25 SEPTEMBER 1981. - Koninklijk besluit waarbij vastgesteld wordt dat de opsporing van een ondergrondse bergruimte in situ in de streek van Loenhout gunstige resultaten heeft opgeleverd en dat deze bergruimte in situ de nodige waarborgen tegen de bekende risico's biedt, en waarbij de voorwaarden voor de exploitatie van deze bergruimte in situ door de N.V. Distrigas worden bepaald.
De bergruimte.
Art. 1-5
De bovengrondse installaties.
Art. 6-7
Exploitatievoorwaarden.
Art. 8
Intrekking van de vergunning.
Art. 9
Afwijkingen.
Art. 10
Beroepen.
Art. 11
Inbreuken.
Art. 12
Slotbepaling.
Art. 13
De bergruimte.
Artikel 1. In toepassing van artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 april 1977 wordt, rekening houdende met de gunstige resultaten van de opsporing en met de waarborgen tegen de bekende risico's, aan de N.V. Distrigas, voor een termijn, eindigend dertig jaar na betekening van bovenvernoemd koninklijk besluit, de vergunning bevestigd voor de exploitatie van een ondergrondse bergruimte in situ, bestemd voor het opslaan van gas, in een koepelvormige formatie in het Dinantiaan in het in dit artikel beschreven gebied, en voor de uitbating van de aangegeven bovengrondse installaties voor deze opslag, tot aan de hoofdafsluiter van de transportleidingen.
Afwijkend van artikel 4 van bovenvoornoemd koninklijk besluit, wordt de einddatum van de opsporingsvergunning gelijkgesteld met deze van de exploitatievergunning.
Het betrokken gebied, met een oppervlakte van circa 1 563 ha, is gelegen onder de gemeenten Wuustwezel, Hoogstraten, Brecht en Rijkevorsel, zoals aangegeven op figuur 20, en begrensd door de stockeeromtrek met de hoekpunten A', B', C', D' en E' met volgende Lambertcoördinaten : --------------------------------------------------------------------------- A' x = 171,285 y = 228,220 B' x = 171,304 y = 230,042 C' x = 172,057 y = 232,435 D' x = 175,859 y = 231,035 E' x = 175,840 y = 228,220 ---------------------------------------------------------------------------
De opslag is enkel toegelaten voor aardgas binnen voormeld gebied op een diepte gelegen tussen ongeveer 1 080 m en 1 210 m t.o.v. de zeespiegel en voor een nuttig opslagvolume van 600 000 000 Nm3 aardgas. Een bufferkussen van ongeveer hetzelfde volume is toegelaten.
Op verzoek van de vergunninghouder en indien de mijningenieur het verantwoord acht, mag het opslagvolume opgedreven worden.
Art.2. De beveiligingsomtrek wordt bepaald door een curve, bestaand uit punten waarvan de kleinste afstand tot de stockeeromtrek 10 km bedraagt.
De veiligheidszone van de ondergrondse bergruimte in situ wordt bepaald als de oppervlakte gelegen tussen de stockeer- en beveiligingsomtrek, met dien verstande dat deze laatste in het noorden door de Belgisch-Nederlandse grens vervangen wordt.
Art.3. Binnen de stockeeromtrek is geen enkel werk dieper dan 400 m onder de zeespiegel toegelaten behalve deze die worden uitgevoerd in het kader van het projekt. Elk inzicht tot de uitvoering van werken op een diepte tussen 100 m en 400 m, dient de vergunninghouder te worden gemeld. Indien de vergunninghouder na een grondige studie kan aantonen dat de goede werking van de opslag zou verstoord kunnen worden, dan zal het werk verboden worden.
Elk inzicht tot uitvoering van de werken in de veiligheidszone, dieper dan 400 m onder de zeespiegel, dient aan de vergunninghouder te worden gemeld. Indien de vergunninghouder na een grondige studie kan aantonen dat ze de goede en veilige werking van de opslag zou kunnen verstoren, zullen deze werken verboden worden.
Art.4. Om de invloed van mogelijke ingrepen op Nederlands grondgebied in het Dinantiaan te kunnen bepalen, moet zo de mijningenieur daarom verzoekt, nabij de Belgisch-Nederlandse grens, ofwel een peilput tot in deze laag geboord worden ofwel een door de mijningenieur aanvaarde evenwaardige kontrole-inrichting aangebracht worden. De vergunninghouder zal de door de mijningenieur opgelegde metingen uitvoeren.
Art.5. De effektieve druk in het Dinantiaan mag op een diepte van 1 080 m t.o.v. de zeespiegel, 150 bar nooit overschrijden.
De druk van de bergruimte zal gemeten worden bovengronds aan de boorput. Daarbij moet rekening gehouden worden dat het verband tussen de druk van de bergruimte en de druk afgelezen op de bovengrond functie is van de drukverliezen in de leidingen en het gewicht van de gaskolom.
Deze afhankelijkheid moet voor elke put door de vergunninghouder vooraf bepaald, meegedeeld en ter plaatse ter beschikking gehouden worden van de mijningenieur. De plaatsing van een ijktoestel moet mogelijk zijn.
De bovengrondse installaties.
Art.6. De bovengrondse installaties bestaan uit een compressie- en een ontspannings- en zuiveringsinstallatie met aanhorigheden, met ondermeer elektrische onderstations, meetinstallaties, werkhuizen, kantoorgebouwen, gas- en waterleidingen en de voor de goede werking noodzakelijke hulptoestellen als pompen, motoren en luchtcompressoren.
Het globaal geïnstalleerde vermogen bedraagt circa 40 000 kW, reserve-installaties inbegrepen.
De bovengrondse installaties, met inbegrip van de reserve-eenheden mogen een injectiecapaciteit en een uitzendingskapaciteit van 1 000 000 Nm3/uur niet overschrijden.
De aanleg van de verbindingsleidingen tussen de verschillende boorputten en het centraal station, wordt toegestaan mits voorleggen van de juiste tracés. Tevens mag gebruik gemaakt worden van de faciliteiten, vastgelegd in de wetten en besluiten betreffende het gasvervoer.
Art.7. De bovengrondse installaties moeten door hun bouwwijze en inplanting geïntegreerd worden in het landschap.
Exploitatievoorwaarden.
Art.8. De exploitatie van de bergruimte in situ en van de bovengrondse installaties is onderworpen aan de bijgevoegde speciale voorwaarden.
Intrekking van de vergunning.
Art.9. De exploitatievergunning kan worden ingetrokken als er binnen een termijn van tien jaar, lopend vanaf de betekening van het koninklijk besluit van 27 april 1977, geen gebruik van wordt gemaakt of indien in de ondergrondse bergruimte in situ gedurende méér dan vijf jaar geen activiteit wordt vastgesteld.
Afwijkingen.
Art.10. De mijningenieur kan voor termijnen van ten hoogste drie jaar afwijkingen van de bijgevoegde speciale exploitatievoorwaarden verlenen; hij mag deze afwijkingen verlengen; hij mag ze eveneens intrekken.
Beroepen.
Art.11. De exploitant kan tegen alle beslissingen van de mijningenieur in beroep gaan bij de bevoegde Minister. Deze laatste beslist, na het advies van de inspecteur-generaal der mijnen, te hebben ingewonnen.
Inbreuken.
Art.12. Inbreuken op de voorgaande bepalingen, en meer bepaald op de in bijlage gevoegde speciale exploitatievoorwaarden, worden opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig de wet van 18 juni 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ, bestemd voor het opslaan van gas.
Slotbepaling.
Art. 13. Een eensluidende uitgifte van dit besluit en van de bijlage zal worden toegezonden :
1° in één exemplaar aan de N.V. Distrigas, te Brussel;
2° in vier exemplaren aan de directeur-generaal der mijnen;
3° in één exemplaar aan de Minister van Sociale Voorzorg en Volksgezondheid;
4° in één exemplaar aan de burgemeesters van de gemeenten Wuustwezel, Hoogstraten, Brecht en Rijkevorsel.