10 JANUARI 1977. - Wet houdende regeling van de schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en het pompen van grondwater. (NOTA : De hoofdstukken I en III, alsook het art. 14 werden opgeheven voor het Waalse Gewest door DWG 1985-10-11/33, art. 20, gedeeltelijk in uitvoering getreden door BWG 1985-11-27/32, art. 2, in werking getreden op 17-01-1986) (NOTA : Zal worden opgeheven voor het Waalse Gewest door DVR 1984-01-24/32, art. 31, § 2, wanneer het hoofdstuk IV in werking zal getreden zijn) (NOTA : raadpleging van vroegere versies vanaf 08-02-1977 en tekstbijwerking tot 29-02-2008.)
HOOFDSTUK I. - De aansprakelijkheid.
Art. 1-6
HOOFDSTUK II. - Voorschottenfonds voor schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater.
Art. 7-12
HOOFDSTUK III. - Het Raadgevend Comité.
Art. 13
HOOFDSTUK IV. - Diverse bepalingen.
Art. 14-16
HOOFDSTUK I. - De aansprakelijkheid.
Artikel 1. De exploitant van de grondwaterwinning en de bouwheer van openbare of private werken die door hun toedoen de daling van de grondwaterlaag veroorzaken, zijn objectief aansprakelijk voor de schade die daardoor bovengronds aan onroerende goederen, grond en beplantingen inbegrepen, wordt aangebracht of die aan bestaande grondwaterwinningen van meer dan 10 m3/dag wordt veroorzaakt.
Diegenen die door hun gezamenlijk toedoen de daling van een grondwaterlaag veroorzaken, zijn solidair aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade.
Deze wet is niet van toepassing op de schade die door waterbemaling in de mijnen, groeven of graverijen is veroorzaakt.
Art.2. Alleen de vrederechter is bevoegd om, ongeacht het bedrag van de eis, in eerste aanleg kennis te nemen van de vordering gesteund op deze wet.
Hij doet in laatste aanleg uitspraak over de eisen waarvan het bedrag 150 000 frank niet overschrijdt.
Art.3. De dagvaarding voor de vrederechter moet, op straffe van niet-ontvankelijkheid, worden voorafgegaan door een poging tot minnelijke schikking. Deze geschiedt bij wege van oproeping in verzoening voor de vrederechter.
Wanneer de aansprakelijkheid niet betwist wordt moet de opgeroepene een aanbod voor schadeloosstelling doen binnen een termijn van drie maanden vanaf de eerste verschijning in verzoening of, in dringende gevallen, binnen de termijn die de vrederechter vaststelt. Het aanbod kan niet herroepen worden. Die termijn mag éénmaal met drie maanden door de vrederechter worden verlengd.
Het proces-verbaal van verschijning vermeldt het akkoord of de afwezigheid van akkoord. Het bedrag van het eventueel aanbod wordt vermeld. Van het proces-verbaal wordt een uitgifte verleend, voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging.
Wanneer er geen akkoord is, moet de benadeelde, op straffe van verval van de eis, binnen drie maanden volgende op de vaststelling van afwezigheid van akkoord, voor de vrederechter dagvaarden.
Art.4. De eiser wordt geheel of gedeeltelijk in de gerechtskosten verwezen wanneer het door de vrederechter toegekende bedrag van de schadeloosstelling gelijk of lager is dan het aanbod als bedoeld in artikel 3.
Art.5. <Wijzigingsbepaling van art. 591 van het Gerechtelijk Wetboek>
Art.6. <Wijzigingsbepaling van art. 629 van het Gerechtelijk Wetboek>
HOOFDSTUK II. - Voorschottenfonds voor schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater.
Art.7. § 1. Er wordt een " Voorschottenfonds voor schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater " opgericht hierna genoemd " het Fonds " dat ermede belast is, onder de voorwaarden en binnen de perken van deze wet, voorschotten te verlenen in de gevallen van schade als bedoeld in deze wet.
§ 2. Dit fonds hangt af van de Minister die op nationaal vlak het beheer van de grondwaters onder zijn bevoegdheid heeft. Het heeft rechtspersoonlijkheid en is onderworpen aan de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op zekere instellingen van openbaar nut. Het is ondergebracht in de categorie A van artikel 1 van voornoemde wet.
§ 3. In artikel 1, categorie A, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, worden de woorden " voorschottenfonds voor schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater " ingelast.
Art.8. § 1. In geval van dagvaarding als bedoeld in artikel 3, verleent het Fonds, na gunstig advies van het Raadgevend Comité bedoeld onder artikel 13, een voorschot naar billijkheid, wanneer uit een summier onderzoek is gebleken dat er tussen de schade, de daling van de grondwaterlaag en het winnen of pompen van water een onderling verband is.
§ 2. Er wordt geen rente aangerekend aan de eiser die ter rechtbank wordt afgewezen.
§ 3. Ten belope van het uitbetaalde voorschot, treedt het Fonds in de rechten en rechtsvorderingen van de benadeelde.
Art.9. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, bepalen binnen welke perken, volgens welke modaliteiten en onder welke voorwaarden het Fonds zijn opdracht in artikel 8 zal uitoefenen.
Art.10. <Wijzigingsbepaling van art. 20, 25bis en 47 van W 1851-12-16/30>
Art.11. § 1. Het Fonds wordt gespijsd door de bijdragen van de natuurlijke of rechtspersonen naar privaat of publiek recht, die door hun activiteiten de schade bedoeld bij deze wet, kunnen veroorzaken of verergeren, en, ten aanvullende titel, door leningen op korte termijn waaraan de Minister van Financiën de Staatswaarborg mag hechten.
§ 2. De Koning bepaalt bij in Ministerraad overlegd besluit :
1° het aandeel van elke soort inkomsten;
2° de criteria om te bepalen wie bijdrageplichtig is, de modaliteiten van bijdrage van de ondernemingen ten gunste van het Fonds en de modaliteiten van inning van de bijdragen bedoeld bij § 1.
Art.12. § 1. Ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken staan in voor de werking van het Fonds.
Deze blijven onderworpen aan het statuut van het rijkspersoneel.
§ 2. Het Fonds kan beroep doen op ambtenaren van de verschillende ministeriële departementen om binnen de grenzen van hun gewone ambtsopdrachten over te gaan tot onderzoekingen en schattingen die nodig zijn voor de toepassing van deze wet; het mag bovendien beroep doen op deskundigen.
HOOFDSTUK III. - Het Raadgevend Comité.
Art.13. Er wordt bij het Fonds een Raadgevend Comité opgericht hierna genoemd " het Comité ", dat tot taak heeft zijn advies uit te brengen inzake elk voorstel omtrent de toekenning van voorschotten door het Fonds.
Het Comité, dat op taalgebied paritair is samengesteld, bestaat uit tien ambtenaren-generaal, benoemd door de Minister, die op nationaal vlak het beheer van de grondwateren onder zijn bevoegdheid heeft, waarvan :
1 op voordracht van de Minister van Volksgezondheid,
1 op voordracht van de Minister van Openbare Werken,
1 op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken,
1 op voordracht van de Minister van Verkeerswezen,
1 op voordracht van elk der Ministers of Staatssecretarissen met regionale bevoegdheid die het grondwaterbeleid in hun bevoegdheid hebben.
Aan dit Comité worden toegevoegd twee leden die de eigenaars vertegenwoordigen en twee leden die de betrokken industriële kringen vertegenwoordigen.
Het mandaat van de leden van het Comité duurt vier jaar; het is hernieuwbaar.
De Minister die op nationaal vlak het beheer van de grondwateren onder zijn bevoegdheid heeft wijst de voorzitter aan onder de leden. Hij stelt het reglement van orde op van het Comité waarvan het secretariaat door de bij artikel 12 bedoelde ambtenaren wordt waargenomen.
HOOFDSTUK IV. - Diverse bepalingen.
Art.14. De verzoeken tot minnelijke schikking gesteund op deze wet moeten worden ingeleid binnen twee jaar te rekenen vanaf de vaststelling van de schade bedoeld bij artikel 1 door de administratie van het mijnwezen op verzoek van de vrederechter of van de eigenaar van het goed. Na verloop van deze termijn zal alleen het gemeen recht van toepassing zijn.
Evenwel, wat betreft de schade die zichtbaar is geworden vóór de inwerkingtreding van deze wet doch na 1 januari 1965, moet het verzoek tot minnelijke schikking worden ingediend vóór het einde van de twaalfde maand volgend op die waarin deze wet in werking is getreden.
Art.15.(NOTA : zie verder niet-federale vorm(en) van dit artikel) § 1. Overtreding van de bijdrageplicht als bepaald in artikel 11 en zijn uitvoeringsbesluiten wordt gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 tot 10 000 frank of met één van die straffen alleen.
§ 2. Bij herhaling binnen vijf jaar kan de straf op het dubbel van het maximum worden gebracht.
§ 3. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de bij deze wet bedoelde misdrijven.
§ 4. De rechtspersoon is burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten waartoe zijn aangestelden of zijn lasthebbers zijn veroordeeld.
++++++++++
Gemeenschappen en Gewesten
Art. 15 (Vlaamse Gemeenschap)
[Voor deze wet en haar uitvoeringsbesluiten gebeuren het onderzoek, de vaststelling en de sanctionering van de milieu-inbreuken en milieumisdrijven volgens de regels bepaald in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.] <DVR 2007-12-21/82, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
++++++++++
Art. 16. Deze wet treedt in werking de eerste dag van de vierde maand die volgt op haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.