14 JANUARI 1983. - Koninklijk besluit waarbij aan de N.V. Distrigas vergunning verleend wordt om bepaalde bovengrondse installaties nodig voor de exploitatie van de ondergrondse bergruimte in situ voor het opslaan van gas te Anderlues te wijzigen.
Art. 1-4
Artikel 1. De bovengrondse installaties, volgens de bij de aanvraag van de N.V. Distrigas gevoegde plannen vervaardigd en bestaande uit een verrijkingseenheid met twee bovengrondse bolvormige tanks van elk 3 000 m3 bestemd voor het opslaan van propaan, een ontspanningsstation met een stookkamer, een elektrisch onderstation, gas- en waterleidingen en toebehoren zoals pompen, warmtewisselaars, elektrische aggregaten, die voor de exploitatie van de ondergrondse bergruimte in situ voor het opslaan van gas te Anderlues nodig zijn, worden vergund op voorwaarde dat aan de volgende technische vereisten is voldaan :1° de bepalingen van titels II t.e.m. V van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming en van de bijlagen zijn van toepassing op de installaties en op de exploitatie ervan;2° de installaties moeten zo vervaardigd zijn en zo gebruikt worden dat de hinder door rook, gassen, lawaai en trillingen tot de normale belasting van de omgeving beperkt blijft;3° gebouwen, hallen, loodsen :de bepalingen 3.2.1, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.5 en 3.2.6 van de bijlage van het koninklijk besluit van 22 juli 1976 zijn van toepassing;4° elektriciteit :de voorwaarde 3.3.1 van de bijlage van het koninklijk besluit van 22 juli 1976 is van toepassing;5° tanks voor vloeibare petroleumgassen :- de propaantanks, elk met hun toebehoren, hun vulpompen en hun injectiepompen naar de verrijkingscollector, zijn onderworpen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 oktober 1968 betreffende de opslagplaatsen voor vloeibaar gemaakt handelspropaan, handelsbutaan, en mengsels daarvan in vaste ongekoelde houders, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 1 oktober 1969, 21 augustus 1970 en 13 september 1976;- in de onmiddellijke nabijheid van de propaantanks moet een opvangbekken met een inhoud van ongeveer 4 500 m3 uitgegraven worden om bij een lek aan een van de tanks het propaan op te vangen;6° opsporen van de aanwezigheid van gas in de installaties :- in de verrijkingseenheid worden een voldoende aantal gasdetectoren met twee alarmpeilen op oordeelkundig gekozen plaatsen geïnstalleerd. Zodra het gasgehalte op de beschouwde plaats 0,5 pct. bedraagt, brengen ze een alarmsignaal in werking dat naar de controlekamer van het station doorgestuurd wordt en als dat gehalte 1 pct. bedraagt, leggen ze de betrokken installaties stil;- de stookkamer van het ontspanningsstation moet uitgerust zijn met een gasdetectie-inrichting die een alarmsignaal in werking brengt zodra het gasgehalte 2 pct. bedraagt en de gastoevoer naar dat lokaal afsluit zodra het gasgehalte 3 pct. bedraagt;7° voorkomen en bestrijden van brand :- in het gebied waar propaan wordt opgeslagen, in het elektrisch onderstation, op de transformatoren en het elektrisch noodaggregaat worden branddetectoren geïnstalleerd. Als brand waargenomen wordt, wordt het alarm naar de controlekamer van het station doorgestuurd;- het elektrisch onderstation en het elektrisch noodaggregaat moeten uitgerust zijn met een automatische blusinstallatie met inert gas;- op verschillende plaatsen aangebrachte drukknoppen maken het mogelijk de installaties spoedig stil te leggen;- de voorwaarden 3.7.1, 3.7.2, 3.7.3, 3.7.5, 3.7.6, 3.7.7, 3.7.8, 3.7.9 en 3.7.10 van de bijlage van het koninklijk besluit van 22 juli 1976, zijn van toepassing;8° de bepalingen van de bijlage van het koninklijk besluit van 22 juli 1976 in verband met de bewaring (3.8), de eerste hulp en individuele bescherming (4), de bijzondere bepalingen (5), de ongevallen (6) en de ingebruikneming (7) zijn van toepassing.
Art.2. De hierna volgende voorwaarden van de bijlage van het koninklijk besluit van 22 juli 1976 worden opgeheven :- 3.5 betreffende de tanks voor vloeibare petroleumgassen;- 3.6.3 betreffende het opsporen van de aanwezigheid van gas in de verrijkingseenheid met propaan.
Art.3. Een eensluidende uitgifte van dit besluit wordt toegezonden :1° in één exemplaar, aan de N.V. Distrigas te Brussel, de aanvrager;2° in één exemplaar, aan de burgemeester van de gemeente Anderlues;3° in vier exemplaren, aan de Directeur-Generaal der Mijnen.
Art. 4. Onze Staatssecretaris voor Energie is belast met de uitvoering van dit besluit.