12 MEI 1978. - Koninklijk besluit houdende het geldelijk statuut van de gewetensbezwaarden in dienst bij de civiele bescherming(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 22-09-1990 en tekstbijwerking tot 13-12-2013)
HOOFDSTUK I. - Soldij.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - Huisvesting, voeding, vervoer bij verlof of vergunning.
Art. 5-8
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art. 9-11
HOOFDSTUK I. - Soldij.
Artikel 1.Genieten soldij :
1° de gewetensbezwaarden die zich naar [1 het Bestuur van de medische expertise]1 of naar de verplegingsinrichtingen door de Koning aangewezen begeven om er gekeurd te worden;
2° de gewetensbezwaarden die hun diensttermijn bij de civiele bescherming volbrengen;
3° de gewetensbezwaarden die bij de civiele bescherming in dienst worden gehouden of terug in dienst worden geroepen.
----------
(1)<KB 2013-12-01/08, art. 35, 003; Inwerkingtreding : 23-12-2013>
Art.2. <KB 1990-09-06/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-04-1990> Voor de vaststelling van het bedrag van de dagelijkse soldij worden de graden verleend aan de gewetensbezwaarden in dienst bij de civiele bescherming, gelijkgesteld als hier volgt met de graden verleend aan de dienstplichtigen in dienst bij de Krijgsmacht :
operationeel brigadier = korporaal;
operationeel agent = soldaat.
Art.3. <KB 1990-09-06/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-04-1990> De bedragen van de soldij, en van de soldijbijslag tijdens de wederoproeping zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 en ze worden aangepast aan de schommelingen van dit indexcijfer overeenkomstig de regels bepaald bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
De bedragen, onderscheidenlijk vastgesteld onder B en C van tabel I, onder reeks 3 van tabel II en onder categorie B van tabel III, gevoegd bij het koninklijk besluit van 19 augustus 1985 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de Krijgsmacht dat een soldij geniet, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juni 1987 en 19 maart 1990, gelden voor de soldij van de gewetensbezwaarden.
Art.4. <KB 1990-09-06/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-04-1990> Artikel 3, §§ 1 tot 3 en 4, 1° en 3°, en artikelen 5, 8 en 9 van het koninklijk besluit van 19 augustus 1985 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de Krijgsmacht dat een soldij geniet, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juni 1987 en 19 maart 1990, zijn van toepassing op de gewetensbezwaarden in dienst bij de civiele bescherming.
HOOFDSTUK II. - Huisvesting, voeding, vervoer bij verlof of vergunning.
Art.5. De staat moet voorzien in de huisvesting van de gewetensbezwaarden in dienst bij de civiele bescherming.
Deze verplichting houdt op wanneer de gewetensbezwaarde om eender welke reden van zijn eenheid afwezig is, behalve echter als het om en dienstverplaatsing gaat.
Art.6. Wanneer de Staat zich in de onmogelijkheid bevindt huisvesting te verschaffen aan de gewetensbezwaarde, worden aan deze de werkelijk gedragen kosten terugbetaald binnen de perken vastgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken.
Art.7. De Staat moet, onder de voorwaarden die de Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt, voorzien in de voeding van de gewetensbezwaarden die bij de civiele bescherming in dienst zijn en soldij trekken.
Deze verplichting houdt op wanneer de gewetensbezwaarde achterstallige soldij trekt voor een periode waarin hij in voorlopige hechtenis was.
Art.8. De Staat moet voorzien in het vervoer van de gewetensbezwaarden in dienst bij de civiele bescherming, onder voorwaarden als voor het vervoer van de dienstplichtingen in dienst van het leger zijn bepaald.
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art.9. Worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 27 juni 1966 houdende vaststelling van de soldij van de gewetensbezwaarden in dienst bij de civiele bescherming;
2° het koninklijk besluit van 21 december 1966 betreffende de huisvesting, de voeding en het vervoer van de gewetensbezwaarden in dienst bij de civiele bescherming.
Art.10. Artikel 2 van dit koninklijk besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1972.
Artikel 3 van dit koninklijk besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1974.
Art. 11. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.