Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

11 OKTOBER 1983. - Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap tot regeling van de erkennings- en betoelagingsvoorwaarden van de opvangcentra voor volwassenen in moeilijkheden.(NOTA : opgeheven op wat betreft de normen inzake subsidiëring van de opvangcentra. De normen voor de begeleiding blijven van toepassing zolang er geen beslissing tot erkenning werd genomen conform de normen voor het personeel voorzien in het voornoemd decreet.; BFG 1995-05-04/44, art. 5, Inwerkingtreding : 01-01-1995) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 27-09-1995.)



Inhoudstafel:


Art. 1-11



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1995029354  1998029095 



Artikels:

Artikel 1. § 1. Voor de toepassing van dit besluit, dient men door opvangcentrum te verstaan iedere instelling die, zonder winstoogmerk en op preventieve en curatieve wijze gedurende maximum 180 opeenvolgende dagen in een periode van 12 maanden tot doel heeft voor de opvang en de huisvesting in te staan van personen in moeilijkheden die ten minste 18 jaar oud zijn, en al dan niet vergezeld zijn van kinderen te hunnen laste.
  § 2. (Op grond van een met redenen omklede aanvraag om verlenging voor de inzelfstandigheidstelling, kan de Minister een afwijking van de in § 1 bedoelde maximumtermijn van 180 opeenvolgende dagen toestaan.) <BFG 1987-07-03/33, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1986>
  § 3. Komen niet in aanmerking voor de toepassing van dit besluit de instellingen waarvan sprake in de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en in het koninklijk besluit van 10 november 1967 tot vaststelling van een fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, evenmin als de door de Dienst voor Geboorte en Kinderen erkende moederhuizen.

Art.2. De opvangcentra voor volwassenen in moeilijkheden hebben tot doel de sociale heraanpassing van personen die hetzij momenteel niet zelfstandig kunnen leven of in een strafinrichting of verzorgingsinstelling verbleven hebben, voor te bereiden en te vergemakkelijken. Deze heraanpassing dient gepaard te gaan met een aan de gehuisveste bevolking aangepaste sociale begeleiding.

Art.3. Binnen de perken van de op de begroting van de Franse Gemeenschap uitgetrokken kredieten, kan de Minister van Sociale Zaken, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, toelagen verlenen aan de opvangcentra voor volwassenen in moeilijkheden die door een provincie, één of verschillende gemeenten, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een inrichting van openbaar nut, of een vereniging zonder winstoogmerk opgericht of georganiseerd zijn.
  De toegekende toelagen zijn bestemd om, ten minste gedeeltelijk, de bezoldigingskosten van het personeel, bedoeld in artikel 4, § 3, alsook de werkingskosten van de centra, te dekken.

Art.4. De toekenning van toelagen is afhankelijk van de voorafgaande erkenning van het opvangcentrum door de Minister van Sociale Zaken. Hiertoe moet het centrum aan de volgende voorwaarden voldoen :
  § 1. Ongeacht hun nationaliteit, geloof, mening of vermogen, voor de opvang en de huisvesting van ten minste acht volwassenen in één of verschillende gebouwen instaan.
  § 2. Buiten de aangepaste huisvestingsmogelijkheden, over een afzonderlijke ontvangstzaal en consultatiezaal beschikken.
  § 3. 1° Indien de instelling minder dan 12 volwassenen (categorie I ) huisvest, over de voltijdse medewerking van een maatschappelijk werker of een sociale verpleger beschikken.
  2° Indien de instelling minstens 12 volwassenen huisvest moet zij ten minste beschikken over de voltijdse medewerking van een maatschappelijk werker of een sociale verpleger die toezicht houdt op de sociale begeleiding; over een voltijdse directeur, die een diploma van hoger onderwijs in de menswetenschappen bezit, of bij gebrek, blijk kan geven van vijf jaar ervaring in een gelijkwaardig ambt in de sociale sector, alsook over een opvoeder van de centra die onderdak verschaffen aan 12 tot 20 volwassenen (categorie II), over twee opvoeders voor de centra die onderdak verschaffen aan 21 tot 30 volwassenen (categorie III) en over drie opvoeders voor de centra die onderdak verschaffen aan méér dan 30 volwassenen (categorie IV).
  (Onder opvoeder dient verstaan te worden, elke persoon die door de directie van het opvangcentrum voorgedragen wordt om die functie te bekleden en die door de Minister erkend wordt.) <BFG 1987-07-03/33, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1986>
  § 4. (Vanaf categorie II, moet de opvang doorlopend, zowel overdag als's nachts, georganiseerd worden door een afspraak tussen de centra die in een zelfde provincie gelegen zijn.) <BFG 1987-07-03/33, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1986>
  Vanaf categorie II, moet ieder jaar een personeelslid van het centrum een vervolmakingscursus volgen van minimum 30 uur per jaar die op het werk van sociale heraanpassing gericht is.
  § 5. Het bewijs leveren dat het centrum zo nodig medische en psychologische hulp kan bieden.
  § 6. Op zinvolle en concrete wijze tot de persoonlijke, professionele en socio-culturele ontplooiïng van de opgenomen personen bijdragen.
  § 7. De administratieve controle van een door de Minister van Sociale Zaken afgevaardigde ambtenaar aanvaarden en de bepalingen naleven van het koninklijk besluit nr. 5 van 18 april 1967 betreffende de controle op de toekenning en op de aanwending van de toelagen.

Art.5. De erkenningsaanvraag van een centrum moet tot de Minister van Sociale Zaken gericht worden. De aanvraag verstrekt alle nuttige gegevens om aan de voorwaarden van artikel 4 te voldoen, Zij is vergezeld van een bewijsnota die op de reeds bestaande structuren, op de vastgestelde behoeften en noodwendigheden in de beschouwde streek of het beschouwde gebied gegrond is. Op uitdrukkelijke aanvraag van het centrum, zal het adres van de lokalen geheim gehouden worden.

Art.6. De opvangcentra zijn ertoe gemachtigd van de opgenomen personen een bijdrage te eisen in hun kosten van onderhoud, rekening houdend met de inkomsten waarover zij beschikken en met de aangeboden diensten. Deze financiële bijdrage mag niet hoger zijn dan drie vierden van hun inkomsten.

Art.7. § 1. De in artikel 3 bedoelde erkenning wordt verleend en ingetrokken door de Minister van Sociale Zaken. De erkenning wordt voor een periode van drie jaar toegestaan behoudens in de in artikel 8, § 2, bepaalde gevallen en kan vernieuwd worden.
  De Minister van Sociale Zaken erkent het centrum naar gelang van de categorie van de instelling, na onderzoek van de administratie.
  Niettegenstaande de werkelijke huisvestingsruimte van het opvangcentrum, kan de Minister een instelling in een lagere categorie erkennen; in dat geval dient de erkenning jaarlijks herzien te worden.
  § 2. De Minister van Sociale Zaken kan bovendien bijzondere overeenkomsten met de opvangcentra afsluiten volgens het pedagogisch plan van het centrum.
  Elke met een centrum afgesloten overeenkomst mag een periode van drie jaar niet overschrijden.

Art.8. § 1. De toelagen, betreffende de werkingskosten en de personeelskosten, zijn ten laste van de begroting van de Franse Gemeenschap.
  Deze toelagen worden op het einde van het kalenderjaar vereffend na overlegging door de opvangcentra van fotocopieën van de loonstaten van het personeel die aan de Administratie der Directe Belastingen worden verstrekt.
  Provisionele voorschotten kunnen driemaandelijks toegekend worden aan het centrum dat erom verzoekt. Deze voorschotten worden berekend ten belope van één kwart van de naar het hoger duizendtal afgeronde toelage.
  Het regulariseren van de toelagen van een afgelopen kalenderjaar geschiedt in de loop van het tweede trimester van het volgende jaar.
  De instelling die krachtens dit besluit subsidies ontvangen heeft, mag geen andere ministeriële subsidies ontvangen die toegekend zijn op basis van activiteiten die door een andere reglementering gesubsidieerd zijn en die door het reeds in acht genomen begeleidingspersoneel op touw gezet zijn.
  § 2. (De werkingskosten worden forfaitair berekend ten belope van 90 frank per dag en per volwassene, in voorkomend geval per kind, voor wie geen andere ministeriële subsidie wordt toegekend.) <BFG 1990-12-28/37, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
  Het minimumbezettingspercentage bedraagt 6 volwassene in categorie I, 10 volwassenen in categorie II, 18 volwassenen in categorie III, en 28 volwassenen in categorie IV.
  Het centrum dat gedurende twee opeenvolgende jaren het minimumbezettingspercentage voor de categorie waarin het erkend werd, niet zou bereiken (365 X 6 = 2 190 overnachtingen in categorie I, 365 X 10 = 3 650 overnachtingen in categorie II, 365 X 18 = 6 570 overnachtingen in categorie III, en 365 X 18 = 10 220 overnachtingen in categorie IV) zal het eerstvolgend jaar erkend worden in de categorie die met het werkelijke aantal overnachtingen in het laatste jaar overeenstemt.
  Deze indeling in een lagere categorie kan het volgend jaar gewijzigd worden.
  (§ 3. De maximumbedragen van de aan het begeleidingspersoneel toegekende subsidies worden vastgesteld als volgt :
  Categorie I ........... : 645 817 F voor een maatschappelijk assistent;
  Categorie II, III en IV : 645 817 F voor een maatschappelijk assistent;
  .......................... 760 000 F voor de directeur;
  ...........................610 000 F voor iedere opvoeder.) <BFG 1992-08-07/30, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1992>

Art.9. Vóór 31 maart van ieder jaar, zullen de opvangcentra aan de bevoegde Minister een evaluatieverslag laten geworden, een jaarlijkse staat waarin vermeld moeten worden de identiteit van de opgenomen personen of hun initialen - indien de anonimiteit gevrijwaard moet worden - evenals de overeenstemmende periodes en de rekeningen van ontvangsten en uitgaven, alsmede het bilan met betrekking tot het vorige jaar.
  In geval van niet naleving van deze bepaling, zal de erkenning opgeheven of ingetrokken kunnen worden.

Art.10. Overgangsbepalingen :
  § 1. Alle opvangcentra die door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd waren op grond van het koninklijk besluit van 10 april 1952, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 december 1974 en van 13 januari 1977 tot vaststelling van de voorwaarden tot het erkennen van tehuizen voor de zedelijke aanpassing van jonge vrouwen, van het koninklijk besluit van 12 november 1970 tot vaststelling van de voorwaarden inzake toelagen aan opvanginrichtingen voor volwassen delinquenten en sociaal gehandicapten, van de koninklijke besluiten van 28 december 1978 en 7 februari 1979 tot regeling van de erkenning en betoelagingsvoorwaarden voor de onthaaltehuizen voor bepaalde thuislozen, worden, op hun verzoek en voor zover zij op het ogenblik van de aanvraag nog altijd aan de vroegere normen voldoen, tot 31 december 1984 automatische erkend.
  Op die datum zullen zij aan alle door dit besluit bepaalde voorwaarden moeten voldoen om de verlenging van de erkenningsduur te bekomen.
  § 2. Na ontvangst van de aanvraag van de reeds erkende centra, zal de berekening van de subsidiëring gedaan worden op basis van de bepalingen van artikel 8 van dit besluit volgens de door de Minister vastgestelde categorieën.
  Indien de op basis van de nieuwe bepalingen berekende subsidie lager is dan de subsidie berekend op basis van de vroegere bepalingen, zal een bijzondere toelage tot 31 december 1984 toegekend worden; deze bijzondere subsidie zal gelijk zijn aan het verschil tussen de subsidie waarop zij krachtens de vroegere bepalingen kon aanspraak maken en de krachtens de nieuwe bepalingen toegekende subsidie.
  § 3. De Minister van Sociale Zaken bepaalt jaarlijks, in het kader van de toepassing van artikel 3, mits het akkoord van de Minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort, het werkelijke bedrag van de toelagen binnen de perken van de in artikel 8, § 3, bepaalde maximumbedragen.

Art. 11. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1984; op die datum worden hierdoor de volgende besluiten, voor zover zij de Franse Gemeenschap betreffen, opgeheven en gecoördineerd :
  1° het koninklijk besluit van 10 april 1952, gewijzigd door het koninklijk besluit van 5 december 1974 en door het koninklijk besluit van 13 januari 1977, tot vaststelling van de voorwaarden tot het erkennen van tehuizen voor de zedelijke aanpassing van jonge vrouwen;
  2° het koninklijk besluit van 12 november 1970 tot vaststelling van de voorwaarden inzake toelagen aan opvanginrichtingen voor volwassen delinquenten en sociaal gehandicapten;
  3° de koninklijke besluiten van 28 december 1978 en 7 februari 1979 tot regeling van de erkennings- en betoelagingsvoorwaarden van de onthaaltehuizen voor bepaalde thuislozen.