Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

1 FEBRUARI 1984. - Koninklijk besluit betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen van bejaarde werknemers (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-02-1984 en tekstbijwerking tot 24-01-2011)



Inhoudstafel:

Afdeling I. Recht op werkloosheidsuitkeringen van ontslagen werknemers van 55 jaar en ouder en definitie van de afwijkingen op deze leeftijd.
Art. 1-4
Afdeling II. Recht op werkloosheidsuitkeringen van ontslagen werknemers van minder dan 55 jaar die niet bedoeld zijn in afdeling I.
Art. 5-6
Afdeling III. Gemene bepalingen en slotbepalingen.
Art. 7-13



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1983012548 



Uitvoeringsbesluit(en):

1984012462  1984012494  2011009022 



Artikels:

Afdeling I. _ Recht op werkloosheidsuitkeringen van ontslagen werknemers van 55 jaar en ouder en definitie van de afwijkingen op deze leeftijd.
Artikel 1. Ontslagen werknemers van 55 jaar en ouder die een aanvullende vergoeding ontvangen, blijven onderworpen aan de voorwaarden vastgesteld bij titel III van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, met uitzondering van de artikelen 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 139, 140, (171nonies, § 5), 141, 142, 143 en 153, § 1 tot 3bis. <KB 1986-05-28/31, art. 17, 006>
  Onder aanvullende vergoeding dient te worden verstaan, de vergoeding bedoeld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 1974, die werd gesloten in de Nationale Arbeidsraad, "tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers, indien zij worden ontslagen", alsmede de vergoeding ofwel bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, die werd gesloten in een paritair comité of die van toepassing is op een onderneming, ofwel bedoeld in een beslissing goedgekeurd in de Ministerraad, voor zover die collectieve arbeidsovereenkomst of die beslissing gelijkaardige voordelen bepaalt als de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 1974.
  (Voor de toepassing van artikel 126, eerste lid, 2°, b, van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, mogen de werknemers bedoeld in het eerste lid voor eigen rekening en zonder winstoogmerk, elke vorm van activiteit zonder loon uitoefenen betreffende het eigen bezit, met inbegrip van ondermeer onderhouds- en aanpassingswerken en werken tot waardevermeerdering van dat bezit, zelfs wanneer die activiteit ingeschakeld kan worden in het economisch ruilverkeer van goederen en diensten.) <KB 1984-07-12/30, art. 1, 002>(De artikelen 126, vierde lid, en 128 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, zijn niet van toepassing op de activiteit zonder loon uitgeoefend door de in het eerste lid bedoelde werknemers, inzoverre die activiteit beantwoordt aan de voorwaarden bepaald door de Minister.) <KB 1984-07-12/30, art. 1, 002>

Art.2.(Op voorwaarde dat de minimumleeftijd niet lager is dan 50 jaar , kan van de leeftijdsvoorwaarde bedoeld in artikel 1, afgeweken worden :) <KB 1984-11-05/30, art. 1, 1°, 003>
  1° bij een ondernemingsovereenkomst of bij een overeenkomst per bedrijfstak gesloten vóór de inwerkingtreding van dit besluit;
  2° bij een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair comité en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit, op voorwaarde dat deze overeenkomst de afwijking slechts voorbehoudt voor de werknemers van de ondernemingen die in moeilijkheden of in uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden verkeren.
  Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder onderneming die in moeilijkheden of die in uitzonderlijk ongunstige omstandigheden verkeert :
  a) de onderneming waarvan de netto-resultaten vóór de belastingen, verhoogd met de afschrijvingen, negatief zijn voor het vorig jaar en waarvan de resultaten van de twee voorafgaande jaren een verlies vertonen;
  b) de onderneming die een collectief ontslag overweegt, met name de onderneming die de kennisgevingen verricht heeft die bedoeld worden in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 mei 1976 betreffende het collectief ontslag;
  c) de onderneming die in toepassing van de bepalingen van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, tijdens het jaar dat het lopend jaar voorafgaat, een aantal werkloosheidsdagen heeft gekend ten belope van ten minste 30 pct. van het totaal aantal dagen aangegeven voor de werklieden aan de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid;
  d) de onderneming die de helft van haar eigen middelen verloren heeft;
  e) de onderneming in vereffening of [1 in gerechtelijke reorganisatie]1, met uitzondering van een vrijwillige vereffening;
  f) de onderneming die ernstig getroffen is door de gevolgen van een belangrijk technisch ongeval of van een natuurramp;
  3° (bij een collectieve arbeidsovereenkomst goedgekeurd door de Minister tot wiens bevoegdheid de werkloosheidsverzekering behoort, voor de werknemers van de ondernemingen bedoeld in 2°, die behoren tot sectoren niet gedekt door een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in 2°;) <KB 1984-11-05/30, art. 1, 2°, 003>
  4° voor de werknemers van de ondernemingen die behoren tot de nationale sektoren bedoeld in artikel 6, § 1, VI, tweede lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;5° voor de werknemers van de organismen verbonden door een saneringsplan, goedgekeurd bij beslissing van de Ministerraad.
  ----------
  (1)<KB 2010-12-19/15, art. 51, 007; Inwerkingtreding : 03-02-2011>

Art.3. In de gevallen en onder de voorwaarden vastgesteld in artikel 2 van dit besluit, en in afwijking van artikel 126 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, hebben de bedienden bedoeld in de artikelen 1 en 2, aanspraak op werkloosheidsuitkeringen, wanneer de duur van de opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode wordt ingekort overeenkomstig de volgende modaliteiten :
  a) de werkgever stelt de bediende in kennis van het ontslag waarbij een opzeggingstermijn in acht wordt genomen, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 82 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
  b) de opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode wordt ingekort bij een schriftelijke overeenkomst die tussen de werkgever en de bediende wordt gesloten na de kennisgeving van het ontslag en ten vroegste op het ogenblik van de opzegging;
  c) die termijn of periode mag niet korter zijn dan de termijn die in artikel 83 van voornoemde wet van 3 juli 1978 is vastgesteld;
  d) de uitvoering van de punten a, b en c, moet gebeuren in het kader van de overlegprocedure, vastgesteld in artikel 10, eerste en tweede lid van voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 1974.

Art.4. Het percentage van 60 pct. dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het bedrag van de werkloosheidsuitkering blijft voor de werknemers bedoeld in de artikelen 1 en 2 gehandhaafd gedurende de hele duur van de werkloosheid die door de aanvullende vergoeding wordt gedekt.
  Voor de werknemers die de aanvullende vergoeding reeds genoten vóór 1 januari 1984, wordt het bedrag van de dagelijkse werkloosheidsuitkering berekend op grond van de bepalingen van artikel 160 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid die op 31 maart 1982 van kracht waren.

Afdeling II. _ Recht op werkloosheidsuitkeringen van ontslagen werknemers van minder dan 55 jaar die niet bedoeld zijn in afdeling I.
Art.5. Ontslagen werknemers van 50 jaar en ouder die de leeftijd niet hebben bereikt bepaald bij artikel 1, voor wie artikel 2 niet toegepast werd, en die een aanvullende vergoeding ontvangen van hun werkgever, blijven onderworpen aan de voorwaarden vastgesteld bij titel III van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, met uitzondering van de artikelen 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 139, 140, (171nonies, § 5), 141, 142, 143 en 153, § 1 tot 3bis. <KB 1986-05-28/31, art. 17, 006>
  Onder aanvullende vergoeding dient te worden verstaan, de vergoeding bedoeld in artikel 1.
  (Voor de toepassing van artikel 126, eerste lid, 2°, b, van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, mogen de werknemers bedoeld in het eerste lid voor eigen rekening en zonder winstoogmerk, elke vorm van activiteit zonder loon uitoefenen betreffende het eigen bezit, met inbegrip van ondermeer onderhouds- en aanpassingswerken en werken tot waardevermeerdering van dat bezit, zelfs wanneer die activiteit ingeschakeld kan worden in het economisch ruilverkeer van goederen en diensten.) <KB 1984-07-12/30, art. 1, 002>(De artikelen 126, vierde lid, en 128 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, zijn niet van toepassing op de activiteit zonder loon uitgeoefend door de in het eerste lid bedoelde werknemers, inzoverre die activiteit beantwoordt aan de voorwaarden bepaald door de Minister.) <KB 1984-07-12/30, art. 1, 002>

Art.6. De ontslagen werknemer bedoeld in artikel 5 waarvan het bedrag van de werkloosheidsuitkering werd teruggebracht in toepassing van artikel 160, § 3 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, geniet opnieuw van een dagelijkse werkloosheidsuitkering van 60 pct., (wanneer hij de leeftijd van 56 jaar bereikt). Hij behoudt dit bedrag gedurende de gehele verdere duur van de werkloosheidsperiode gedekt door de bijkomende vergoeding. <KB 1985-07-15/39, art. 1, 005> <Volgens art. 2, "het recht op een dagelijkse werkloosheidsuitkering van 60 pct. verkregen op een leeftijd van 55 jaar in toepassing van de bepalingen die gewijzigd worden ... blijft behouden.">

Afdeling III. _ Gemene bepalingen en slotbepalingen.
Art.7. De vergoeding bedoeld in de artikelen 1 en 5 wordt voor de toepassing van artikel 126 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid niet als loon beschouwd.

Art.8. De ontslagen bejaarde werknemer die weer werkloos wordt na op eigen initiatief het werk hervat te hebben, geniet opnieuw van de artikelen bepaald, naargelang van het geval, in afdeling I of in afdeling II, zonder dat het uitkeringsbedrag moet worden herzien.

Art.9. De ontslagen bejaarde werknemer die, wegens ongeschiktheid, aanspraak kan maken op een vergoeding krachtens een regeling inzake ziekte- of invaliditeitsverzekering en die daarvan geen afstand doet, kan gedurende de door die vergoeding gedekte periode, het voordeel van de voorafgaande bepalingen niet genieten.
  Onder vergoeding dient te worden verstaan de vergoedingen verschuldigd :
  1° ingevolge een Belgische regeling inzake ziekte- of invaliditeitsverzekering;
  2° ingevolge een vreemde regeling inzake ziekte- of invaliditeitsverzekering wegens een arbeidsongeschiktheid die niet het gevolg is van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte, wanneer de werknemer door de inspecteur van het gewestelijk bureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening beschouwd wordt als arbeidsongeschikt in de zin van de wetgeving inzake de Belgische verplichte ziekte- of invaliditeitsverzekering, na advies van de geneesheer aangewezen voor dat bureau. Wanneer die werknemer echter als arbeidsgeschikt wordt beschouwd, blijft artikel 141, vierde lid, van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid van toepassing.

Art.10. De Minister van Economische Zaken en de Minister van Tewerkstelling en Arbeid duiden de ambtenaren en agenten aan die ermee belast zijn na te gaan wanneer een onderneming in moeilijkheden of in uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden verkeert in de zin van artikel 2, 2°.

Art.11. Het koninklijk besluit van 18 juli 1983 betreffende het recht van ontslagen werknemers van 55 jaar en ouder op werkloosheidsuitkeringen, wordt opgeheven.

Art.12. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 13. Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.