alle stoffen en materialen welke het voorwerp uitmaken van een bijzondere vergunning of machtiging;
  E = jaarlijks bedrag van de kosten van de kontrole van de stortings- en verbrandingsoperaties op zee en van het toezicht op de invloed ervan op het marien milieu en de levende rijdommen van de zee;
  F = het aantal bijzondere vergunningen en machtigingen;
  § 3. De Minister past jaarlijks de parameters aan van de formule bedoeld in § 2 en bepaalt de toepassingsmodaliteiten evenals de betalingsmodaliteiten van de heffing.
  <NOTA : Voor het jaar 1988, zie B.St. 02-04-1988, p. 4662>
  § 4. In het geval van stoffen, ingevoerd uit het buitenland met het oog op hun storting in of verbranding op zee, zal de toegepaste heffing tenminste deze zijn van het land van oorsprong.
  In het geval dat deze minder zou bedragen dan de heffing berekend op de wijze bepaald in § 1 tot 3 van dit artikel, dan zal deze laatste worden toegepast.

Art.13. § 1. De sommen voorzien in de artikels 11 en 12 van dit besluit moeten worden gestort op P.C.R. 000-2002200-23 van de Schatkist, Titel IV, Deel II, Sektie I, Hoofdstuk III voor Artikel 66.21.00.00 _ Ministerie van Volksgezondheid en het Gezin.
  § 2. Deze bedragen zullen verdeeld worden prorata de deelname aan de kontrole op het naleven van de voorwaarden en van het toezicht op de gevolgen van de storting of verbranding, in het bijzonder een nader te bepalen gedeelte, berekend volgens uit te voeren verrichtingen, zal aan het departement Landbouw gestort worden voor het toezicht op de levende rijkdommen van de zee, dat onder zijn bevoegdheid valt.

HOOFDSTUK V. _ Wijziging, schorsing of intrekking van de bijzondere vergunning of machtiging
Art.14. § 1. De Minister is belast met het wijzigen, het schorsen of het intrekken van een bijzondere vergunning of machtiging tot het storten of verbranden van stoffen en materialen.
  § 2. De bijzondere vergunning of machtiging kan worden geschorst bij een behoorlijk met redenen omklede beslissing van de Minister en wordt per aangetekende brief aan de houder betekend.
  § 3. In de gevallen bedoeld in §§ 1 en 2, beschikt de houder over vijftien kalenderdagen om zijn gemotiveerde opmerkingen aan de Minister te laten kennen per aangetekende brief.
  § 4. Indien de Minister van oordeel is dat de opmerkingen van de houder van een bijzondere vergunning of machtiging niet gegrond zijn, zal hij overgaan tot de wijziging of de intrekking van de bijzondere vergunning of machtiging.
  § 5. Het met redenen omkleed ministerieel besluit houdende beslissing van wijziging of intrekking van de bijzondere vergunning of de machtiging, wordt aan de houder betekend bij middel van een ter post aangetekend schrijven binnen de vijftien kalenderdagen vanaf de ontvangst van de opmerkingen van de houder, en bij uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

HOOFDSTUK VI. _ Opheffen van het verbod tot storting in of verbranding op zee.
Art.15. In het kader van de toepassing van artikel 3, § 2 van de wet kan de Minister het verbod opheffen tot storting of verbranding. Hij bepaalt de voorwaarden waartegen de storting in of de verbranding op zee moet verricht worden.

Art. 16. Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Staatssecretaris voor Volksgezondheid en Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.