11 JULI 1978. - [Wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van het militair personeel]. (syndicale wet) <Opschrift vervangen door W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-05-1994 en tekstbijwerking tot 07-05-2010)
HOOFDSTUK I. - (Algemene bepalingen). <W 1994-04-21/37, art. 1; Inwerkingtreding : 23-03-1995>
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Onderhandeling.
Art. 2-6
HOOFDSTUK III. - Overleg.
Art. 7-9
HOOFDSTUK IV. - (De geschillen). <W 1994-04-21/37, art. 10; Inwerkingtreding : 23-03-1995>
Art. 10
HOOFDSTUK V. - Controlemaatregelen.
Art. 11
HOOFDSTUK VI. - (De erkenning en de intrekking van de erkenning.) <W 2006-05-01/63, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006>ning.
Art. 12
HOOFDSTUK VII. - (Prerogatieven van de vakorganisaties). <W 2006-05-01/63, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006>
Art. 13-14, 14bis, 14ter
HOOFDSTUK VIII. - Bepalingen betreffende de vertegenwoordigers van de (vakorganisaties). <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
Art. 15-19
1996007098 1999007155 2000007255 2001007282 2007007225 2009007173 2010007152 2014007267 2016007054
HOOFDSTUK I. - (Algemene bepalingen).
Artikel 1. <W 1994-04-21/37, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 23-03-1995> § 1. (Deze wet is, met uitzondering van de militairen bedoeld in de artikelen 235, laatste lid, en 241, tweede lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid geboden in artikel 236, derde lid of artikel 242, tweede lid, van de voornoemde wet, en van de overgeplaatste militairen bedoeld in de artikelen 235, laatste lid, en 241, tweede lid, van de voornoemde wet, toepasselijk in vredestijd op de militairen (van het actief kader).) <W 1999-03-24/35, art. 21, 003; Inwerkingtreding : onbepaald ; kan niet later plaatsvinden dan 1 januari 2001> <W 2003-03-27/49, art. 103, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
Voor de toepassing van deze wet worden deze verschillende personen hierna " de militairen " genoemd.
§ 2. De militairen mogen zich aansluiten hetzij bij een professionele (vakorganisatie) van militairen, hetzij bij een (vakorganisatie) die is aangesloten bij een in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigde (vakorganisatie). Wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisatie s van het militair personeel Voor de toepassing van deze wet worden deze al dan niet professionele syndicale organisaties hierna " de (vakorganisaties) " genoemd. <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
HOOFDSTUK II. - Onderhandeling.
Art.2. <W 1994-04-21/37, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 23-03-1995> § 1. De bevoegde overheden mogen zonder voorafgaande onderhandeling met de representatieve (vakorganisaties) geen voorontwerpen van wet en ontwerpen van uitvoeringsbesluit vaststellen die naargelang van het geval de volgende aangelegenheden regelen : <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
1° de werving, de rechten en de plichten van de militairen en hun bevordering;
2° de betrekkingen met de (vakorganisaties). <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
Deze onderhandeling heeft plaats binnen het onderhandelingscomité ingesteld door de Koning.
§ 2. Over de ontwerpen behoeft evenwel niet te worden onderhandeld :
1° in spoedgevallen en in andere uitzonderlijke gevallen die de Koning bepaalt;
2° indien zij betrekking hebben op de paraatstelling en de aanwending van de krijgsmacht.
§ 3. De representatieve (vakorganisaties) mogen de Minister van Landsverdediging verzoeken dat onderhandeld wordt over een aangelegenheid waarvoor het voornoemd onderhandelingscomité bevoegd is. <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
Art.3. <W 1994-04-21/37, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 23-03-1995> Het onderhandelingscomité is bevoegd voor zaken die uitsluitend onder de Minister van Landsverdediging ressorteren alsook voor die welke, alhoewel ze één of meer andere departementen aanbelangen, meer bepaald op de militairen betrekking hebben.
Art.4. <W 1994-04-21/37, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 23-03-1995> § 1. Het onderhandelingscomité omvat :
1° een afvaardiging van de representatieve (vakorganisaties); <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
2° een afvaardiging van de overheid.
§ 2. De afvaardiging van de representatieve (vakorganisaties) omvat de mandatarissen van iedere representatieve (vakorganisaties), (van wie ten minste de helft militairen moeten zijn). <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003> <W 2003-01-16/33, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
Iedere representatieve (vakorganisaties) kan zich, op de wijze en binnen de grenzen die de Koning bepaalt, tijdens de onderhandeling laten bijstaan door (technici) van haar keuze. <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003> <W 2006-05-01/63, art. 1, 1°, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006>
§ 3. De afvaardiging van de overheid omvat de ministers of staatssecretarissen die bevoegd zijn voor de aan het onderhandelingscomité voorgelegde materies of hun gemachtigden.
(De afvaardiging van de overheid kan zich, op de wijze en binnen de grenzen die de Koning bepaalt, tijdens de onderhandeling laten bijstaan door de (technici) van haar keuze.) <W 2003-01-16/33, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003> <W 2006-05-01/63, art. 2, 2°, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006>
(§ 3bis. Een preventieadviseur (kan als neutrale raadgever zetelen. Hij) mag van geen enkele afvaardiging deel uitmaken, noch als afgevaardigde, noch als technicus.) <W 2006-05-01/63, art. 2, 3°, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006> <W 2006-12-27/32, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 30-11-2006>
§ 4. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de samenstelling en de werking van het onderhandelingscomité.
Art.5. <W 2002-08-02/45, art. 144, 004; Inwerkingtreding : 29-08-2002> Wordt geacht representatief te zijn :
1° elke vakorganisatie erkend in de zin van artikel 12 die aangesloten is bij een vakorganisatie die in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigd is;
2° de in de zin van artikel 12 erkende vakorganisatie, andere dan die bedoeld in 1°, waarvan het aantal bijdrageplichtige leden in actieve dienst ten minste 5 % bedraagt van het aantal militairen in actieve dienst in de krijgsmacht
Art.6. <W 1994-04-21/37, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 23-03-1995> De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin ofwel het eenparig akkoord van de afvaardiging van de overheid en van de afgevaardigden van de (vakorganisatie), ofwel hun respectieve standpunten worden opgetekend.
Indien een voorontwerp van wet of een ontwerp van uitvoeringsbesluit bedoeld in artikel 2 aan de afdeling wetgeving van de Raad van State om advies wordt voorgelegd dient het vergezeld te zijn van voormeld protocol. Het protocol van het onderhandelingscomité moet eveneens worden gevoegd bij het ontwerp van wet ingediend bij het Parlement.
HOOFDSTUK III. - Overleg.
Art.7.<W 1994-04-21/37, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 23-03-1995> § 1. De bevoegde overheden mogen zonder vooafgaand overleg met de representatieve (vakorganisaties) geen ontwerpen van militair reglement vaststellen die de aangelegenheden bedoeld in artikel 2, § 1, regelen. Dit overleg heeft plaats binnen het hoog overlegcomité ingesteld door de Koning. <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
§ 2. (De representatieve vakorganisaties mogen de minister van Landsverdediging verzoeken dat overlegd wordt over een aangelegenheid waarvoor het voornoemd hoog overlegcomité bevoegd is. Inzake de materies bedoeld in § 3 richten zij hun verzoek evenwel tot [1 de autoriteit aangeduid als raadgever inzake het welzijn op het werk binnen het ministerie van Landsverdediging]1.
De artikelen 2, § 2, 3, 4 en 5 zijn mutatis mutandis toepasselijk op het hoog overlegcomité.) <W 2006-05-01/63, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
(§ 3. Het hoog overlegcomité is eveneens bevoegd inzake de materies die de Koning bepaalt bedoeld in artikel 4 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, in de gevallen en onder de voorwaarden die de Koning bepaalt.) <W 2003-01-16/33, art. 4, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
(De chef van de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk, of zijn behoorlijk gemachtigde afgevaardigde, evenals de chef van de Militaire Dienst voor Arbeidsgeneeskunde, of zijn behoorlijk gemachtigde afgevaardigde, zetelen als neutrale preventieadviseurs in het hoog overlegcomité bevoegd inzake de materies bedoeld in het eerste lid.) <W 2006-12-27/32, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 30-11-2006>
----------
(1)<W 2009-04-26/31, art. 17, 009; Inwerkingtreding : 04-06-2009>
Art.8. <W 1994-04-21/37, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 23-03-1995> § 1. (De Koning richt basisoverlegcomités van het militair personeel op waaraan Hij de bevoegdheden geeft inzake de materies die Hij bepaalt, bedoeld in artikel 4 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.) <W 2003-01-16/33, art. 5, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
(De voorzitter van elk basisoverlegcomité, de leden van de afvaardiging van de overheid en hun plaatsvervangers worden door de minister van Landsverdediging aangewezen.
De afvaardiging van een representatieve vakorganisatie bestaat uit ten hoogste drie leden vrij gekozen door de vakorganisatie onder de vakbondsafgevaardigden die behoren tot een eenheid of dienst waarvan de normale standplaats gelegen is in de kwartiergroepering waarvoor het betrokken comité bevoegd is.) <W 2006-05-01/63, art. 4, 1°, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006>
Zowel aan de afvaardiging van de overheid als aan de afvaardiging van de representatieve (vakorganisaties) kunnen technici worden toegevoegd.
(Een preventieadviseur (kan als neutrale raadgever zetelen. Hij) mag van geen enkele afvaardiging deel uitmaken, noch als afgevaardigde, noch als technicus.) <W 2006-05-01/63, art. 4, 2°, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006> <W 2006-12-27/32, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 30-11-2006>
De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de samenstelling en de werking van de basisoverlegcomités. <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
§ 2. De basisoverlegcomités oefenen die bevoegdheden niet uit in de gevallen bedoeld in artikel 2, § 2.
§ 3. Ieder lid van een basisoverlegcomité mag de voorzitter ervan verzoeken dat overleg wordt gepleegd over een aangelegenheid waarvoor dat comité bevoegd is.
§ 4. (...). <W 2006-05-01/63, art. 4, 3°, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006>
Art.9. <W 2006-12-27/32, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 30-11-2006> Over de ingediende voorstellen brengen de overlegcomités een met redenen omkleed advies uit.
HOOFDSTUK IV. - (De geschillen).
Art.10. <W 1994-04-21/37, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 23-03-1995> § 1. De Koning stelt een geschillencomité in dat tot taak heeft een advies in te dienen omtrent ieder geschil voortvloeiend uit de toepassing van deze wet.
(Het geschillencomité omvat :
1° een afvaardiging van de overheid;
2° een afvaardiging van elke representatieve vakorganisatie;
3° bovendien, wanneer minstens één erkende niet-representatieve vakorganisatie bij het geschil betrokken is, een afvaardiging van elke erkende niet-representatieve vakorganisatie.) <W 2006-05-01/63, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006>
§ 2. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de samenstelling en de werking van het geschillencomité en de voorwaarden waaronder een geschil aan het geschillencomité voorgelegd wordt.
§ 3. Het geschillencomité brengt een advies uit dat aan de Minister van Landsverdediging wordt voorgelegd.
Wanneer het geschil echter betrekking heeft op een materie die behoort tot de bevoegdheid van de Koning, wordt het advies aan de Koning voorgelegd.
(§ 3bis. Een vakorganisatie kan inzake een administratieve beslissing voortvloeiend uit de toepassing van deze wet slechts op ontvankelijke wijze een beroep bij de Raad van State indienen nadat het geschillencomité een advies heeft uitgebracht over dit geschil en de Minister van Landsverdediging zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt.
Een vakorganisatie moet het geschil op straffe van verval bij de Minister van Landsverdediging aanhangig maken binnen een termijn van vijftien dagen volgend op de kennisgeving van de administratieve beslissing.
Indien binnen een termijn van zestig dagen na de aanhangigmaking bedoeld in het tweede lid, de Minister van Landsverdediging zijn standpunt niet heeft kenbaar gemaakt, begint de normale termijn te lopen voor het indienen van een beroep bij de Raad van State.) <W 2003-01-16/33, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
§ 4. De bepalingen van artikel 4, §§ 1 tot 3, zijn van toepassing op het geschillencomité.
HOOFDSTUK V. - Controlemaatregelen.
Art.11. <W 2003-01-16/33, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003> § 1. De Koning stelt de datum vast waarop de (bijdrageplichtige leden) in werkelijke dienst van de verschillende erkende professionele vakorganisaties voor het eerst worden geteld. Om de vier jaar vanaf de datum van de eerste telling wordt nagegaan of de erkende professionele vakorganisaties voldoen aan de voorwaarde voor representativiteit, bepaald in artikel 5, 2°. De controle wordt uitgevoerd (door een commissie die bij meerderheid van stemmen beslist). <W 2006-05-01/63, art. 6, 1° en 2°, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006>
Die commissie is samengesteld uit drie leden, die de Koning benoemt volgens de nadere regels die Hij bepaalt. De voorzitter ervan is een magistraat van de Rechterlijke Macht die doen blijken heeft van de kennis van beide landstalen.
De vakorganisaties bedoeld in het eerste lid leggen aan de commissie, op haar aanvraag, de nodige bewijsmiddelen voor.
Op aanvraag van de commissie moeten de militaire overheden de bijgewerkte lijst van het aan de bij deze wet ingestelde regeling onderworpen militair personeel bezorgen.
Voor de leden van de commissie en de personeelsleden die hen eventueel terzijde staan geldt de verplichting van het beroepsgeheim omtrent de inhoud van de, zowel door de vakorganisaties als door de militaire overheden, verstrekte inlichtingen.
Een afgevaardigde van de betrokken vakorganisatie mag bij iedere onderzoeksverrichting betreffende die vakorganisatie aanwezig zijn.
§ 2. De Koning bepaalt het begrip " bijdrageplichtig lid ".
§ 3. (De Koning bepaalt het begrip " bijdrageplichtig lid ".) <W 1994-04-21/37, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 23-03-1995>
HOOFDSTUK VI. - (De erkenning en de intrekking van de erkenning.)
Art.12. <W 1994-04-21/37, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 23-03-1995> Door de Koning worden erkend de (vakorganisaties) : <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
1° die de belangen behartigen van alle categorieën van militairen, van (gepensioneerde) militairen of van hun rechthebbenden; <W 2006-05-01/63, art. 8, 1°, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006> (NOTA : bij arrest nr 142/2007 van 22-11-2007 (B.St. 06-12-2007, p. 60187-60188), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 8, 1°, van W 2006-05-01/63 vernietigd)
2° die op nationaal vlak werkzaam zijn;
3° waarvan de oogmerken geen belemmering vormen voor de werking van de krijgsmacht;
4° die in geen enkele vorm verbonden zijn met een andere (vakorganisatie) erkend met toepassing van dit artikel; <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
5° (die, met uitzondering van de vakorganisaties aangesloten bij een vakorganisatie die vertegenwoordigd is in de Nationale Arbeidsraad :
a) uitsluitend de in artikel 1 bedoelde militairen en (gepensioneerde) militairen als leden tellen; <W 2006-05-01/63, art. 8, 2°, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006> (NOTA : bij arrest nr 142/2007 van 22-11-2007 (B.St. 06-12-2007, p. 60187-60188), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 8, 2°, van W 2006-05-01/63 vernietigd)
b) op geen enkele wijze verbonden zijn met organisaties die andere belangen verdedigen dan die van de militairen of gewezen militairen, of van hun rechthebbenden, met uitzondering van de vakorganisaties van de Belgische politiediensten en van de openbare hulp- en veiligheidsdiensten en van de internationale verenigingen van vakorganisaties die de belangen verdedigen van de buitenlandse militairen of gewezen militairen; de organisaties waarmee een band bestaat mogen door hun statuten, handelingen of programma geen inbreuk plegen op de principes van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; voornoemde organisaties worden geacht alle noodzakelijke documentatie ter beschikking te stellen van de Minister van Landsverdediging;
c) (zich bij de minister van Landsverdediging doen kennen door het toezenden, bij een ter post aangetekend schrijven, van een afschrift van hun statuten en van de lijst van hun verantwoordelijke leiders. Zij blijven hun erkenning slechts behouden indien zij aan de minister, binnen de drie maanden, de wijzigingen doen kennen die zij in hun statuten of in de lijst van hun verantwoordelijke leiders aanbrengen.) <W 2006-05-01/63, art. 8, 3°, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006>
(De Koning beslist de erkenning van een vakorganisatie in te trekken indien wordt vastgesteld dat zij niet meer voldoet aan één of meer voorwaarden bepaald in het eerste lid.
De Koning stelt de procedure van erkenning en van intrekking van de erkenning vast.) <W 2006-05-01/63, art. 8, 4°, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006>
HOOFDSTUK VII. - (Prerogatieven van de vakorganisaties).
Art.13. Behoudens in de gevallen die de Koning bepaalt, en onverminderd de bepalingen van het tuchtreglement, mogen de erkende (vakorganisaties), onder de voorwaarden die de Koning bepaalt : <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
1° stappen doen bij de overheden die ertoe gemachtigd zijn te beslissen, in het gemeenschappelijk belang van het personeel dat zij vertegenwoordigen of in het bijzonder belang van een personeelslid;
2° berichten uithangen in de lokalen van de diensten;
3° de documentatie met betrekking tot de materies vermeld in de artikelen (2, 7 en 8) ontvangen. <W 1994-04-21/37, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 23-03-1995>
(4° de in hun midden opgerichte algemene commissies en comités bijeenroepen.) <W 2006-12-27/32, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 30-11-2006>
Art.14. (Behoudens in de gevallen die de Koning bepaalt, en onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van het tuchtreglement, mogen de representatieve vakorganisaties, onder de voorwaarden die de Koning bepaalt :) <W 2006-12-27/32, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 30-11-2006>
1° de prerogatieven van de erkende (vakorganisaties) uitoefenen; <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
2° tijdens de diensturen (de vakbondsbijdragen) innen in de lokalen; <W 2006-05-01/63, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006>
3° (aanwezig zijn op de openbare vergelijkende examens of examens met het oog op de aanwerving of van statutaire aard, met uitzondering van de psychotechnische proeven en de interviews, onverminderd de prerogatieven van de examencommissie;) <W 2003-01-16/33, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
4° in de lokalen vergaderingen beleggen.
(5° beschikken over een redactionele ruimte in de periodieke interne informatieorganen die de Minister van Landsverdediging bepaalt, overeenkomstig de technische voorschriften die hij bepaalt. De voorgestelde tekst mag alleen worden geweigerd indien hij een misdrijf of een tuchtvergrijp uitmaakt of daartoe aanzet, indien hij de waardigheid van personen, instellingen of andere erkende vakorganisaties in het gedrang brengt of indien hij feiten bevat waaraan de bevoegde overheid vooraf een geheim karakter heeft toegekend.) <W 2003-01-16/33, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
Art. 14bis. <W 2006-05-01/63, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006> Tenzij de overheid met de bevoegdheid van korpscommandant er anders over beslist, wordt de uitoefening van de prerogatieven bepaald bij de artikelen 13, 1° en 2°, en 14, 2° tot 4°, van rechtswege opgeschort voor de militairen die :
1° hetzij aangewend worden of op preadvies gesteld worden;
2° hetzij in intensieve dienst zijn.
Nochtans behouden de erkende vakorganisaties steeds het recht om problemen betreffende de belangen van het personeel te melden bij de militaire overheden.
Art. 14ter. <ingevoegd bij W 2006-05-01/63, art. 12; Inwerkingtreding : 29-05-2006> Per jaar wordt aan elke representatieve vakorganisatie, voor de deelname aan de onderhandelings- en overlegcomités bedoeld in de artikelen 2, 7 en 8, voor de deelname in voorkomende gevallen aan de controlecommissie bedoeld in artikel 11 en voor de uitoefening van de prerogatieven opgesomd in artikel 14, een krediet van vakbondsverloven toegestaan dat de duizend zeshonderd dagen niet mag overschrijden.
Per jaar wordt aan elke erkende niet-representatieve vakorganisatie, voor de deelname aan de controlecommissie bedoeld in artikel 11 en voor de uitoefening van de prerogatieven opgesomd in het artikel 13, een krediet van vakbondsverloven toegestaan dat de tweehonderd zeventig dagen niet mag overschrijden.
De Koning bepaalt de nadere regels voor de toekenning van het krediet van vakbondsverloven.
HOOFDSTUK VIII. - Bepalingen betreffende de vertegenwoordigers van de (vakorganisaties).
Art.15.<W 2002-08-02/45, art. 145, 004; Inwerkingtreding : 29-08-2002> § 1. De (vakbondsafgevaardigde) wordt door de minister van Landsverdediging erkend op voordracht van zijn vakorganisatie. <W 2006-05-01/63, art. 13, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006>
De erkenning kan bij een met redenen omklede beslissing van de Minister van Landsverdediging worden geweigerd wanneer dit in het belang is van Landsverdediging.
De erkenning kan (definitief of tijdelijk) worden ingetrokken bij een met redenen omklede en op gewichtige redenen gesteunde beslissing van de minister van Landsverdediging. In hoogst dringende gevallen kan de minister van Landsverdediging, mits motivering van zijn beslissing, de erkenning van een (vakbondsafgevaardigde) schorsen voor de duur van de procedure van intrekking van de erkenning. <W 2006-05-01/63, art. 13, 1°, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006> <W 2006-12-27/32, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 30-11-2006>
De minister van landsverdediging beslist tot de weigering of de intrekking van de erkenning nadat hij het advies van het geschillencomité, dat betrokkene moet horen, heeft ingewonnen.
§ 2. (Met uitzondering van de vaste vakbondsafgevaardigden, die van rechtswege in permanent vakbondsverlof geplaatst zijn, en de verantwoordelijke leiders, kan de lokale vakbondsafgevaardigde van een representatieve vakorganisatie, voor de deelname aan de onderhandelings- en overlegcomités bedoeld in de artikelen 2, 7 en 8, voor de deelname in voorkomende gevallen aan de controlecommissie bedoeld in artikel 11 en voor de uitoefening van de prerogatieven opgesomd in artikel 14, van maximum vijfendertig dagen vakbondsverlof per jaar genieten.
[1 In afwijking van het eerste lid, volgens de procedure die de Koning bepaalt, kan het maximum aantal dagen vakbondsverlof bepaald in het eerste lid worden verhoogd tot zevenenvijftig dagen per lokale vakbondsafgevaardigde voor het aantal lokale vakbondsafgevaardigden dat de Koning bepaalt. De Koning kan deze verhoging afhankelijk maken van het aantal vaste vakbondsafgevaardigden waarvan de bezoldiging ten laste valt van het Ministerie van Landsverdediging.]1
Met uitzondering van de vaste vakbondsafgevaardigden, die van rechtswege in permanent vakbondsverlof geplaatst zijn, en de verantwoordelijke leiders, kan de lokale vakbondsafgevaardigde van een erkende niet-representatieve vakorganisatie, voor de deelname aan de controlecommissie bedoeld in artikel 11, en voor de uitoefening van de prerogatieven opgesomd in artikel 13, van maximum twintig dagen vakbondsverlof per jaar genieten.
Afwijkingen kunnen, in individuele gevallen, op gemotiveerd verzoek van een vakorganisatie, door de minister van Landsverdediging worden toegestaan.
De Koning bepaalt de nadere regels voor de toekenning van de dagen vakbondsverlof (en) voor de uitoefening van de vakbondsprerogatieven opgesomd in deze wet. <Erratum, zie B.St. 26-06-2006, p. 32230>
De vakbondsafgevaardigden die, voor de uitoefening van één van de voornoemde vakbondsprerogatieven, vakbondsverlof verkrijgen, worden beschouwd als zijnde in werkelijke dienst wat hun statutaire rechten betreft.
De Koning bepaalt het begrip " verantwoordelijke leider ", " vaste vakbondsafgevaardigde " en " lokale vakbondsafgevaardigde ".
§ 3. In het kader van de uitoefening van de vakbondsprerogatieven zijn de vakbondsafgevaardigden niet onderworpen aan het militair hiërarchisch gezag.
De vakbondsafgevaardigden kunnen niet het voorwerp zijn van een statutaire maatregel of van een tuchtstraf omwille van de handelingen die zij in deze hoedanigheden stellen en die een rechtstreeks verband houden met de vakbondsprerogatieven die zij uitoefenen.
De adviezen en beoordelingen die uitgebracht zijn in het kader van een tucht- of bevorderingsprocedure of van een procedure betreffende een statutaire maatregel en de beoordelingen uitgebracht bij het opstellen van een evaluatienota kunnen niet gesteund zijn op de activiteiten die verricht worden in de hoedanigheid van vakbondsafgevaardigde noch er melding van maken.
De vakbondsafgevaardigden die sinds minstens drie maanden erkend zijn hebben de garantie dat zij hun militair ambt kunnen blijven uitoefenen in het kwartier waarvoor zij organiek aangewezen zijn. Zij kunnen slechts uitzonderlijk om dienstredenen voor een ander kwartier of een andere eenheid in dit kwartier aangewezen worden. Evenzo, moet elke beslissing om een vakbondsafgevaardigde binnen zijn eigen eenheid van functie te veranderen door zijn korpscommandant gemotiveerd worden. Een verandering van functie, of een mutatie, kan in geen enkel geval een belemmering van de vakbondsactiviteiten van betrokkene tot doel hebben. Slechts wanneer een dergelijke verandering van functie of een dergelijke uitzonderlijke mutatie aanleiding geeft tot een betwisting vanwege de betrokken vakbondsafgevaardigde kan zijn vakorganisatie tussenkomen bij de algemene directie human resources. De directeur-generaal human resources neemt terzake een gemotiveerde beslissing. In geval van betwisting van deze beslissing kan het geschillencomité worden gevat.
De kandidaat-militairen van het actief kader, (de kandidaat militaire muzikanten,) de kandidaat-hulpofficieren, de kandidaat-militairen korte termijn en de leerlingen van de voorbereidende divisie van de Koninklijke Militaire School kunnen niet aanvaard worden als vakbondsafgevaardigde. <Erratum, zie B.St. 26-06-2006, p. 32230>
Een preventieadviseur kan niet erkend worden als vakbondsafgevaardigde, en omgekeerd.) <W 2006-05-01/63, art. 13, 2°, 007; Inwerkingtreding : 29-05-2006>
§ 4. De Koning bepaalt de modaliteiten die nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen van dit artikel.
----------
(1)<W 2010-04-23/03, art. 103, 010; Inwerkingtreding : 07-05-2010>
Art.16. <W 1994-04-21/37, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 23-03-1995> De Koning bepaalt de procedure met betrekking tot de maatregelen die kunnen genomen worden ten opzichte van de erkende of representatieve (vakorganisaties) die zich niet richten naar de bepalingen van deze wet en van de besluiten vastgesteld voor de uitvoering ervan. <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
§ 2. Deze maatregelen behelzen de intrekking van de erkenning en de schorsing voorafgaand aan deze intrekking.
§ 3. Geen enkele maatregel mag worden getroffen zonder het voorafgaand advies van het geschillencomité.
Art.17. Artikel 5 van de wet van 10 april 1973 houdende oprichting van een Centrale Dienst voor sociale en culturele actie ten behoeve van de leden van de militaire gemeenschap wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 5. § 1. Onverminderd de artikelen 8 tot 11 van deze wet wordt de Centrale Dienst bestuurd door een beheerscomité dat samengesteld is uit :
1° de voorzitter;
2° twee vertegenwoordigers per (vakorganisatie) voor zover ze beantwoordt aan de volgende voorwaarden : <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
a) zitting hebben in het onderhandelingscomité van het militair personeel of in dat van het rijkswachtpersoneel;
b) een aantal bijdrageplichtige leden tellen die minstens 10 pct. van de personeelssterkte vertegenwoordigen;
3° een aantal leden van het militair personeel van de krijgsmacht dat gelijk is aan het aantal vertegenwoordigers bedoeld bij 2°, min één.
§ 2. De Koning,
1° bepaalt het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de voorzitter;
2° benoemt de voorzitter.
§ 3. De Minister van Landsverdediging, benoemt de bij 2° en 3° van § 1 bedoelde leden van het beheerscomité.
§ 4. Dat een (vakorganisatie) voldoet of niet aan de voorwaarden bepaald bij § 1, 2°, wordt onderzocht volgens dezelfde regelen als deze die opgelegd zijn om sociale diensten die door de Koning of door aan Hem ondergeschikte overheden worden opgericht te mogen beheren of om aan dit beheer te mogen deelnemen. <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
Art.18. § 1. Artikel 21, § 1, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
"Artikel 21. § 1. In afwijking van artikel 5, §§ 1 en 4, is het bij dit artikel bedoelde beheerscomité, vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt en voor een duur van vijf jaar, samengesteld uit :
1° de voorzitter;
2° één vertegenwoordiger per erkende vereniging van het militair personeel, per (vakorganisatie) die als representatief voor het overheidspersoneel wordt erkend en per erkende beroepsvereniging van het rijkswachtpersoneel; <W 2003-01-16/33, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-01-2003>
3° een aantal leden van het militair personeel van de krijgsmacht dat gelijk is aan het aantal vertegenwoordigers bedoeld bij 2°, min één.
De Minister van Landsverdediging wijst de bij het eerste lid, 2°, bedoelde erkende verenigingen van het militair personeel en de erkende beroepsverenigingen van het rijkswachtpersoneel aan.
§ 2. De bepalingen van artikel 19 zijn niet op dit artikel toepasselijk noch op artikel 17."
Art. 19. De inwerkingtreding en de toepassing van de onderscheiden bepalingen van deze wet worden verzekerd door de Koning op de data en volgens de modaliteiten die Hij bepaalt.
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 14 tot 15, vastgesteld op 01-05-1996 door KB 2001-10-29/35, art. 20)