Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

21 APRIL 1982. - Besluit van de Vlaamse Executieve houdende algemene voorwaarden die gelden voor verkleiningsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en daarmee gelijkgestelde afvalstoffen.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. Algemeen.
Art. 1-5
HOOFDSTUK 2. Werkplan.
Art. 6
HOOFDSTUK 3. De verkleiningsinrichting.
Art. 7-10
HOOFDSTUK 4. Milieu-aspecten.
Art. 11-14
HOOFDSTUK 5. Brandvoorkoming en brandbestrijding.
Art. 15
HOOFDSTUK 6. Controle en toezicht.
Art. 16-23



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. _ Algemeen.
Artikel 1. Onverminderd de technische voorschriften inzake de gebruikte toestellen en produkten, opgelegd door andere wettelijke en reglementaire voorschriften, gelden de hierna bepaalde algemene voorwaarden voor verkleiningsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen en daarmee gelijkgestelde afvalstoffen. Deze algemene voorwaarden worden telkenmale opgenomen in de afgeleverde vergunning, zoals bedoeld in artikel 27, § 1 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen.

Art.2. De afvalstoffen die in de verkleiningsinstallaties voor huishoudelijke afvalstoffen mogen verwijderd worden zijn :
  1° huishoudelijke afvalstoffen;
  2° met huishoudelijke afvalstoffen gelijkgestelde afvalstoffen;
  3° industriële afvalstoffen die omwille van de aard en samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen;
  4° andere afvalstoffen, uitdrukkelijk vermeld in de vergunning en in de bijzondere vergunningsvoorwaarden.

Art.3. § 1. Bij de ingang van de inrichting wordt een uithangbord van ten minste 1 m2 grootte aangebracht, waarop duidelijk leesbaar ten minste volgende vermeldingen voorkomen :
  1° de vermelding "TOEGANG VERBODEN" in hoofdletters van 10 cm hoogte;
  2° de naam en het adres van de inrichting;
  3° het adres en het telefoonnummer van de exploitant of zijn afgevaardigde;
  4° het adres en het telefoonnummer van de toezichthoudende overheid;
  5° de normale openingsuren;
  6° de vermelding : bij brand of onheil, telefoneer : nummer brandweer;
  7° de vermelding : verkleiningsinstallatie voor huishoudelijke afvalstoffen.
  § 2. De inrichting dient van een omheining voorzien om de toegang voor onbevoegden te verhinderen. Een toegangspoort en uitgangspoort voor vrachtwagens is vereist en deze poorten hebben een breedte van ten minste 3,5 meter en een hoogte van 2 meter.
  Buiten de normale openingsuren worden deze poorten op slot gehouden.
  § 3. De aanvoerverrichtingen zijn enkel toegelaten mits toezicht van de exploitant of zijn afgevaardigde.

Art.4. § 1. De installatie en het gebruik van een geijkte weegbrug met registratie is verplicht. De ijking dient jaarlijks herhaald.
  § 2. De toegang van de aanvoerende vrachtwagens is slechts toegelaten over de in werking zijnde weegbrug.
  § 3. Vooraleer de afvalstoffen worden afgeladen moeten in het afvalstoffenregister minstens volgende gegevens ingeschreven worden :
  1° het volgnummer van de afvalstoffenaanvoer;
  2° de datum en het uur van de aanvoer van de afvalstof;
  3° de aard van de afvalstof;
  4° de voortbrenger van de afvalstof;
  5° de vervoerder van de afvalstof;
  6° het nummer van de weegbon;
  7° het gewicht van de afvalstof;
  8° opmerkingen omtrent de afvalstof en de aanvoer.
  § 4. De afgifte gebeurt overeenkomstig het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen en zijn uitvoeringsbesluiten en aan de hand van de daarin voorgeschreven formulieren. Op de formulieren wordt het volgnummer van de afvalstoffenaanvoer ingeschreven.

Art.5. § 1. De toevoer- en afvoerwegen voor de vrachtwagens zijn gescheiden volgens het éénrichtingssysteem.
  § 2. De inrit, de uitrit, de parkeerruimten en de wegenis van de inrichting worden, indien nodig, dagelijks gereinigd.
  § 3. De nodige parkeerruimte voor voertuigen en vrachtwagens wordt aangelegd.
  De inrit en uitrit worden zodanig aangelegd dat zich geen onveilige verkeerssituaties op de openbare weg kunnen voordoen.
  § 4. De breedte, de stabiliteit en het onderhoud van de wegenis is zodanig dat een veilig verkeer van de vrachtwagens wordt gewaarborgd bij alle weersomstandigheden.

HOOFDSTUK 2. _ Werkplan.
Art.6.
  § 1. De exploitant beschikt bij de aanvang van de activiteiten over een door de toezichthoudende ambtenaar goedgekeurd werkplan omvattende ten minste :
  1° een overzichtelijke en duidelijke handleiding nodig voor het exploiteren van de installatie;
  2° de organisatie van de afvoer van de verkleinde afvalstoffen;
  3° de verwijderingswijzen van de aangevoerde afvalstoffen indien de verkleiningsinstallatie gedurende meer dan twee werkdagen buiten werking is.
  § 2. Een meer gedetailleerde uitvoering of aanpassingen van het goedgekeurde werkplan worden vastgelegd en opgevolgd in overleg met of op vraag van de toezichthoudende ambtenaar.

HOOFDSTUK 3. _ De verkleiningsinrichting.
Art.7. § 1. De ganse installatie inbegrepen het stortplatform, dient regelmatig grondig gereinigd te worden.
  De exploitant waakt over de goede werking en de zindelijkheid van de installatie. Aan het personeel, belast met de bediening en het onderhoud ervan, worden daartoe de nodige onderrichtingen verstrekt.
  § 2. Het is verboden ontvlambare stoffen op te slaan in het eigenlijke brekergebouw en op iedere plaats waar de temperatuur de 35° C kan overschrijden, ten gevolge van warmte van technologische oorsprong.
  § 3. Waarnemingen, metingen en andere inlichtingen met betrekking tot de verkleining van afvalstoffen worden verzameld of ingeschreven in het brekerregister.

Art.8. § 1. De afvalstoffen mogen niet buiten de daartoe bestemde overdekte opslagruimte opgeslagen worden.
  De grootte van de opslagruimte moet volstaan om een hoeveelheid afvalstoffen te kunnen bevatten overeenkomend met ten minste twee dagen normale aanvoer van afvalstoffen.
  § 2. De opslagruimte van de aangevoerde afvalstoffen moet dermate beveiligd worden dat ongevallen tijdens het afladen van de afvalstoffen worden vermeden.
  Lange opslagtijden van het geheel of van een gedeelte van de afvalstoffen in de opslagruimte, moeten vermeden worden rekening houdend met de bedrijfsvoering en de stilstanden voor herstelling en onderhoud.
  De opslagruimte moet volledig mechanisch geledigd kunnen worden en moet van een afvoermogelijkheid voor water voorzien zijn.
  § 3. Ten einde de verspreiding van stof in en buiten de installatie tegen te gaan, worden de nodige voorzieningen in de opslagruimte aangebracht.
  § 4. Het aantal stortopeningen moet voldoende zijn en moet optimaal gebruikt worden om ook gedurende de piekuren de vrachtwagens zonder beduidende wachttijd te kunnen laten afladen. Enkel die poorten, waar het voor het afladen van afvalstoffen noodzakelijk is, mogen geopend zijn.
  § 5. Om afzetting van stof en afvalstoffen tegen te gaan, behoren de wanden van de opslagruimte zodanig te zijn afgewerkt dat geen horizontale afzetmogelijkheden aanwezig zijn.
  § 6. De voedingsinrichting moet zo opgevat zijn dat de voeding gelijkmatig wordt gewaarborgd, en daartoe moeten ook de nodige reserve-onderdelen aanwezig zijn.

Art.9. § 1. De bedrijfsvoering van de verkleiningsinstallatie moet zodanig zijn dat de verkleining zo gelijkmatig mogelijk verloopt.
  Hiertoe dient de installatie tijdens de werkingsuren onafgebroken te worden uitgebaat.
  § 2. De bedieningscabine moet stofdicht uitgevoerd zijn en voorzien van luchtverversing en van ergonomische stoelen. De constructie van de bedieningscabine moet zodanig zijn dat bij ongevallen voor het bedieningspersoneel afdoende beveiligingsvoorzieningen aanwezig zijn.
  De opslagruimte en de voedingstrechters moeten vanaf de bedieningsplaats van de operator goed waarneembaar zijn.
  § 3. De verkleiner of breker moet zodanig verkleinen, breken of versnijden dat minstens 70 gewichtsprocent van de afvalstoffen een deeltjesgrootte van hoogstens 50 mm bezit; de grofvuilbreker moet zodanig verkleinen, breken of versnijden dat minstens 70 gewichtsprocent van de afvalstoffen een deeltjesgrootte van hoogstens 150 mm bezit. Afwijkingen kunnen worden toegestaan indien de verkleiningsinstallatie deel uitmaakt van een recuperatieinstallatie.
  § 4. De verkleiner, breker of versnijder moet zo gebouwd zijn dat bij vastlopen of herstelling de werkzaamheden aan het toestel op een veilige manier kunnen gebeuren.
  § 5. De plaatsing van de verkleiner, de breker of de versnijder moet zodanig zijn dat bij ongeval of ontploffing de schade beperkt blijft. De inrichting moet beschikken over afdoende beveiligingsvoorzieningen.
  § 6. De trillingen van de verkleiner, de breker of de versnijder mogen niet overgedragen worden op het gebouw; deze toestellen worden met een trillingsdempend systeem uitgerust, waarvan het bewijs door de exploitant aan de toezichthoudende ambtenaar van de Afvalstoffenmaatschappij moet geleverd worden.

Art.10. § 1. De afvoer van verkleinde, gebroken of versneden afvalstoffen van de verkleiner, breker of versnijder tot buiten het gebouw gebeurt via overdekte transportmiddelen, zodat de afvalstoffen niet kunnen wegwaaien.
  § 2. De tussentijdse opslag van verkleinde, gebroken of versneden afvalstoffen dient te gebeuren in een daartoe bestemde afzonderlijke opslagruimte of in containers. Een overdekking van de opslagruimte kan in de bijzondere vergunningsvoorwaarden worden opgelegd.

HOOFDSTUK 4. _ Milieu-aspecten.
Art.11. § 1. Stof en hinderlijke geuren moeten bestreden worden met aangepaste middelen eigen aan een verantwoorde exploitatie van de verkleiningsinrichting.
  § 2. Tijdens de bedrijfsvoering worden alle mogelijke maatregelen genomen of voorzien om de emissie van verontreinigingen minimaal te houden.

Art.12. § 1. Rustverstorende werkzaamheden zijn verboden op zon- en feestdagen en op de werkdagen tussen 20 uur en 7 uur.
  § 2. Het gemiddeld geluidsniveau op de werkdagen tussen 7 uur en 20 uur mag het door de vergunningverlenende overheid vastgestelde geluidsniveau niet overschrijden, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden.

Art.13. De nodige middelen moeten ingezet worden om ongedierte te voorkomen en om de verdelging te verzekeren.

Art.14. § 1. Langsheen de inrichting moet een aangepaste beplanting aangebracht worden.
  § 2. Het zwerfvuil langsheen de omheining en rond de beplanting moet wekelijks verwijderd worden.

HOOFDSTUK 5. _ Brandvoorkoming en brandbestrijding.
Art.15. § 1. In geval van brand moet de brandweer opgeroepen worden en moeten alle middelen ter bestrijding ingezet worden in afwachting van de komst van de brandweer.
  § 2. Geschreven onderrichtingen voor het personeel inzake brandvoorkoming en brandbestrijding worden op goed zichtbare plaatsen uitgehangen.
  § 3. De nodige apparatuur voor de detectie van brand of rook in de installatie wordt aangebracht volgens de onderrichtingen van de bevoegde brandweer.
  § 4. De organisatie van de brandbestrijding en de brandbestrijdingsmiddelen worden vastgelegd in overleg met de bevoegde brandweer.
  § 5. De organisatie van de brandbestrijding en brandbestrijdingsmiddelen worden jaarlijks en de eerste maal vóór de inwerkingstelling van de installatie gecontroleerd door de exploitant, zijn aangestelde of zijn afgevaardigde.
  De data van deze controles en de vaststellingen worden ingeschreven in het afvalstoffenregister of in het brekerregister.

HOOFDSTUK 6. _ Controle en toezicht.
Art.16. § 1. De exploitant van de verkleiningsinstallatie zal ten minste tien dagen vóór de geplande inwerkingstelling met een aangetekend schrijven de Afvalstoffenmaatschappij van deze datum in kennis stellen. De toezichthoudende ambtenaar kan, indien daartoe aanleiding bestaat, de inwerkingstelling van de verkleiningsinrichting doen uitstellen.
  § 2. Het goedgekeurde werkplan, de registers en een afschrift van alle vergunningen, waarover de inrichting moet beschikken, worden ter plaatse ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar.

Art.17. § 1. De exploitant is verantwoordelijk voor de aanvaarding van de afvalstoffen.
  De aanvaarding van de afvalstoffen steunt op de technische verwerkbaarheid van de afvalstoffen in de verkleiningsinrichtingen en, indien noodzakelijk, op de afvalstoffenanalyses.
  § 2. De controle betreffende de aard, de herkomst en samenstelling van de afvalstoffen berust bij de toezichthoudende ambtenaar.

Art.18. § 1. Ten minste wekelijks worden per afvalstofsoort de hoeveelheden aangevoerde afvalstoffen getotaliseerd en ingeschreven in het afvalstoffenregister.
  De ondervonden moeilijkheden en storingen in de bedrijfsvoering worden dagelijks vermeld in het brekerregister. Deze registers worden ter plaatse ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar en dit gedurende een termijn van vijf jaar.
  Na deze periode of bij het beëindigen van de exploitatie worden deze registers overgemaakt aan de Afvalstoffenmaatschappij.
  § 2. De formulieren inzake afgifte en analyseverslagen worden bewaard door de exploitant en ter plaatse ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar, en dit gedurende een termijn van vijf jaar.

Art.19. De toezichthoudende ambtenaren van de Afvalstoffenmaatschappij kunnen opleggen dat de exploitant periodische metingen van verontreinigingen in de inrichting uitvoert of laat uitvoeren.

Art.20. De exploitant is ertoe gehouden een voldoende verzekering aan te gaan inzake burgerlijke aansprakelijkheid.

Art.21. De bestaande inrichtingen voor de verkleining van huishoudelijke afvalstoffen, die bij de bekendmaking van dit besluit niet aan de bepalingen van dit besluit voldoen, zijn verplicht zich hiermee in orde te stellen binnen de drie jaar na de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art.22. Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Art. 23. De voorzitter van de Vlaamse (regering) en de (Vlaamse Minister) zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-02-1994>