16 FEBRUARI 1977. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van toelagen aan de organisaties voor permanente vorming van de volwassenen in het algemeen en aan de organisaties voor de sociaal-culturele bevordering van de arbeiders. (NOTA : opgeheven voor de Franse Gemeenschap; BFG 1995-05-18/47, art. 44, Inwerkingtreding : 01-07-1995) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11/07/1984 en tekstbijwerking tot 23/08/1995)
Art. 1-18
Artikel 1. Voor de toepassing van artikel 6, § 3 en van artikel 13 van het decreet van 8 april 1976 houdende vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de toekenning van toelagen aan organisaties voor permanente vorming van volwassenen in het algemeen en aan organisaties voor de sociaal-culturele bevordering van de arbeiders, hierna genoemd het decreet :
- Het refertebarema toegepast voor de berekening van de toelage die de tussenkomst in de uitgaven voor het animatiepersoneel en de directie uitmaakt, bestaat uit :
1) het brutobedrag van de wedde toegekend aan een geagregeerde leraar algemene cursussen, definitief benoemd in het lager secundair onderwijs van de Staat met drie anciënniteitsjaren;
2) het overeenstemmend bedrag van de bijdragen door de werkgever van de privé-sector te storten, bij toepassing van de wet op de maatschappelijke zekerheid der werknemers;
3) het brutobedrag van de vakantievergoeding, overeenstemmend met de voorziene wedde en toegekend aan de bediende onder werkkontrakt.
Dit refertebarema wordt jaarlijks aangepast rekening houdende met de sociale programmatie en de indexatie toegepast op de wedde van de leraren van dit niveau.
- Het refertebarema toegepast voor de berekening van de toelage, die de tussenkomst in de uitgaven van het administratief personeel uitmaakt, bestaat uit :
1) het brutobedrag van de wedde toegekend aan een opsteller definitief benoemd in de schoot van het Hoofdbestuur van de Staat (20/1) en dit, zonder anciënniteit;
2) het overeenstemmend bedrag van de bijdragen door de werkgever van de privé-sector, te storten, bij toepassing van de wet op de maatschappelijke zekerheid van de werknemers;
3) het brutobedrag van de vakantievergoeding overeenstemmend met de voorziene wedde en toegekend aan de bediende onder werkkontrakt.
Dit refertebarema wordt jaarlijks aangepast rekening houdende met de sociale programmatie en de indexatie toegepast op de wedde van de opstellers van dit niveau.
Art.2. Het bedrag van de gestorte toelage aan de organisatie als tussenkomst in de personeelsuitgaven bepaald bij de artikelen 6, 13 en 14 van het decreet is, per persoon, vastgesteld op 75 pct. van de basisbarema's bepaald bij artikel 1 van dit besluit.
Ter controle van de toelage, levert de aanvragende organisatie het bewijs van de overeengekomen uitgaven voor het geheel van de personeelsleden geheel of gedeeltelijk tewerkgesteld en die een toelage genieten uit hoofde van de artikelen 6, 13 en 14 van het decreet onder voorlegging van :
- het brutobedrag van de betaalde wedde (de 13e maand inbegrepen en de overeengekomen kosten voor de groepsverzekeringen);
- de door de werkgever van de privé-sector betaalde bijdrage, bij toepassing van de wet op de maatschappelijke zekerheid der werknemers;
- het brutobedrag van de vakantievergoeding betaald door de werkgever aan de bediende onder werkkontrakt.
Het gecumuleerd bedrag van de wedden aldus gewettigd voor het geheel van het personeel bedoeld bij de artikelen 6, 13 en 14 van het decreet, moet ten minste gelijk zijn aan 100 pct. van het totaal der wedden en overeengekomen uitgaven bij toepassing van de voorziene barema's voor de berekening van de toelage, bepaald bij artikel 1 van dit besluit.
(NOTA : Voor de Franse Gemeenschap wordt art. 2 als volgt gewijzigd : "Het bedrag van de toelage gestort aan de organisatie als tussenkomst in de personeelsuitgaven en waarvan sprake in de artikelen 6, 13 en 14 van het decreet, beloopt, per persoon, 75 % voor de animators en van 75 tot 100 % voor het bestuurspersoneel van de in artikel 1 van dit besluit vermelde referentiebarema's."; BFG 1984-03-22/37, art. 1, Inwerkingtreding : 01-01-1983)
Art.3. § 1. Het aantal personeelsleden die een directiefunctie of een vormingsfunctie uitoefenen en die een toelage kunnen genieten, mag niet hoger liggen dan voorzien bij de artikelen 13 en 14 van het decreet :
1. Voor de algemene organisaties voor de sociaal-culturele bevordering van de arbeiders evenals voor hun regionale afdelingen voor sociaal-culturele bevordering van de arbeiders :
- vier leden en drie leden per aangeslotene en erkende afdeling. De eerste twee van deze drie leden moeten daadwerkelijk geaffecteerd zijn in hun functie in de schoot van de aangenomen afdeling.
2. Voor de zelfstandige regionale organisaties voor sociaal-culturele bevordering der werknemers :
- drie leden.
§ 2. Het aantal administratieve personeelsleden die kunnen aanspraak maken op de vergoeding, voorzien bij de artikelen 13 en 14 van het decreet mag niet hoger liggen dan :
1. Voor de algemene organisaties voor sociaal-culturele bevordering van de arbeiders evenals hun regionale afdelingen voor sociaal-culturele bevordering der arbeiders :
- twee leden en anderhalf lid per erkende regionale afdeling. Aan de eerste van deze leden per afdeling moet er een functie in de schoot van de in aanmerking genomen afdeling toegewezen worden.
2. Voor de zelfstandige regionale organisaties voor sociaal-culturele bevordering van de arbeiders :
- één lid.
In geen enkel geval mag het aantal in aanmerking genomen administratieve personeelsleden, op het gebied van een algemene organisatie en van hun regionale afdelingen of van een zelfstandige regionale organisatie, de helft overschrijden van het aantal in aanmerking genomen leden die een directie- of een animatiefunctie uitoefenen.
§ 3. Jaarlijks moeten de organisaties die een toelage aanvragen bij toepassing van de artikelen 13 en 14 van het decreet, een lijst voorleggen van de personeelsleden die zij wensen in aanmerking te zien nemen met nadere omschrijving van hun functies en hun affectaties.
Binnen de perken van de voorziene kredieten, kent de Minister, bij voorrang, de toelage toe aan het personeel dat het voorbije jaar een tussenkomst genoot.
§ 4. Eenzelfde organisatie kan niet meer dan twintig regionale secties in aanmerking doen nemen. Elke uitbreiding van het aantal afdelingen die in aanmerking genomen worden op het ogenblik van de erkenning zal aan het advies van een bevoegd consultatief orgaan voorgelegd worden dat de conformiteit aan de drie volgende voorwaarden zal moeten nagaan :
1. het bewijs leveren van een secretariaat, dat één jaar bestaat in de nieuwe afdeling;
2. het bewijs leveren van ten minste acht locale groepen waarvan elk ten minste drie activiteiten per jaar hebben in de schoot van de nieuwe afdeling;
3. beantwoorden aan een voldoende homogene entiteit op het sociaal-geografisch vlak.
Art.4. § 1. Wat betreft de algemene organisaties, de erkende regionale afdelingen en de zelfstandige regionale afdelingen worden aanzien als aanvaardbare uitgaven bij toepassing van artikel 6, § 4, van het decreet :
1. De secretariaatsuitgaven :
a) algemene kosten voor administratie en boekhouding;
b) aankoop van secretariaatsbenodigdheden en het kleine bureelmaterieel.
2. De kosten voortvloeiend uit de bevorderingsacties die tot doel hebben het programma en de activiteiten te doen kennen en aldus de bevordering van de organisatie te verzekeren.
3. De kosten voortspruitende uit het gebruik van de verschillende media en inzonderheid, de opstelling, het drukken, de verspreiding van allerhande publicaties (tijdschriften, syllabus, brochures, rapporten) die een rechtstreeks verband hebben met het wezen van de organisatie, onder aftrek van de ontvangsten voortspruitend uit de inlassing van publiciteit en de ontvangsten van de verkoop of van de verhuring van deze publicaties, evenals van het gedeelte van de bijdragen die zij uit hoofde van dit recht moet ontvangen.
4. De kosten, voortvloeiend uit de oprichting en de aangroei van een documentatiecentrum per organisatie (boeken, tijdschriften, audiovisuele opnamen, enz.) in overeenstemming met de doelstellingen en de activiteiten van de organisatie voor zover zij geen toelage genoten uit hoofde van artikel 9 van het decreet.
5. De aangegane kosten ter gelegenheid van de vormingsactiviteiten op touw gezet door de organisatie voor :
- de punctuële honoraria en wedden toegekend aan personen belast met een animatie of vormingsopdracht voor hun prestaties ter gelegenheid van deze activiteiten op voorwaarde dat deze personen niet in aanmerking werden genomen in de berekening van de toelage toegekend bij toepassing van de artikelen 6, 13 en 14 van het decreet;
- het huren van de lokalen en het materieel bestemd voor educatieve activiteiten.
6. De verplaatsingskosten van de verantwoordelijken van de organisatie ten belope van :
- twee verantwoordelijken voor de algemene organisaties, plus één per regionale erkende organisatie;
- een verantwoordelijke voor de zelfstandige regionale organisaties.
Deze kosten zijn beperkt tot 20 000 km per jaar en per verantwoordelijke. Ze zijn berekend overeenkomstig het Staatsbarema en beperkt tot een wagen van 7 pk.
7. De kosten, voortvloeiende uit het oprichten van culturele manifestaties die beroep doen op artiesten en conferenciers voor wat betreft het cachet, de verplaatsingskosten en de auteursrechten.
8. De kosten voortvloeiend uit het bezetten van de gebruikte lokalen als zetel van de algemene organisaties, van hun erkende aangesloten afdelingen of van de zelfstandige regionale organisaties ten belope van :
- de huurprijzen of de huurwaarde ten belope van het kadastraal inkomen van de lokalen;
- electriciteitskosten, verwarming en onderhoud van de lokalen;
- herstellingskosten van de lokalen.
9. De verzekeringskosten aangetekend door de organisatie met uitzondering van de verzekering voor het gebruik van de wagens.
10. De afschrijvingskosten van de aangekochte uitrustingen of verwezenlijkte verbeteringen voor zover deze geen verbeterings- of uitrustingstoelagen hebben genoten voorzien bij artikel 9 van het decreet.
§ 2. De kosten voorzien in de rubrieken 8, 9 en 10 van hierbovengenoemde § 1, zullen slechts in aanmerking genomen worden voor een gecumuleerd bedrag dat de 30 pct. van het geheel van de toegelaten uitgaven voor de organisatie niet overschrijdt.
Art.5. Bovendien, voor zover zij opgenomen worden onder de specifieke rubrieken in de voorgestelde rekeningen door de algemene organisatie of de betreffende regionale afdeling, zullen de uitgaven van de lokale structuren overeenstemmen met de rubrieken 2, 3, 5 en 7 van artikel 4, § 1 van dit besluit bij toepassing van artikel 7, § 2 van het decreet voor wat uitsluitend de plaatselijke structuren van de algemene en regionale organisaties betreft kunnen zij aangenomen en betoelaagd worden aan de door dit decreet voorziene intresten voor de algemene organisaties en hun regionale afdelingen enerzijds en de zelfstandige regionale afdelingen anderzijds.
Art.6. Bovendien worden als aanvaardbare uitgaven slechts in aanmerking genomen bij toepassing van artikel 6, § 4 van het decreet voor de algemene organisaties :
- de statutaire bijdragen voor de internationale organisaties waarvan de bedoelde organisatie deel uitmaakt en de deelnemingskosten eenmaal per jaar aan de statutaire vergaderingen van de hierboven bedoelde organisaties ten belope van het aantal mandaten die er per organisatie worden uitgeoefend met een maximum van drie mandaten.
Art.7. Kunnen geenszins als aanvaardbare uitgaven bij toepassing van artikel 6, § 4 van het decreet, in aanmerking genomen worden :
- de kosten betreffende een activiteit voor dewelke een financiële Staatstussenkomst werd verleend;
- de kosten voor recepties, banketten, geschenken, herinneringen, medailles of prijzen;
- de overnachtings- en voedingskosten;
- het verlies van de voorbije jaren.
Art.8. Na advies van de consultatieve organen, kan de Minister van Franse Cultuur de grensbedragen vaststellen tot beloop waarvan de bij de artikelen 4, 5 en 6 voorziene uitgaven toegelaten zijn.
Hij kan verschillende tussenkomstpercentages per toelage vaststellen volgens de uitgavecategorieën; het minimum percentage is vastgesteld op 30 pct. voor de algemene organisaties en de regionale organisaties die er de afdelingen van uitmaken en op 15 pct. voor de zelfstandige regionale organisaties.
Art.9. De bij artikel 9, § 1 van het decreet toegekende buitengewone toelagen mogen slechts 60 pct. van de overeengekomen uitgave per begunstigde organisatie belopen.
Een buitengewone toelage mag slechts eenmaal per jaar aan eenzelfde organisatie toegekend worden.
Het totaal van de buitengewone toelagen toegekend aan eenzelfde organisatie gedurende drie jaar mag, in principe, het gemiddeld bedrag van de gewone jaarlijkse werkingstoelage, ontvangen door deze over dezelfde periode, niet overschrijden, tenzij gunstig advies van het bevoegd raadgevend orgaan.
De toekenningsvoorwaarden van de buitengewone uitrustings- en inrichtingstoelagen worden bepaald door de Minister tot wiens bevoegdheid de Franse Cultuur behoort, het raadgevend orgaan gehoord.
Art.10. § 1. Het bedrag van de forfaitaire uitrustings- en inrichtingstoelage, toegekend als hulp voor de eerste instelling, overeenkomstig artikel 9, § 3 van het decreet, bij erkenning van permanente vormingsorganisaties is vastgesteld als volgt :
- 150 000 F voor de algemene organisaties;
- 50 000 F voor de regionale afdelingen;
- 100 000 F voor de zelfstandige regionale afdelingen.
Onder deze eerste instelling moeten verstaan worden de organisaties die vooraf niet bij decreet aangenomen werden.
§ 2. Deze bedragen schommelen volgens de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen op 31 december die de datum van de erkenning van de organisatie voorafgaat.
§ 3. De toelage mag slechts de verwezenlijkte uitgaven voor het aankopen van duurzame goederen dekken, met uitsluiting van de verbruiksgoederen.
§ 4. Om te kunnen in aanmerking genomen worden, als bewijslevering van de toelage, moeten deze uitgaven uitgevoerd worden gedurende de periode gaande van achttien maanden voor de erkenning en twaalf maanden na de erkenning.
Art.11. Om een toelage voorzien bij artikel 15 van het decreet te kunnen genieten, moeten de verwezenlijkte vormingsacties voor en met de deelnemers van het volksmilieu zoals bepaald bij artikel 10, § 2 van het decreet en de gedane studies door de organisatie voor sociaal-culturele bevordering van de arbeiders voor de voorbereiding en de evaluatie van hun vormingsacties aan de volgende vereisten voldoen :
1. Voor hun verwezenlijking :
- het voorwerp uitmaken van een dossier met alle gedetailleerde inlichtingen over het nagestreefde doel, de sociale, economische en culturele beschrijving van het te bereiken publiek, de bestaande betrekkingen tussen de voorgestelde actie en de andere doeleinden van de organisatie, de beschrijving van de voorgestelde methodes en van de programmatie van de verschillende realisatiefases, de samenstelling van de pedagogische ploeg belast met de leiding van de actie en de plaatsen waar het zich afspeelt.
- het voorwerp zijn van een begroting bevattende de voorzieningen van alle ontvangsten en uitgaven die bij het voorgestelde dossier zijn gevoegd.
2. In uitvoering zijnde verwezenlijking :
- Indien de vormingsactie of de verwezenlijking van de studie zich over meer dan zes maanden spreidt, moeten om de zes maanden interimaire rapporten opgemaakt worden ter verduidelijking van de verwezenlijkte fases en ter rechtvaardiging voor het aanwenden van de toelagetranches, die eventueel voor de verwezenlijking van deze fases ontvangen werden;
- welke ook de vooropgestelde datum moge zijn moet zijn, indien de afwerking van de actie of de studie vertraging oploopt ten opzichte van de initiaal voorziene tijd, het voorwerp uitmaken van een tussenverslag afgeleverd op de initiaal voorziene datum voor de afwerking met al dezelfde elementen.
3. Gedurende de drie maanden die op afwerking van de actie of van de studie volgen :
- het voorwerp zijn van een schattingsverslag met vermelding van de bekomen resultaten, de verschillen tussen deze en diegene die verdisconteerd werden evenals de door de organisatie getrokken gevolgen;
- het voorwerp uitmaken van een administratief en financieel verslag met voorstelling van de werkelijk gerealiseerde ontvangsten en uitgaven binnen het kader van de actie of de studie en de beschrijving van het publiek, dat werkelijk aan de verwezenlijking deelgenomen heeft.
Art.12. Krachtens artikel 16, § 2 van het decreet, moet voorafgaandelijk voor elke beslissing van een toekenningstoelage bij toepassing van artikel 15, § 1 van het decreet het advies van het raadgevend orgaan gevraagd worden.
Het bevoegd raadgevend orgaan moet uit hoofde van zijn huishoudelijk reglement, ten laatste acht weken nadat het dossier hem door de administratie werd overgemaakt, advies uitbrengen bij de Minister van Franse Cultuur.
Art.13. _ De toegekende toelage voor de vormingsacties of de studies bij toepassing van de artikelen 15 en 16 van het decreet dekt :
a) 100 pct. van de gedane uitgaven voor :
1. de wedde van de leden van de pedagogische ploeg of de hulp die de leiding van de actie of de studie toelaat voor diegenen die hetzij full-time of half-time geaffecteerd zijn overeenkomstig de voorziene barema's bij de artikelen 1 en 2 van dit besluit en die niet het voorwerp uitmaken van een toelage uit hoofde van de voorziene toelagen bij de artikelen 6, 13 en 14 van het decreet;
2. voor de personeelsleden van de organisaties die full-time aan deze vormingsacties of studies geaffecteerd zijn, het niet-gedekte gedeelte van de wedde door de toegekende tussenkomst uit hoofde van de voorziene toelagen bij de artikelen 6, 13 en 14 van het decreet, met dien verstande dat dit bedrag de voorziene bedragen bij artikel 6 van dit besluit niet overschrijdt;
3. de wedde van het personeel dat punctueel optreedt in de vormingsacties ten belope van maximum 450 F per uur, op voorwaarde dat deze personen niet in aanmerking kwamen voor de berekening van de toegestane toelage bij toepassing van de artikelen 6, 13 en 14 van het decreet en van het artikel 13, § a) 2 van dit besluit;
4. de toekenning van een residentievergoeding aan de personen bedoeld onder 3 hieronder zo zij deel uitmaken van het personeel van de organisatie die een tussenkomst geniet uit hoofde van de voorziene toelagen bij de artikelen 6, 13 en 14 van het decreet, en die diensten gepresteerd hebben binnen het kader van de vormingsactie, 's avonds na 18 uur, evenals de zaterdag, de zondag en de feestdagen, ten belope van :
- 150 F per uur, 's avonds in de week;
- 500 F voor een halve dag, de zaterdag, de zondag en de feestdagen;
5. de verplaatsingskosten van de personen voorzien onder 1, 2, 3 en 4 hieronder, ten belope van de gemiddelde prijs per kilometer in tweede klasse per spoorweg;
6. de verplaatsingskosten van de deelnemers van het volksmilieu die voldoen aan de voorwaarden gesteld bij artikel 10, § 2 van het decreet, ten belope van de gemiddelde prijs per kilometer in tweede klasse per spoorweg en onder voorlegging van een getekende lijst omvattende de aanduiding van de functie en het studieniveau van de begunstigde deelnemers;
7. de verblijfskosten van de deelnemers en de personen voorzien onder nr. 1, 2 en 3 hieronder voor de residentiële zittijden, voor het bedrag dat de 100 F per persoon en per periode van vierentwintig uren overschrijdt, met een plafond van 250 F per persoon en per periode van vierentwintig uren;
8. de bewakingskosten van de kinderen van minder dan 14 jaar ten belope van 750 F per halve dag en per persoon, belast met de bewaking, met een plafond van :
- 1 persoon per groep van 10 kinderen minder dan 8 jaar;
- 1 persoon per proep van 15 kinderen van ten minste 8 jaar en minder dan 14 jaar.
b) 80 pct. van de gedane uitgaven voor :
- de verwezenlijking of de aanschaffing van documenten en voorbereidende studies;
- de aankoop van voor bederfvatbare materialen aangewend voor didactische kosten;
- het huren van didactisch materieel.
Art.14. § 1. De bedragen voorzien in de punten 3, 4, 7 en 8 van § a) van artikel 13 van dit besluit zijn elk jaar op 1 januari aangepast en afgerond tot het volgende tiental, volgens de schommelingen van het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen.
§ 2. De basisindex, volgens dewelke de vaste prijzen en andere voorziene bedragen door het decreet en door het huidig koninklijk besluit periodiek worden aangepast, is het indexcijfer van de consumptieprijzen in voege op 1 januari 1977.
Art.15. Worden niet aangenomen de personeelsuitgaven bedoeld bij dit besluit, wanneer door beroepscumulatie het aantal uren bepaald bij koninklijk besluit van 21 december 1976 houdende algemene regeling van het regime voor rust- en overlevingspensioen der werknemers, wordt overschreden.
Art.16. De toekenning van toelagen aan algemene organisaties, regionale permanente vorming voor volwassenen en de sociaal-culturele bevordering van de arbeiders, is onderworpen aan de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 5 van 18 april 1967 betreffende de controle op de toekenning en de aanwending van de toelagen; en aan deze van het koninklijk besluit van 26 april 1968 houdende regeling en coördinatie van de controle op de aanwending van de toelagen.
Art.17. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 1977.
Art. 18. Onze Minister van Franse Cultuur is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 februari 1977.
BOUDEWIJN
Van Koningswege :
De Minister van Franse Cultuur,
H.-F. VAN AAL