20 NOVEMBER 1978. - Ministerieel besluit houdende bepaling van de erkenningsvoorwaarden van de directeur van het Centrum voor Voortdurende Vorming. (NOTA : opgeheven voor de Franse Gemeenschap bij BFG1991-10-22/30, art. 9, Inwerkingtreding : 01-01-1992) (NOTA : opgeheven voor de Duitstalige gemeenschap bij BDG2021-09-09/16, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2021)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-09-1988 en tekstbijwerking tot 14-12-2021)
Art. 1-2
Art. 2 Vlaams Gewest
Art. 3-9
Artikel 1.De leiding van een Centrum voor Voortdurende Vorming van de Middenstand wordt uitgeoefend door een directeur, aangewezen door de Raad van Beheer van het Centrum en erkend door de Minister bevoegd voor de Voortdurende Vorming van de Middenstand, hierna genoemd "de Minister" op advies van het Instituut voor Voortdurende Vorming.
Art.2.Om door de Minister te kunnen worden erkend moet de directeur aan volgende voorwaarden voldoen:
1° Belg zijn;
2° van onberispelijk gedrag zijn;
3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
4° aan de dienstplichtwetten voldaan hebben;
5° ten minste 25 jaar en ten hoogste 65 jaar oud zijn;
6° houder zijn van een diploma van universitair of niet-universitair hoger onderwijs van het lange of het korte type;
7° ten minste twee jaar praktijk tellen als leraar in de Voortdurende Vorming van de Middenstand of in het door de Staat georganiseerd, erkenf of gesubsidieerd onderwijs, met een minimum van tien lesuren per week, of ten minste drie jaar effectief bestuursfuncties hebben uitgeoefend in een Centrum voor Voortdurende Vorming van de Middenstand, een sociaal-economische organisatie of in een kleine of middelgrote onderneming;
8° met goed gevolg een bekwaamheidsexamen afgelegd hebben, georganiseerd onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 3, 4 en 5;
9° voor de indiensttreding, een geneeskundig onderzoek ondergaan bij een geneesheer aangeduid en bekostigd door de organisator van leergangen.
Op verzoek van het centrum en na gemotiveerd advies van het Instituut voor Voortdurende Vorming kunnen vrijgesteld worden van het bepaalde in artikel 2, 6°, de kandidaten die het bewijs leveren van ten minste drie jaar praktijkervaring in een leidende functie, die, hetzij in de openbare, hetzij in de privésector, kan beschouwd worden als rechtstreekse voorbereiding op de taak van directeur.
Art.2_VLAAMS_GEWEST. [1 § 1. Om door de Gemeenschapsminister te kunnen worden erkend moet de directeur aan volgende voorwaarden voldoen : 1. Belg zijn; 2. van onberispelijk gedrag zijn; 3. de burgerlijke en politieke rechten genieten; 4. aan de dienstplichtwetten voldaan hebben; 5. ten minste 25 jaar en ten hoogste 65 jaar oud zijn; 6. houder zijn van een diploma van universitair of niet-universitair hoger onderwijs van het lange of het korte type; 7. ten minste twee jaar praktijk tellen als leraar in de Voortdurende Vorming van de Middenstand of in het door de Staat georganiseerd, erkend of gesubsidieerd onderwijs, met een minimum van tien lesuren per week, of ten minste drie jaar effectief bestuursfuncties hebben uitgeoefend in een Centrum voor Voortdurende Vorming van de Middenstand, een sociaal-economische organisatie of in een kleine of middelgrote onderneming; 8. met goed gevolg een bekwaamheidsexamen afgelegd hebben, georganiseerd onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 3, 4 en 5; 9. vóór de indiensttreding, een geneeskundig onderzoek ondergaan bij een geneesheer aangeduid en bekostigd door de organisator van leergangen. § 2. Op verzoek van het Centrum en na gemotiveerd advies van het Instituut voor Voortdurende Vorming kunnen vrijgesteld worden van het bepaalde in artikel 2, 6°, de kandidaten die het bewijs leveren van ten minste drie jaar praktijkervaring in een leidende functie, die, hetzij in de openbare of privésector, kan beschouwd worden als rechtstreekse voorbereiding op de taak van directeur. § 3. Indien de directeur niet meer voldoet aan een van de voorwaarden gesteld bij artikel 2, § 1, 1, 2, 3 of 5, heft de Gemeenschapsminister de erkenning op. Deze erkenning vervalt ambtshalve de dag dat de directeur de leeftijd van 65 jaar bereikt.]1
----------
(1)<BVE 1988-08-03/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-091988>
Art.3.In geval van openstaande betrekking van directeur, bepaalt de Raad van Beheer de modaliteiten van de oproep van de gegadigden en stelt de modaliteiten voor van het examen overeenkomstig de artikelen 4 en 5. Deze modaliteiten worden ten minste acht dagen voor het examen aan de Minister medegedeeld door bemiddeling van het Instituut voor Voortdurende Vorming.
Art.4.De examencommissie bestaat uit vijf leden:
- drie leden aangewezen door de Raad van Beheer van het Centrum;
- de administrateur-generaal van het Instituut of een door de Raad van Beheer van het Instituut aangeduide afgevaardigde;
- een ambtenaar van de Administratie die ten minste de graad van directeur of adviseur heeft, aangewezen door de Minister.
Art.5.Het examen omvat een gesprek en een schriftelijk gedeelte, die het mogelijk moeten maken de persoonlijkheid van de gegadigden te evalueren, alsook hun organisatiegeest, hun aanleg voor beheer, hun pedagogische bekwaamheid, hun sociale zin en hun geschiktheid om de middenstandsproblemen te begrijpen.
De examencommissie bepaalt de inhoud van het examen en de wijze van evalueren.
Art.6.Zijn vrijgesteld van de voorwaarden bepaald in artikel 2, 6° en 8°, de personen die, op datum van het van kracht worden van dit besluit, de functie van erkend of niet-erkend directeur van een centrum of van een afdeling van een centrum uitoefenen sedert ten minste drie jaar.
Art.7.Met het oog op de erkenning van de directeur legt het Centrum aan de Minister, door bemiddeling van de Raad van Beheer van het Instituut, een dossier voor, bevattende:
a) een examenverslag ondertekend voor akkoord door alle leden van de examencommissie;
b) de naam van de voorgestelde gegadigde en de rechtvaardiging van de keuze.
Art.8.Is onverenigbaar met de functie van directeur van een Centrum, de hoedanigheid van ambtenaar bij het Ministerie van Middenstand, van personeelslid bij een van de instellingen onder de voogdij van de Minister, van personeelslid bij het Nationaal Coördinatie- en Overlegcomité en bij het Instituut voor Voortdurende Vorming van de Middenstand, van leersecretaris of personeelslid in dienst van een leersecretaris.
Art. 9.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1979.