19 SEPTEMBER 1980. - Koninklijk besluit betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen en op aanvullende vergoedingen van ontslagen bejaarde grensarbeiders of die volledig werkloos zijn gesteld.
Art. 1, 1bis, 2, 2bis, 3-13
Artikel 1. <ingevoegd bij KB 1987-04-13/30, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 23-05-1987> De bepaling van artikel 215, § 1, 2 en 3, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 worden voor onbepaalde duur verlengd.
Art. 1bis. <oud art. 1 : KB 1987-04-13/30, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 23-05-1987> Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan :
1° als grensarbeider : al wie in de aan België aanpalende landen arbeid in loondienst verricht en die verbonden is met een werkgever krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, die in België zijn woonplaats heeft en er dagelijks of ten minste eens per week terugkomt.
2° door ontslag om redenen van economische restructuratie : het ontslag als gevolg van iedere wijziging van de structuur van de onderneming, wijziging die economisch noodzakelijk is om de leefbaarheid van de onderneming te vrijwaren.
3° door volledige werkloosheid om economische redenen : de volledige werkloosheid als gevolg van een ontslag veroorzaakt door en gebrek aan werk om economische redenen.
Art.2. Een vergoeding tot aanvulling aan de werkloosheidsuitkeringen waarop zij in België recht hebben, wordt toegekend aan de grensarbeiders, die ten minste zestig of vijfenvijftig jaar zijn, naargelang het mannen of vrouwen betreft, die ontslagen zijn om redenen van economische restructuratie of die volledig werkloos zijn gesteld om een economische reden.
(De in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt echter niet toegekend aan de grensarbeiders die in toepassing van een regeling van kracht in het land van tewerkstelling, aanspraak kunnen maken op een vergoeding waarvan het bedrag ten minste gelijk is aan dit van de vergoeding bedoeld in artikel 3 van dit besluit.
Deze bepaling treedt in werking op 1 januari 1986, maar is niet van toepassing op de grensarbeiders die reeds vóór 1 januari 1986 de aanvullende vergoeding genoten). <KB 1986-03-12/30, art. 1, 005>
Art. 2bis. <ingevoegd bij KB 24-12-1980, art. 3, Inwerkingtreding : 10-01-1981> Om de aanvullende vergoeding te kunnen genieten moeten de grensarbeiders aantonen dat zij gedurende 1 800 dagen hebben gewerkt in de loop van de negen jaren die de aanvraag om vergoeding voorafgaan.
Alleen de werkdagen en de daarmee gelijkgestelde dagen zoals bedoeld bij artikelen 121 en 122 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid en de uitvoeringsbesluiten van voornoemde artikelen in aanmerking genomen.
Art.3. De bijkomende vergoeding zal 10 pct. bedragen van het laatste nettoloon dat de grensarbeider in het land van tewerkstelling heeft verdiend, zonder dat deze vergoeding 3 000 BF per maand mag overschrijden.
Art.4. Alle documenten en inlichtingen die nodig geoordeeld worden om de omstandigheden van het ontslag om economische restructuratie of het volledig werkloos vallen om economische redenen vast te stellen, alsook om tot de vaststelling over te gaan van het laatste verdiende nettoloon in het land van tewerkstelling, moeten door de grensarbeiders op gewoon verzoek worden voorgelegd.
Art.5. Het recht op de aanvullende vergoeding gaat in op het einde van de duur van de vooropzeg voorzien door de desbetreffende wetgeving van het land van tewerkstelling.
In het geval dat de vooropzeg niet moet worden gepresteerd gaat het recht op de aanvullende vergoeding in op de datum waarop de normale duur van de vooropzeg zou beëindigd zijn indien deze normaal had moeten gepresteerd worden.
De grensarbeider waarvan de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd zonder vooropzeg om dringende redenen, kan geen aanspraak maken op de aanvullende vergoeding, tenzij de door de werkgever ingeroepen redenen worden verworpen door de bevoegde rechtbanken.
Art.6. De betaling van de aanvullende vergoeding geschiedt door toedoen van de instellingen, belast met de uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen, onder toezicht van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening; deze ontvangen om hun administratiekosten te dekken een toelage waarvan de opbrengst is vastgesteld op 1 pct. van het bedrag der betaalde vergoedingen.
Art.7. De ontslagen bejaarde grensarbeiders die de aanvullende vergoeding voorzien in artikel 2 ontvangen, blijven onderworpen aan de voorwaarden vastgesteld bij titel III van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, met uitzondering van de artikelen 131 tot 143.
(Voor de toepassing van artikel 126, eerste lid, 2°, b, van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, mag de in het artikel 1, 2 en 2bis van het voornoemd besluit van 19 september 1980 bedoelde werknemer voor eigen rekening en zonder winstoogmerk een vorm van activiteit zonder loon betreffende het eigen bezit uitoefenen, met inbegrip van onder meer onderhouds- en aanpassingswerken en werken tot waardevermeerdering van dat bezit, zelfs wanneer die activiteit ingeschakeld kan worden in het economisch ruilverkeer van goederen en diensten.
De artikelen 126, vierde lid, en 128 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid zijn niet van toepassing op de activiteit zonder loon, uitgeoefend door de in het tweede lid bedoelde werknemer, voor zover die activiteit aan de door de Minister bepaalde voorwaarden beantwoordt.) <KB 1984-12-03/31,art. 1, 003>
Art.8. Het percentage van 60 pct. dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het uitkeringsbedrag blijft voor hen gehandhaafd gedurende de hele loop van de werkloosheid die door de aanvullende vergoeding wordt gedekt.
(Het bedrag van de dagelijkse werkloosheidsuitkering wordt berekend op grond van de bepalingen van artikel 160 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid die op 31 maart 1982 van kracht waren.) <KB 28-06-1982,art. 3>
(Het tweede lid is niet van toepassing op de werknemers waarvan het recht op de aanvullende vergoeding ingegaan is na 31 december 1985, behalve indien het ontslag om redenen van economische restructuratie of het volledig werkloos stellen om economische redenen dateert van vóór 1 januari 1986). <KB 1986-03-12/30, art. 2, 005>
Art.9. De ontslagen bejaarde grensarbeider die weer werkloos wordt na op eigen initiatief het werk als grensarbeider hervat te hebben, geniet opnieuw de voorzieningen van het huidige besluit, zonder dat het uitkeringsbedrag moet worden herzien.
Art.10. De ontslagen bejaarde grensarbeider die, wegens ongeschiktheid, aanspraak kan maken op een vergoeding krachtens een regeling inzake ziekte- of invaliditeitsverzekering en die daarvan geen afstand doet, kan gedurende de door die vergoeding gedekte periode het voordeel van de voorzieningen van het huidige besluit niet genieten.
Onder vergoeding dienen te worden verstaan, de vergoedingen verschuldigd :
1° ingevolge een Belgische regeling inzake ziekte- of invaliditeitsverzekering;
2° ingevolge een vreemde regeling inzake ziekte- of invaliditeitsverzekering wegens een arbeidsongeschiktheid die niet het gevolg is van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte, indien de graad van deze ongeschiktheid 50 pct. of meer bedraagt.
Art.11. De uitgaven veroorzaakt door de toepassing van de artikelen 2, 3 en 6 van dit besluit, komen ten laste van de begroting van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. Ze worden aangerekend op de toelage welke door de begrotingswet inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid wordt verleend.
Art.12. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1980 (...). <KB 1987-04-13/30, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 23-05-1987>
Art. 13. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.