Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

15 DECEMBER 1978. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 77, § 5, 2e lid, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977. (NOTA 1 : opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVR1993-07-22/52, art. 10, Inwerkingtreding : 01-09-1992 of 01-09-1993; BVR1994-07-13/32, art. 365, 43°, Inwerkingtreding : 01-01-1996; zie BVR1996-05-09/39, art. 2, 15°) (NOTA 2 : opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij DDG2001-06-25/38, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2001) (NOTA 3 : opgeheven voor de Franse Gemeenschap bij DFG2006-01-27/50, art. 6; Inwerkingtreding : 01-01-2006) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-01-1979 en tekstbijwerking tot 16-03-2006).



Inhoudstafel:


Art. 1-9



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. <Zie nota onder TITEL> Dit besluit doet geen afbreuk aan de toepassing van de artikelen 57 tot en met 65 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal-onderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Art.2. <Zie nota onder TITEL> Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 3 van dit besluit, wordt voor de toepassing van artikel 77 van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 geacht een hoofdberoep als zelfstandige uit te oefenen, de zelfstandige die de drie voorgaande jaren of de laatste drie jaren waarvoor zijn inkomsten als zelfstandige werden vastgesteld, een gemiddeld jaarlijks bedrijfsinkomen genoten heeft dat hoger ligt dan 1/3 van de maximale bedrijfsinkomsten van de laatste van die jaren waarvoor overeenkomstig artikel 12, § 1, 1ste lid, 2e, b, en artikel 14 van het koninklijk besluit nr. 38, van 27 juli 1967, houdende de inrichting van een sociaal statuut der zelfstandigen, bijdragen verschuldigd zijn, en verhoogd met 25 %.
  Het bedrijfsinkomen voortkomend uit vergoeding van deskundig onderzoek in strafzaken verricht in opdracht van de rechterlijke overheden, wordt niet in aanmerking genomen voor de toepassing van het vorige lid.

Art.3. <Zie nota onder TITEL> Elk personeelslid dat, ingevolge artikel 2 van dit besluit geacht wordt een hoofdberoep als zelfstandige uit te oefenen, kan aan de Minister, die met de uitvoering van dit besluit belast is en onder wie de onderwijsinrichting ressorteert waarin het personeelslid zijn ambt uitoefent of wenst uit te oefenen, vragen dat vastgesteld wordt dat het zelfstandig beroep dat hij uitoefent geen hoofdberoep uitmaakt.
  De Minister beslist elk jaar na advies van de Commissie welke ingericht is op grond van artikel 2 van de wet van 8 februari 1974 tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958, gewijzigd bij koninklijk besluit van 10 maart 1965, houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
  Om een advies uit te brengen over het verzoek van een personeelslid, worden de aard en de duur van de dienstprestaties die het zelfstandig beroep omvat, de werktijden alsmede de inkomsten voortspruitend uit zijn beroep door deze Commissie in aanmerking genomen.

Art.4. <Zie nota onder TITEL> Elk personeelslid dat een activiteit als zelfstandige begint of over geen referte-inkomsten beschikt in de zin van het voornoemd koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, is ertoe gehouden aan de Minister, onder wie de onderwijsinstelling ressorteert waarin hij zijn ambt uitoefent of wenst uit te oefenen, een aanvraag te richten om te laten vaststellen dat zijn zelfstandige activiteit al dan niet een hoofdberoep uitmaakt.
  In deze aanvraag dient de aard en de duur van de dienstprestaties die het zelfstandige beroep omvat, vermeld te worden alsmede de werktijden, de inkomsten die voortspruiten uit de zelfstandige activiteit en alle elementen die betrokkene kan verschaffen omtrent zijn inkomsten van het desbetreffende jaar en van de voorgaande jaren.
  De bevoegde Minister beslist elk jaar na advies van de Commissie bedoeld bij artikel 3 van dit besluit.

Art.5. <Zie nota onder TITEL> De personen onderworpen aan dit besluit zullen hun ambt in het onderwijs verder kunnen blijven uitoefenen tot op het ogenblik dat de bevoegde Minister, in voorkomend geval, overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van dit besluit over hun aanvraag een beslissing heeft genomen.

Art.6. <Zie nota onder TITEL> De aan dit besluit onderworpen personen die overeenkomstig de artikelen 3 en 4, een aanvraag ingediend hebben, zijn ertoe gehouden de bevoegde Minister onmiddellijk op de hoogte te stellen van elke wijziging die de inkomsten uit hun zelfstandige activiteit heeft ondergaan.
  Men zal kunnen overgaan tot de terugvordering van de wedde en weddetoelage voor het aantal gepresteerde uren dat het aantal, bepaald bij artikel 77 van de genoemde wet van 24 december 1976, overtreft, wanneer de betrokkene onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt of nagelaten heeft een wijziging te melden van zijn inkomsten uit zijn zelfstandige activiteit.

Art.7. <Zie nota onder TITEL> § 1. De Commissie is gehouden, binnen de drie maanden die volgen op de datum van de ontvangst van de aanvragen bedoeld bij de artikelen 3 en 4, een advies te verstrekken. Na verloop van deze termijn kan de bevoegde Minister dit advies als gegeven beschouwen.
  § 2. De vastbenoemde personeelsleden en stagiairs moeten jaarlijks voornoemde aanvraag indienen bij ter post aangetekend schrijven in de loop van de maand januari voorafgaand aan het begin van het school- en academiejaar.
  § 3. De tijdelijke personeelsleden moeten op het ogenblik dat zij postuleren voor een ambt in het onderwijs bedoelde aanvraag indienen bij ter post aangetekend schrijven.
  § 4. Voor de vastbenoemde personeelsleden en stagiairs bedoeld bij § 2 van dit artikel, en voor de tijdelijke personeelsleden bedoeld bij § 3, neemt de bevoegde Minister respectievelijk een beslissing vóór 30 juni en 31 december van het jaar waarin de aanvraag werd ingediend.

Art.8. <Zie nota onder TITEL> Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1979.

Art. 9. <Zie nota onder TITEL> Onze Ministers van Nationale Opvoeding, Onze Minister van Landbouw en Middenstand, Onze Minister van Nederlandse Cultuur en Onze Minister van Franse Cultuur zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.