23 FEBRUARI 1983. - Besluit van de Waalse Gewestexecutieve tot bepaling van de werken en handelingen waarvoor ofwel de medewerking van een architect, ofwel de bouwvergunning en de bemoeiing van een architect, ofwel het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar niet verplicht zijn.
Art. 1-8
Artikel 1. <Zie NOTA onder TITEL> De medewerking van een architect is niet verplicht voor :
1° de werken en handelingen, bedoeld in artikel 44, § 1, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid, van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw, te weten :
- ontbossen, het reliëf van de bodem merkelijk wijzigen;
- alleenstaande hoogstammige bomen vellen binnen de groene ruimten van een door de Executieve goedgekeurd plan van aanleg, evenals bomen vellen in een goed waarvoor de in titel III van de wet voor voorgeschreven verkavelingsvergunning is afgegeven;
- ontginnen of de vegetatie wijzigen van heiden of venen, alsmede van enig ander gebied waarvan de bescherming noodzakelijk wordt geacht door de Executieve;
- een opslagruimte voor gebruikte voertuigen of voor schroot aanleggen;
- een grond gewoonlijk gebruiken voor het plaatsen van één of meer verplaatsbare inrichtingen die voor bewoning kunnen worden gebruikt, zoals woonwagens, kampeerwagens, afgedankte voertuigen, tenten;
2° op voorwaarden dat de stabiliteit van het hoofdgebouw en het architectonisch karakter van het gebouw niet in gevaar worden gebracht, de werken van geringe omvang als :
a) wanneer een bijzonder plan van aanleg of een verkavelingsvergunning bestaat, de bouwwerken, die bij een huis bijbehoren binnen de door het bijzonder plan van aanleg of de verkavelingsvergunning bepaalde grenzen, voor zover ze niet voor beroeps- of handelsdoeleinden worden gebouwd, zoals : afsluitingen, aanleg van tuinen, schuilplaatsen en constructies van geringe omvang, die zonder verdieping aan bestaande bouwwerken aangebouwd zijn, aan de straat grenzende afsluitingen;
b) de verbouwingswerken binnen in het gebouw of de werken voor de geschiktmaking van de lokalen - met inbegrip van de overeenkomstige uitrusting met sanitaire, elektrische, verwarmings- of verluchtingsinstallaties - voor zover ze noch de oplossing van een eigenlijk constructievraagstuk, noch de wijziging van het volume, noch de wijziging van het architectonisch karakter van het gebouw vergt;
3° a) de schuilplaatsen, kippenhokken en bergplaatsen voor gereedschappen, voor zover ze achter en gescheiden van het hoofdgebouw worden opgericht, op voorwaarde dat de oppervlakte ervan niet meer van 8 m2 en de hoogte niet meer dan 2,25 m bedraagt;
b) de handelingen en werken waarvoor een gemeentelijke bouwverordening een vergunning voorschrijft terwijl de wet zulke vergunning niet eist, voor zover het geen handelingen of werken zijn, als bedoeld in artikel 2;
c) bouwen van constructies of uitvoeren van werken die aan vergunning onderworpen zijn, in de periode vóór de verwerkelijking van de definitieve bestemming die door een wets- of verordeningsbepaling is aangewezen, voor zover de vergunning slechts voor een periode van ten hoogste drie jaar wordt aangevraagd;
d) de inrichtingen bestemd voor aanplakken en reclame maken.
Art.2. <Zie NOTA onder TITEL> Geen bouwvergunning en geen bemoeiing is vereist voor volgende werken en handelingen :
1° kleine serres die niet voor handels- of beroepsdoeleinden worden gebouwd, op voorwaarde dat de oppervlakte ervan niet meer dan 10 m2 en de hoogte niet meer dan 2,50 m bedraagt en er slechts één kleine serre per perceel wordt gebouwd;
2° afsluitingen zoals die welke bestaan uit betonpalen en draad, uit betonplaten met een maximumhoogte van 30 cm en draad of draadgaas;
3° de tijdelijke constructies voor de installatie van bouwplaatsen, zoals slaapketen voor arbeiders, directieketen, voor zover de plaats in de vorige staat wordt hersteld in de maand na de voorlopige oplevering der werken; na die termijn zal voor het eventueel behoud van die constructies een bouwvergunning noodzakelijk zijn;
4° kokersilo's voor zover zij worden gebouwd op meer dan 3 m afstand van de aangrenzende eigendommen en de hoogte ervan niet meer dan 2,05 m bedraagt in woongebieden met landelijk karakter en agrarische gebieden;
5° de vernieuwing of de vervanging van de funderingen en van de bekleding van wegen, bermen en voetpaden, alsmede bijbehorende elementen zoals sporen, boordstenen, straatgoten, straatkolken, deksels, de wijziging van het afwateringsprofiel inbegrepen;
6° het aanleggen of vervangen van afwateringsstelsels;
7° de werken aan de voor voetgangers, fietsers en beplantingen voorbehouden ruimten;
8° het aanbrengen of vernieuwen van de wegmarkeringen;
9° de omlegging van het voetgangers-, fietsers- en autoverkeer of van het openbaar vervoer, vereist voor bouwplaatsen, op voorwaarde dat een voorlopig vervangend voetpad wordt aangelegd met een minimum vrije breedte van 1 meter en dat de plaats in de vorige staat wordt hersteld in de maand na de voorlopige oplevering der werken;
10° het plaatsen en vernieuwen van alle stadsmeubilair, zoals banken, tafels en stoelen, lantaarn- en verlichtingspalen, vuilnisemmers, bloem- en plantenbakken, schuilhokjes, op voorwaarde dat hun oppervlakte aan de grond niet groter is dan 8 m2 en dat ze niet hoger zijn dan 2,50 m, telefooncellen, fonteintjes, aanplakzuilen en -draagpalen;
11° volières, op voorwaarde dat de afmetingen ervan beperkt blijven tot 4 m lengte, 2 m breedte en 2 m hoogte;
12° duiventillen, op voorwaarde dat de oppervlakte ervan niet meer bedraagt dan 15 m2 en dat de kroonlijst- en de nokhoogte respectievelijk niet meer dan 2,70 m en 3,70 m bedraagt.
Art.3. <Zie NOTA onder TITEL> De volgende werken en handelingen zijn vrijgesteld van het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar, maar blijven onderworpen aan de door artikel 44 van de wet voorgeschreven vergunning :
1° de verbouwingswerken binnen in het gebouw of de werken voor de geschiktmaking van de lokalen - met inbegrip van de overeenkomstige uitrusting met sanitaire, elektrische, verwarmings- en verluchtingsinstallaties - voor zover ze noch de oplossing van een eigenlijk constructievraagstuk, noch de wijziging van het volume, noch de wijziging van het architectonisch karakter van het gebouw vergt, en die overigens niet ten doel zouden hebben of tenminste niet van die aard zouden zijn, dat aan de gebouwen waarvan sprake een andere bestemming gegeven wordt dan die welke voorheen bestond;
2° bouwen van constructies of uitvoeren van werken en handelingen die aan vergunning onderworpen zijn, in de periode voor de verwerkelijking van de definitieve bestemming die door een wets- of verordeningsbepaling is aangewezen, voor zover de vergunning slechts voor een periode van ten hoogste drie jaar wordt aangevraagd;
3° de handelingen en werken waarvoor een gemeentelijke bouwverordening een vergunning voorschrijft terwijl de wet zulke vergunning niet eist, voor zover het geen handelingen of werken zijn, als bedoeld in artikel 2 van dit besluit;
4° aanleg van een opslagruimte van minder dan tien gebruikte voertuigen of van minder dan tien ton schroot;
5° de bijgebouwen die achter en gescheiden van het hoofdgebouw worden opgericht, op voorwaarde dat de oppervlakte ervan niet meer dan 10 m2 en de hoogte niet meer dan 2,50 m bedraagt;
6° aanbrengen van uitstalramen en vergroten van metselopeningen, deuren en ramen;
7° de als een bouwwerk aangemerkte reclame-inrichtingen die zullen worden opgericht op plaatsen die niet vallen onder de toepassing van de algemene regelen op het aanplakken en reclame maken;
8° als het om onafgescheiden gebouwen gaat, de bijgebouwen zonder verdieping, op voorwaarde dat ze achter het hoofdgebouw worden opgericht, dat de oppervlakte ervan niet meer dan 15 m2 bedraagt en dat de totale diepte van het derwijze uitgebreide gebouw niet meer dan 17 m bedraagt;
9° het bouwen van kokersilo's, voor zover zij worden opgericht op meer dan 3 m afstand van de aangrenzende eigendommen en de hoogte ervan niet meer dan 2,05 m bedraagt, buiten de woongebieden met landelijk karakter en de agrarische gebieden;
10° a) het leggen van ondergrondse leidingen voor laagspanning, hoogspanning alsmede voor de kabeltelevisie;
b) het leggen van radio- en teledistributienetten op gevels;
c) het plaatsen van lichtpunten van de openbare verlichting;
d) het plaatsen van kastjes voor divers gebruik, in de vorm van een parallellepipdum met maximumafmetingen van 75 x 50 x 30 cm;
e) het plaatsen van posten op de palen van het bovengrondse net, met maximumafmetingen 60 x 40 x 120 cm;
f) het plaatsen van trottoirkasten op sokkel met maximumafmetingen van 100 x 100 x 60 cm;
g) het installeren van geprefabriceerde of gemetselde cabines waarvan de afmetingen kleiner zijn dan 100 x 100 x 200 cm;
11° het bouwen van een scheidingsmuur tussen twee eigendommen, voor zover het muurtje lager is dan 2 m;
12° de duiventillen, op voorwaarde dat de oppervlakte ervan niet meer bedraagt dan 30 m2 en dat de kroonlijst- en de nokhoogte respectievelijk niet meer dan 2,70 en 3,70 m bedraagt;
Art.4. <Zie NOTA onder TITEL> De in de artikelen 2, 4° en 3, 9° bedoelde vrijstellingen zijn niet van toepassing in de woongebieden, de gebieden van culturele, historische en/of esthetische waarde, de beschermde gebieden, de gebieden van archeologische waarde en in de natuurparken.
Art.5. De in de artikelen 2, 5° en 10° en 3, 11°, bedoelde vrijstellingen zijn niet van toepassing in de woongebieden, de gebieden van culturele, historische en/of esthetische waarde, de beschermde gebieden, de gebieden van archeologische waarde, de bebouwde gedeelten van natuurparken, alsmede in de gebieden, bedoeld in het koninklijk besluit van 13 december 1967 houdende algemene bouwverordening voor de inzake stedebouw beschermde gebieden van sommige Waalse gemeenten.
Art.6. Het koninklijk besluit van 16 december 1971 tot bepaling van de werken en handelingen die vrijgesteld zijn ofwel van de bemoeiing van de architect, ofwel van de bouwvergunning, ofwel van het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar, gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 april 1973 en, voor het Waalse Gewest, bij koninklijk besluit van 16 mei 1980, wordt opgeheven.
Art.7. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 8. De Minister van de Nieuwe Technologieën en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, van de Ruimtelijke Ordening en van de Bossen voor het Waalse Gewest is belast met de uitvoering van dit besluit.