23 MAART 1977. - Koninklijk besluit betreffende de aanduiding van gewestelijke ontvangers voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. - (NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Overheid bij AGF2007-12-21/33, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-2008) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1990 en tekstbijwerking tot 28-12-2007.)
Art. 1-8
Artikel 1. (Het ambt van ontvanger wordt vervuld door gewestelijke ontvangers in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die gemeenten van 20 000 inwoners en minder bedienen, tenzij in de gevallen zoals voorzien in artikel 9, tweede lid.) <KB 1984-10-05/30, art. 15, §2, 002>
De Minister die het maatschappelijk welzijn in zijn bevoegdheid heeft kan, met het oog op de instelling van het ambt van plaatselijk ontvanger met volledige dagtaak, van deze regel afwijken, op gemotiveerde aanvraag van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en na advies van de provinciegouverneur, en dit voor zover in dit centrum een secretaris met volledige dagtaak is tewerkgesteld.
Voor de toepassing van dit artikel geldt het bevolkingscijfer van de gemeenten zoals dit blijkt uit de jongste algemene volkstelling bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
++++++++++
GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
==========================
Artikel 1. (WAALSE GEWEST) <BWG 1999-05-20/33, art. 20; Inwerkingtreding : 05-07-1999>
De ambten van ontvanger worden vervuld door gewestelijke ontvangers in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die gemeenten met minder dan 20.001 inwoners bedienen, behalve in de gevallen en volgens de voorwaarden bepaald door de Regering. Voor de toepassing van dit artikel is het in aanmerking genomen bevolkingscijfer gelijk aan het bevolkingscijfer dat is vastgesteld krachtens artikel 30 van de nieuwe gemeentewet.
++++++++++
Artikel 1. (VLAAMSE OVERHEID)
(Het ambt van ontvanger wordt vervuld door gewestelijke ontvangers in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die gemeenten van 20 000 inwoners en minder bedienen, tenzij in de gevallen zoals voorzien in artikel 9, tweede lid.) <KB 1984-10-05/30, art. 15, §2, 002>
De Minister die het maatschappelijk welzijn in zijn bevoegdheid heeft kan, met het oog op de instelling van het ambt van plaatselijk ontvanger met volledige dagtaak, van deze regel afwijken, op gemotiveerde aanvraag van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en na advies van de provinciegouverneur, en dit voor zover in dit centrum een secretaris met volledige dagtaak is tewerkgesteld.
(Derde lid opgeheven) <DVR 2006-07-07/59, art. 48, §1, 005; Inwerkingtreding : 30-08-2006>
++++++++++
Art.2. De bij artikel 1 bedoelde gewestelijke ontvanger wordt benoemd onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde modaliteiten als de gewestelijke gemeenteontvanger, bedoeld bij artikel 114, 2° van de gemeentewet.
Dezelfde persoon kan gelijktijdig als gewestelijk ontvanger in een of meer gemeenten en in een of meer openbare centra voor maatschappelijk welzijn fungeren.
De beschikkingen van de gemeentewet betreffende de gewestelijke gemeenteontvangers zijn van toepassing op de gewestelijke ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (...). <NO 1997-12-09/50, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 1997-01-01>
++++++++++
GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
==========================
Art. 2. (VLAAMSE OVERHEID)
(Eerste lid opgeheven) <DVR 2006-07-07/59, art. 48, §1, 005; Inwerkingtreding : 30-08-2006>
Dezelfde persoon kan gelijktijdig als gewestelijk ontvanger in een of meer gemeenten en in een of meer openbare centra voor maatschappelijk welzijn fungeren.
De beschikkingen van de gemeentewet betreffende de gewestelijke gemeenteontvangers zijn van toepassing op de gewestelijke ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (...). <NO 1997-12-09/50, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 1997-01-01>
++++++++++
Art.3. § 1. De provinciegouverneur wijst de openbare centra voor maatschappelijk welzijn aan waarin ieder van de gewestelijke ontvangers zijn ambt zal uitoefenen.
§ 2. De dienst van de gewestelijke ontvanger moet op zulke wijze worden geregeld dat deze minstens éénmaal per week gedurende de gewone diensturen aanwezig is in elk van de door hem bediende openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art.4. (Opgeheven) <NO 1997-12-09/50, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 1997-01-01>
Art.5. Bovendien kan bij koninklijk besluit genomen op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister die het maatschappelijk welzijn in zijn bevoegdheid heeft, ten bezware van de betrokken centra voor maatschappelijk welzijn een jaarlijkse premie worden geheven tot dekking van het risico, dat de Staat krachtens artikel 114ter van de gemeentewet op zich neemt. Deze premie wordt over de betrokken openbare centra omgeslagen naar verhouding van de ontvangsten.
De premie mag in geen geval meer bedragen dan nodig is, gelet op de omvang van het risico en op de zakelijke en persoonlijke waarborgen, door de ontvangers gesteld.
De premie wordt tot het passende beloop verminderd, wanneer de vermindering gerechtvaardigd is door het hoge bedrag van de door de excedenten gevormde reserves.
Art.6. Bij afwijking van de bepalingen van artikel 1 van dit besluit:
1° kunnen de nieuwe openbare centra voor maatschappelijk welzijn bedoeld door artikel 141, § 1, eerste lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toepassing maken van artikel 16 van het koninklijk besluit van 22 juli 1976 tot vaststelling, wat de toestand van het gemeentepersoneel en van het personeel van de commissies van openbare onderstand betreft, van de modaliteiten van uitvoering van de samenvoegingen en aanhechtingen van gemeenten bekrachtigd overeenkomstig de wet van 23 juli 1971;
2° kan de ontvanger met onvolledige dagtaak, die zijn ambt in vast verband uitoefent op het ogenblik van de installatie van de eerste raad voor maatschappelijk welzijn in een openbaar centrum bedoeld door artikel 141, § 1, tweede lid, van voornoemde wet, zijn loopbaan in dit centrum beëindigen.
Art.7. Dit besluit treedt in werking op de dag van de installatie van de raad voor maatschappelijk welzijn volgend op de gemeenteraadsverkiezingen van 10 oktober 1976.
Art. 8. Onze Minister van Volksgezondheid en van het Gezin en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.