20 APRIL 1984. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 141 van 30 december 1982 tot oprichting van een databank betreffende de personeelsleden van de overheidssector.
HOOFDSTUK I. - Het recht op toegang.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Het recht op verbetering.
Art. 3
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art. 4-6
HOOFDSTUK I. - Het recht op toegang.
Artikel 1. § 1. Om de mededeling van de individuele inlichtingen te bekomen, overeenkomstig artikel 4, 1° van het koninklijk besluit nr. 141 van 30 december 1982 tot oprichting van een databank betreffende personeelsleden van de overheidssector, richt de belanghebbende persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger tot de Minister van Justitie een individuele, gedateerde en ondertekende aanvraag, die bij een ter post aangetekende brief dient te worden toegestuurd.
De persoon die in het buitenland verblijft, richt een schriftelijke aanvraag aan de diplomatieke zending of aan de consulaire post waar hij in het register is ingeschreven; die zending of die post stuurt ze binnen de zeven werkdagen door aan de Minister van Justitie.
§ 2. De persoon vermeldt in zijn aanvraag het adres waarop hij het antwoord wenst te ontvangen.
Hij stipt ook aan indien hij wenst dat het antwoord hem bij een ter post aangetekende brief dient te worden toegestuurd; in dat geval, voegt hij bij de aanvraag, in postzegels, of, indien hij in het buitenland verblijft, in internationale antwoordcoupons, een bedrag dat gelijk is aan de prijs van een ter post aangetekende zending.
Art.2. Binnen de maand na ontvangst van de aanvraag door zijn diensten, deelt de Minister van Justitie alle inlichtingen die de belanghebbende persoon betreffen, mede in een eenvoudig te begrijpen vorm en overeenkomstig de inhoud van hetgeen is geregistreerd.
De aanvragen ingediend door personen die niet bevoegd zijn kennis te nemen van de individuele inlichtingen of die de door dit besluit gestelde voorwaarden niet vervullen, worden niet in aanmerking genomen. De Minister van Justitie motiveert de weigering van mededeling.
HOOFDSTUK II. - Het recht op verbetering.
Art.3. § 1. Onder voorbehoud van de §§ 2 en 3, zijn de artikelen 1 en 2 van toepassing op de uitoefening van het recht op verbetering bedoeld in artikel 4, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 141 van 30 december 1982.
Het recht op verbetering behelst inzonderheid het recht om de inlichtingen te laten verwijderen die betrekking hebben op een persoon die niet in het toepassingsgebied is vervat dat is omschreven in artikel 2 van voormeld koninklijk besluit nr. 141 evenals het recht om een persoon te doen inschrijven die wel in het toepassingsgebied is begrepen.
§ 2. De persoon die zijn recht op verbetering uitoefent, dient, ter staving van zijn geschreven aanvraag, alle bewijselementen voor te leggen die in aanmerking kunnen worden genomen.
§ 3. De Minister van Justitie beslist over de aanvraag binnen twee maanden na de ontvangst ervan. Elke beslissing tot weigering dient met redenen te worden omkleed en onverwijld ter kennis te worden gebracht. Na elke beslissing tot verbetering wordt onmiddellijk een bewijs daarvan afgeleverd.
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art.4. Wanneer de door een bepaalde persoon ingediende aanvraag kennelijk misbruik oplevert, onder meer wegens het aantal aanvragen die reeds kort na elkaar werden ingediend, kan de Minister van Justitie de in artikel 2, bedoelde termijn met maximum zes maanden verlengen; in dat geval geeft hij de aanvrager kennis van zijn beslissing.
Art.5. Dit besluit treedt in werking op 1 mei 1984.
Art. 6. Onze Minister van Justitie, Onze Minister van Openbaar Ambt, Onze Minister van Buitenlandse Betrekkingen en Onze Staatssecretaris voor Openbaar Ambt zijn, ieder wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.